De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
Op een aangenaame Voys.
AUrora klaren Dag,
Tot uw doen ik mijn klag,
Al in 't duyster van de Nagt,
Door Hagel, Sneeuw, of koude Wind,
En dat voor uw mijn lieve Kind,
Ik kom uw spreeken aan,
Mijn klagen was gedaan;
Als ik uw maar aan hoore,
'k Mag uw niet zien als voore,
Aan wie zo klaag 'k nu mijn verdriet?
Och Iager by de Nagt,
Zo kend men niemand niet.
Want alle uw gevly,
Dat is maar Gekkerny,
Steld al uw klagen aan en zy,
Want anders raakt' ik in benouwen,
Hier volgt niet als groote rouwe,
| |
[pagina 62]
| |
Ik was liever heel verplet,
Gestraft van Lit tot Lit
Ach overschoon Karsouwe,
Eer ik uw zou brengen in benouwen
Liever brande ik in 't Vyer,
Eer dat ik uw zou Minne,
Uyt een valsche manier.
Och Iagertje sermant,
Houd uw dan maar constant,
Wanneer gy komt t' Iagen in mijn Land,
En ik zal geven voor uw Loon,
Zo menige Goude Kroon,
Voor het Haasje of Konijn,
Of wat daar mag by zijn,
Ay mijn Beminde Ioffer,
Vergun dat ik opsluyt uw Koffer,
Om te Iagen met playsier,
Och Iager wilt gy Iagen,
Zo moet gy komen hier.
Doe greep hy haar in zijn Arm,
En zy riep met luyd gekarm,
Kleyn Cupido blies doe weer Alarm,
Daar op gaf hy haar een Kus,
En doen was zijn Brand geblust,
Doe woud hy heenen treen,
En laaten haar in 't geween,
Zy riep met droef ontfermen,
Ik moet anders van Liefd' sterven,
Ey verhaald mijn van de Iagt,
Och Iager loze Iager,
Wat hebt gy mee gebragt.
Och overschoon Karsouw,
Gedaan is al mijn rouw,
Om dat gy mijn zijt getrouw,
| |
[pagina 63]
| |
Gedaan is al mijn smert,
Die ik voeld' in mijn Hert,
Daar is een Rink tot onderpand,
Op Trouw een schoone Diamant,
Komt laaten wy verblyden,
Zet de droefheyd aan een zyden,
En maakt een bly geluyd,
Het is tot eeren glory
Van mijn Waarde Bruyd.
Och Iager figelant,
Daar Iaagt gy heel faljant,
Neemt dit kleyne Briefje in uw Hand,
En Iaagt daar mee op 't zelfde Pad,
Dat men 't Wild mag krijgen rad,
Op dat gy met uw Floret
Mag komen in mijn Net,
Om een Konijntje te vangen,
Och Iager daar na is mijn verlangen,
Kom steek uw Spring-stok uyt,
En wild niet langer dralen,
Geen Wild dat voor uw muyt.
|
|