Een nieuw lied.
Van een oude ambtman.
Op een vrolyke Wys.
1.
Onze oude Ambtman hy draagt
'er een zwarte Pels,
Onze oude Ambtman hy draagt 'er
een zwarte Pels,
Of 't voordeel ook kan geeven,
Dan slaat de Nachtegaal, witte wom
pom,
Of 't ook nog winst kan geeven,
Ik hoor de Nachtegaal, witte wom
pom,
2.
De Meester van de Kermis, hy draagt
er een graauwe Pels, (bis.)
Om die eens uit te trekken,
Voor wyzen en voor gekken,
Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.
Hy laat zig vrolyk hooren,
Zo als de Nachtegaal, witte, &c.
3.
Wie vergenoegd wil leeven,
Schikt zig na Moeders zin, (bis.)
Wat nieuws voor elk gezongen,
En dan wat vreemde sprongen,
Zo slaat de Nachtegaal, witte, &c.
Dan kan men zich vermaken,
Past beter op zyn zaaken,
Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.
4.
Nu toond hy ons de Kaarten,
Elk vraagt wat dit beduid, (bis.)
Kom wil een poosje wagten,
Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.
Met zesmaal dan te keeren,
Zal hy u 't contra leeren,
Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.
5.
Kom wil nu lustig leeven,
En drink eens in 't rond, (bis.)
Geeft Bachus ons zyn gaven,
De zoete Brandewyn, witte, &c.
En werd men zoms bezopen,
Zo slaat de Nachtegaal, witte, &c.
6,
Tot aan de Bruiloftsdag, (bis.)
Dat vuld de leege maag; witte, &c.
Van een lief aardig Zusje,
Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.
7.
Za Vrienden nog eens lustig,
Wy kennen niets dan vreugd, (bis.)
Denkt niemand in dit uur, witte, &c.
Maar wel aan kussen, drinken,
Zyn Maag eens vast te klinken,
Zo fluit de Nachtegaal, witte. &c.
EYNDE.
|
|