De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
Stem: Leertze van den Zanger.
Jonkman.
ACh Schoonste Engelin,
Ach troost van mijn gemoed,
Toond my dog weder-min,
Dat bid ik uw met ootmoed.
Ik Slaaf van al uw Schoonheyd,
Biddet om uw Trouwken zoet.
| |
[pagina 40]
| |
'k Heb uw zo lang Gevrijd,
Gy hebt m'altijd ontzeyd,
Den Hemel zal 't getuygen,
Wat een droeve Minnaar leyd,
De Zon ende Maan,
En d' Sterre in 't Firmament,
Die neem ik tot getuygen,
Van mijn smert en droef elent.
Dogter.
Ach Ionkman zwijg tog stil,
Ben ik uw angenaam,
'k Ben dog niet tot uw wil,
Daarom wilt op een ander gaan,
't Is nog geen tijd van Paaren,
Want mijn beste vreugd komt aan,
In d' fleur van mijnen tijd,
Nog liever wat Gevrijd,
Als my zo te begeven,
In den Huwelijken Strijd,
Want als men dan zit,
In de Banden van den Trouw,
Dan is 't adieu playzier,
Is meestendeel druk en rouw.
Jonkman.
Waarom ô fiere Maagt,
Het Houwelijk veragt?
Daar ik onweerde Minnaar,
Nu zo lang na heb getragt,
Lief gy zult my doen sterven,
Zo gy langer my veragt,
Princes al van mij Ziel,
ô Beeld daar ik voor kniel,
'k Hoop uw nog te bewegen,
Al van uwen kwaden wil,
Ik wil, en ik zal,
En ik zweer, en ook ik moet,
| |
[pagina 41]
| |
Uw Ionk-hert nog bewegen,
Eer dat het en ander doet.
Dogter.
Ionkman uw Woorden zoet,
En al uw loos gevry,
En zullen my niet trekken,
In die groote slaverny,
Want komt gy met my gekken,
Staakt dan al uw loos gevly,
Zou ik zo Ionge Meyd,
Verslyten mijnen tijd,
Met grollen, en met prollen,
En droef Kindere gekreyd,
Want als gy zijt,
In het Houwelijk vol spijt,
Dan is 't adieu playzier,
Adieu d' zoete libertijd.
Jonkman.
O Wreede Tygerin,
Wie heeft uw op-gevoed,
Dat gy niet en wild hooren,
Die hier leyd in Traanen-vloed,
Ik zal my nog Vermoorden,
Zo gy my geen troost en doet,
Neem hier exempel aan,
Zo Piramus heeft gedaan,
Al om zijn schoone Tisbe
Hoord eens wat hy heeft begaan,
Neemt ook een Zweerd,
En kapt my van Lid tot Lid,
Mits ik niet mag genieten,
Die mijn Ieugdig Hert bezit.
Dogter.
Houd op en schreyd niet meer,
Ionkman 't is meer als tijd,
'k Zal uw mijn Trouwe geven,
Ik zie uw opregtigheyd,
| |
[pagina 42]
| |
Met uw zo wil ik Leven,
Ia tot dat de Dood ons scheyd,
Daar is mijn Regter-hand,
Neemt die op Trouw te pand,
Mijn Trouw is uw geschonken,
Want gy hebt de overhand.
Door uw standvast,
Hebt gy ô lieven Vriend,
Mijn Ieugdig Hert gewonnen,
En gy hebt het wel verdiend.
Besluyt.
Hy kuste haar d' Hand,
En viel voor haar te Voet,
En zey mijn Alderliefste,
Nu verkwikt gy mijn gemoed,
Ziet wat een regt Minnaar,
Om zijn Minnaresse doet,
Parnassus-Berg met vlijd,
Vervuld met vrolikheyd,
Laat Bas Violen klinken,
En dat men een Dansjen leyd,
Speelet overluyd,
Op Violen, Harp en Fluyt,
En dan nog eens gedronken,
De gezondheyd van de Bruyd.
|
|