Het nieuwe Nassouse trompetje
(1675)–Anoniem Nieuwe Nassouse trompetje, Het– AuteursrechtvrijBlasende veelderhande Victory-gesangen, bevochten door de Princen van Orangien; als mede de voornaemste Veld- en Zee-slagen die in haer tijden voor-gevallen zijn
Stem: Galathea, geestigh dier.
FRederick Hendrick van Nassou,
Prince van Oranjen,
| |
[pagina 26]
| |
Die mijn Vaderlandt getrouw
Dien, tot schrick van Spanjen,
Die mijn Bataviers gemoet,
Wil betuygen door mijn Bloedt,
En mijn jonge leven,
Voor haer vryheydt geven.
Die my altijdt in het veldt,
En in sware tochten,
Heb voor in de spits gestelt
Ridderlijck gevochten,
Of ick schoon was jongh en teer
'k Socht mijn vromigheydt en Eer
In u dienst te leeren
't Vaderlandt ter eeren.
Als ick eerst reed' in den Slagh,
Aen mijn Broeders zijde,
Daer betoond' ick al den dagh,
| |
[pagina 27]
| |
Dat ick socht te strijden,
En dat met de Bus en Swaert
Onverschrickt en onvervaert,
Wou mijn leven wagen,
In mijn jonge dagen.
Krijghs-luy ghy sult tuyge zijn
Van mijn vroome daden,
Hoe dat swarigheydt noch pijn
Mijn kan overladen,
Hoe noch Donder noch Geschut
Heeft mijn dapperheyt gestut,
En dat vorst noch regen,
Kon mijn ziel bewegen.
Voor de vryheydt en Godts Woordt
Voor de rust der vroomen,
Stae ick als een vaste Poort
Niemandt hoeft te schroomen,
| |
[pagina 28]
| |
Wie sich voor de wetten stelt
Dien ben ick een trouwe Helt,
En ick sal hem kroonen
En met deughd' beloonen.
Noch de vyandt noch de nijdt,
My het Hert benouwen:
Want ick midden in den strijt
Met een vast betrouwen,
Siet hoe Godt my uyt gevaer,
Heeft verlost soo menigh Jaer,
En my in dees tijden,
Noch wel sal bevrijden.
Wildy dat ick voor u tree,
Volght dan oock mijn gangen,
Want tot liefde en tot vree
Streckt al mijn verlangen,
Burgers drijft wegh twist en haet,
| |
[pagina 29]
| |
Die ons Landt soo dapper schaet
En vlecht al u sinnen,
Met den Bandt van Minnen.
Ick ben een Trou Hollandts hert
In u Ziel gebooren,
Och wat waert my groote smert
Als ghy ginght verlooren,
Mijn Heer Vaders trouwe raedt,
En mijn Broeders trouwe daedt,
Sult ghy in mijn wercken
Vlijtelijck bemercken.
Vaert doch wel vereenight Landt
En ghy Heeren Staten,
Strengelt vast des Eendrachts bandt,
En wilt d' Ondersaten
Stieren dat ons driftigh Schip
Mach door menigh Banck en Klip
| |
[pagina 30]
| |
Door u wijse peylen,
Al 't gevaer ontseylen.
Dan soo sal Godts Zegen staen
Als een Hof te bloeyen,
En sal blincken als de Maen,
En in voorspoet groeyen,
Heb ick 't dan by u verdient
Dat ick ben der Landen vriendt,
Vlecht dan oock mijn Daden
Aen u Lauwer-Bladen.
|
|