Het nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter
(1678)–Anoniem Nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter, Het– AuteursrechtvrijVoys: Bocxvoet.
MYn gekje, mijn bekje, mijn schaepje, mijn maet,
Mijn Saertje Goudt haertje,
Mijn Honinghraet,
Mijn weerdighste goet,
Mijn doosje vol soet,
Mijn eenighste hulp en toeverlaet.
Wel Saertje, zie daer, woud’ gy’er dat ’s my
Alle snaren, Laet varen,
Ick wild’er dat ’s dy?
Ick sal jou soo raer,
(Gy ziet mijn wel Saer)
Soo lieffelijck koocken Rijstenbry.
| |
[pagina 74]
| |
Heer Symen, hoe dus hoe schijnje dus bly,
Hoe beerje, Wat scheerje
De Geck nu met my?
Gy soeckt hier het soet
Te mengen met roet,
Maer Symen ick acht’er geen vleyery.
Weet Symen wanneer de Meysjens haer eer
Verliesen, Soo kiesen
Die linckers al weer
Een ander mooy Lief, Tot haerder gerief,
Of trecken Uytlandigh naer Oosten om veer.
Neen Saertje dat wil ick jou zweeren by eedt,
Sou ick liegen, Bedriegen?
Dat was my soo leet?
Dit Buylken met Geldt, Mijn Peet noch getelt:
Mijn Saertje mijn proper, zijt niet soo wreet.
Heer, hoe was’er die Vrouw op mijn versot,
Al sliep sy, Noch riep sy
Siet Symen dees Pot
Ick voor jou bewaer,
Als gy der met Saer,
Wilt trouwen, en datje neemt een gebodt.
Wel Symen als ick jou nam voor mijn Man,
Van drincken, En klincken,
U houden daer van,
Van Kaerten en Spul,
Of ander gerul,
Moest gy mijn belooven hier aen jou handt.
Ick bender te vreen, geef my hier op een soen,
Ick selder, Soo helder,
U willetjen doen, Al watje gebiedt, En laten het niet,
Te dienen de sooltjens staegh uyt jou schoen.
Hier op soo nam sy van Symen de buyt,
Sy ware, Te gare, Soo groen als een puyt:
Ick die het nu-waegh,
Riep Symen gestaegh,
Ick binder jou Bruygom, en gy mijn Bruydt.
|
|