De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Voys: Ik wens u goeden dag Ryssel &c.1.
Wat Overgroote vreugt,
Komt ons nu weer te voren,
dat zo ons hart verheugt,
En dat nu is geboren,
En dat ons is gegeven,
Een jongen Prins Valjand,
Godt laat ons weer beleeven,
dat Oranje wert geplant.
2.
Komt Hollanders te zaem,
En wilt nu vreugde maken,
Het is nu regt bekwaam,
Laat het Kanon nu kraaken,
Steekt vlag op Kerk en Tooren,
Maakt vreugde allezins,
Terwyl nu is geboren,
Eenen jongen Erfprins.
3.
En gy Zeelanders al,
men zal u altyd prysen,
Gy moet in dit geval,
Uw Vlaggens laten Rysen,
Want daar is nu geboren,
Een Stadhouder en Prins,
Hy is Erffelyk verkoren,
Van den heelen Staat alzins.
4.
En gy ook Vrieslands Dal,
met al u trouwe Vriesen,
Toont vreugt met groot geschal,
Toen men den Prins ging kiezen,
Toen waren der geen Erven,
Als een Dogter plaisand,
| |
[pagina 42]
| |
Oranje zal ‘t weer Erven,
daar is nu een Zoon geplant.
5.
Sticht Utrecht ook met vleyt;
En wilt de Vreugt ook zingen:
Het is de regte teyt;
Om ‘t Vierwerkte doen springen,
Het zyne Bleyde Maaren,
die men hoord in ‘t Nederland,
Wilt nu mee vreugt vergaaren,
Ter eeren van den Prins valjand.
6.
Draagt Gelderland ook Roem;
En wilt nu ook gaan prysen,
dees Jong Oranje Bloem;
En wilt hem Eer bewyzen;
Om dat hy is gesprooten;
Uyt den Doorlugtigen Stam,
Het zou de regte Looten,
Waar uyt onze vryheyd kwam.
7.
Wat Overgroote vreugt;
ô Over-Ysel meede,
Heeft ooyt ons hert verheugt;
Als men hoort in ons Steede,
Om dat ‘er is Geboren,
Een Jongen Prins valjant;
‘t Oranje was verloren,
Het staat weer vast in ‘t Nederland.
8.
Komt Groningen met spoet;
En wilt nu eens gedenken,
Aan het Oranje Bloed;
Hoe Godt u nu komt schenken,
Het is een grooten zegen;
Die men nu hoort allezins,
Wat men nu heeft gekregen;
Weer een jongen Erf-Prins.
9.
Komt nu gy Burgers al,
van al die seven Landen;
toont vreugt met groot geschal,
tot spyt van u vyanden;
Sy zullen nog wel denken,
| |
[pagina 43]
| |
aan den Oranje Stam;
Die syn geslagt kwam krenken,
Waar uyt onse vryheid kwam.
10.
Als men nu eens gedenkt,
Aan al dien grooten Zegen,
‘t Geen God ons nu nog schenkt,
Wat vyand kan daar tegen,
Schoon dat sy ‘t ons misgunnen,
‘t Is even soo geschiet,
tot spyt van die vyanden,
Die ons bragten in ‘t verdriet.
11.
Komt nu gy heel den Staat,
En al de Borger Heeren;
Looft Godt voor zyn weldaat,
En wilt Oranje eeren;
En bind de seven Pylen,
Met den Oranjen band,
Dan zal u Schip niet zeylen,
Tegen eenig Schip of Strand.
|
|