De nieuwe Amsteldamsche buyten-zingel
(na 1770)–Anoniem Nieuwe Amsteldamsche buyten-zingel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Stem: Als ‘t begint.Hy koopt ‘er niemand kristallyne brillen,
voor blinde kippen die niet konnen sien,
Komt by me kraem
Want de Faem, heeft myn naem,
Nog nimmer uitgeblazen na dat ik beraem.
Balletjes om de baerden mee te vryven,
Oly de saffemyn by flesjes vol:
Ook Gespis trant,
Rond, vierkant, abondant;
Haken oogen en kurjeuze kouzeband.
Zantlopers om den tyd te observeeren,
Kurketrekkers van het fynste stael
Snuyfdoozen schrik,
Tin en blik, even dik,
Koeragie dan Liefhebbers, want ik wagt goed schik.
Pennen die heel wel versneden bennen:
Poeyer alzoo wit en fyn als poppe stront:
Ook naisters schaer,
Hy sie daer, kyk het maer,
Geslepen van den Wael te Haerlem op het Spaer.
Ook heb ik dompertjes en Kaerze snuiters
Koper profytjes voor de suinigheid,
Ook Naelden goed,
ô gants bloed; Alsje moet,
U Kouzen stoppen tot verwarming van je voet.
Ook heb ik Spiegeltjes zoete lieve Meiskens:
| |
[pagina 26]
| |
Die gy kunt dragen in uw zak;
Ook Muskeljaat,
Dillekaet, als gy praat:
Met u Beminde: dan ruykt gy als een privaat.
Ook heb ik balletjes voor de witte Muylen:
Een vlakballe om een duyt het stuk.
Ook Potloot pen,
Ik beken dat Jan Hen,
Zal zeggen dat ik een verbruyden Kramer ben.
A.B. Bortjes om Verstand te krygen,
Mallemorie Boekjes voor een domme droes,
Ook Pypedoos,
Voor Matroos, word gy boos,
Dan zal ik eens wat anders zingen voor een poos.
Blikke verrekykers om te zien;
Van Amsterdam zo regt uit tot Japan
OoK Spelden fyn,
Glat en ryn, groot en klein,
Pennemessen, Veters die met blik beslagen zyn.
Naeldekokers, Houten Lavore
Tinne knoopjes naar de aldernieuwste zwier
‘k Heb ook lynjas,
Net van pas, Hy den bras,
Specie Boekjes die nooit eenig Koopman las.
Fluitjes, Trompetjes en houte Rammelaren,
Hoede-Schuyertjes van ‘t fynste Tryp,
Ook Grinze net:
Vrinden let, van Poutret,
Om kinderen bang te make en te jage na het bet.
Ook heb ik halsbande voor allerhanden Honde
Slootjes om te te hangen aan ‘t Trezoor,
Dat knegt nog Meid
Buitens tyd, niet onbyt,
Van uwe kost die daar in verborgen leid.
|
|