De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– AuteursrechtvrijStemme: De winter is voor by &c.
KOmt vrinden staat wat by malkaar
En hoort eeu reys dit Lietje aan;
Vertoeft een weynig by den ander
Ik sal u nu eens doen verstaan,
Hoe dat een Vrouwe binnen Amsterdam,
Rakende in rouwe, Let eens hoe het quam
Een fielt haar eere nam.
Het was een vrouw van eerbaar leven,
So kuys als mense wenschen sou,
Maar hare schoonheyt deed haar sneven,
En bragt haar in een droeve rouw,
Sy was verstandig, Van een goet bevat,
Daar toe seer handig, Trots een inde stadt,
Noyt vuyle lust gehadt.
| |
[pagina 82]
| |
Maar door een Boef, stout opgeglasen,
Wiert sy versogt tot buyten min,
Hy liep haar na gelijk de dwase,
Met eenen ongetoomde sin,
Hy seydd' Vrouwe, ik en kan geen meer
Onder my houwe 't geen dat ik begeer,
Het druckt my alte seer.
Laat ik een Nagje by u rusten,
Laet ik eens uwe byslaap zijn,
Laat ik met u mijn minne lusten,
Voldoen, met vreugt achter 't gordijn,
Ik sal u vereeren met een somme gelt,
Na u begeeren salt u zijn getelt
My dog te vreden stelt.
De Vrouw seer loos denkt op praktijke,
En seyi schoon ik al was gereet;
Mijn Man die gaat my noyt beswijken,
tkan niet geschien dat hy 't niet weet,
Gelt moje dingen staan my seer wel aan,
Kond' ik 't volbrengen, het was haast gedaen
'k Soud u versoek toe staan.
Door veel gesprek en soete reden,
Wierd dese sake dus gestelt,
Wanneer de Man was uytgetreden
Soud hy met eenen somme gelt,
Tot haar inkomen, en haar byslaap zijn,
Vry sonder schrome, doen dogt t vroutje fijn,
Gy sult bedrogen zijn.
Daar en verliepen weynig dagen,
Of sy maakten 't haar man bekend,
Hoe sig de saak had toe gedragen,
Versoek hy het ten besten wend:
Sy resolveeren om het te bestaan,
Na sijn begeeren, wiert alle gedaan,
Hoort hoe 't haar is vergaan.
Men liet den Minnaar daatlijk weeten,
Als dat de man was uyt de stat,
Om te verigten sijn secreten,
Maar bisef in guys dit wel bevat,
| |
[pagina 83]
| |
Gingh na om hoge, door een open spleet,
Sloeg, hy sijn Ogen en eer dat men leet,
Aan sijne vrouwe deedt.
Soud hy de vreugde komen steuren,
Den Minnaar quam van stonden aan,
Doen sag men daar wat vreems gebeuren,
Als hy quam in de kamer gaan,
Het gelt kreegs in handen sloot het in een kist
Invaste banden, dog 't is haar gemist,
Het geen sy had gegist.
Hy seyd doet eens dit Venster open,
Soo haast als sy dit had gedaan,
Komt hy terstont daar voor gelopen,
met een Pistool seer wel gelaan,
En niet eens mikte schoot ter Venster uyt,
De vrou verschrikte, vraagt wat dit beduyt,
Hy haar de saak ontsluyt.
wanneer ik somtijts ben genegen,
met enig Vrou mijn wil te doen,
Om nimmermeer te zijn verleegen,
Als 't uytviel tegen mijn vermoen,
Nog twee Pistolen heb ik in mijn sak,
Voor die verholen, my moge ongemak
Aandoen, voldoet my strak.
De man die boven was geklommen,
Die hoort en sag dees handel aan,
Dorst niet reppen veel min afkomen,
Hier waren dese twee verraan,
Hy sag sijn Vrouwe daar verlegen staan,
Vol druk en rouwe 't minne spel aanvaan
met spijt was hy belaan'
Leert hier uyt Mannen om geen schyven,
Een ander by u vrouw te sien,
Om sijne lusten mee te dryven,
Wilt gierigheyt als peste vlien,
Gaet op goe wegen, schut de vuyle lust,
Dan krijgt gi zeegen; en wanneer gi rust,
U Vrogwe selfs eens kust.
En ook gi deugdelijke Vrauwen,
| |
[pagina 84]
| |
Wilt vuyle lusten tegen staan,
En dat terstont of 't sal u rouwen
Als 't met dees Vrouwe is gegaan:
Die wel behendig, Dagt te krijgen gelt,
Maar seer vuylendig, Wiere haar dit getelt
Gelijk hier is gestelt.
|
|