Het nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter
(1678)–Anoniem Nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter, Het– AuteursrechtvrijStem: Ick hoor Trommels en Trompetten.
Prins.
SA, Sa Ruyters en Soldaten,
Kom mijn trouwe Cavaljiers,
Die u leven voor de Staten,
En Orangien waeght vol vyers,
| |
[pagina 12]
| |
Die in het stael bereyt zijn om te sterven,
Of nevens mijn voor ’t vaderlant te erven,
De Victory, en de Glory,
Sa maeckt u bereyt, Ten strijt.
Koninck van Vranckrijck.
Wel wie hoor ick daer soo spreken,
’t Is de Vorst Orangien seer,
‘k Meenden dat hy was geweken,
Met sijn leger uyt quartier,
Wel edel helt, komt gy my noch besoeken?
Ik sal in’t velt my heden gaen verkloeken
Om te vechten,
Met mijn knechten,
Tegen Nederlandt, Valjandt.
Prins van Oranjen.
Swijght Louys ô Roy vol machten,
Hebt ghy d’heele Somer weert,
Daer ick u uyt al mijn krachten,
Velt-slagh heb gepresenteert,
Wil eens het hert rechtschapen derven tonen,
Om tegens mijn te komen in personen,
Maer altijdt begrave, Brave,
Vlught ghy voor mijn kracht, Met macht.
Koninck van Vranckrijck.
Dapper Helt en Vorst verheven,
’t Is my niet geraden dat,
Voor Mastricht daer most ghy sneven,
En seer haest verlaten dat,
Want so gy my hadt uyt het Velt geslagen,
Gy had geleeft dat en dorst ick niet wagen,
Daerom ginck ick recken, Trecken,
Nam een ander heer, Doen weer.
Prins van Oranje.
Wilt soo van Mastricht niet spreken,
’t Kost wel komen dat men ’t noch,
U sou uyt den handen breken,
Voor de vuyst sonder bedrogh,
Want nu Philipsburgh over is gegeven,
Nu sal u vry meer werck zijn gegeven,
Lunenborgh, Sonder sorgh,
Munsters volck komt oock aen,
Wilt staen.
| |
[pagina 13]
| |
Koninck van Vranckrijck.
Ja dit doet mijn hert bedroeven,
Dat de Keyser met gewelt,
Mijn verjaegt heeft met mijn boeven,
Uyt Philipsburgh vast gestelt,
En komt gy nu met uwe nieuwe Troepen
My aen de een of ander besoecken,
Och so ist lacy, Gracy,
Soo ist nu gedaen, Voortaen.
Prins van Oranjen.
Ick sal u accommoderen,
Hoop ick dat mijn vaderlant,
Door de hulp van Godt den Heere,
Noch sal juychen t’allen kant,
Ick sie bereet het Leger nu gespannen,
Met nu Secours wel sestigh duysent mannen
Om ter eere, Van haer Heere,
U te jagen voort, Aenhoort.
Koninck van Vranckrijck.
Och mijn hert begint te schroomen,
Komt gy my so sterck weer aen,
En de Keyser sal nu komen,
Vallen nu op Lotterlingh aen,
Ooch desgelijck het Leger de duytse vorsten,
Elk in’t publijk sal na verderven dorsten,
Och mijn onderdanen, Tranen,
Stort nu ’t gelden sal, Ons as.
De Keyser en Duytsche Vorsten.
Weet gy alsoo te singen,
O brandt-stighter over al,
‘k Hoop wy nu u sullen dwingen,
Dat het Vranckrijck gelden sal,
Ick sie alree mijn volck op marcheren,
Om Luxenburgh, Crequi te attaqueren,
Maer al inde hoecke, ’t Soeke,
Loopt men nu met schant, Aen kant.
Prins van Oranjen.
Edel Keyser van Almanjen,
Valt hem lustigh dapper aen,
Ick sal toonen dees Companjen,
Eer die noch ten eynd’ sal gaen,
| |
[pagina 14]
| |
Dat ick hem noch sal dapper attaqueren,
Soo hy hem maer sal derven presenteren,
Of op aer manieren, Swieren,
Door sijn Landt, en Stadt, Seer rat.
Deenmarcken en Brandeburgh,
Ick zal Zweeden oock noch plagen,
Voor sijn valsche Oorlogh groot,
En al tot mijn Neefs behagen,
Jaeg ick hem uyt Pomeren voort,
Al meent de Frans ons so wat te matteren,
Hy siet geen kans,
Hy moet nu haseleren,
Want men ruymt de Londen, Panden,
Rontom t’alle kant / Valjant.
Prins van Oranjen.
Sa, sa dan mijn Vorsten en Heeren,
Weer aen met een nieuwe moet,
Gaen ick hem nu attaqueren
Met al mijn Soldaten vroedt,
Ick hoop dat wy de Vreede sullen halen,
Al door het zwaert in haer vergulde zalen,
Sa, sa Helden, In den Velden,
Geeft ons Zegen Heer, Met Eer.
|
|