Een nieuw lied.
Of MINNEKLAGT, van een jonge Dochter welke van haar Minnaar bevrugt was, en toen haar heeft verlaaten.
Wys. Laat vry de politieken spreeken.
1
Hoe dan zou gy myn verlaaten,
Hoe zou gy myn kunne haaten,
Dien gy altoos heb bemind,
Ziet uw droevig mysje aan,
Ziet my weenend voor u staan,
2
Ach hoe zoet hoe menig werfen,
Hebt gy met een slim belyd,
Op uw leeven en uw sterven,
Geef myn dan uw hart en hand,
Voor myn eer tot onderpand.
3.
Eeuwig hebt gy trouw gezworen,
Hooger als ik zeggen kan,
Toen heb ik u uitverkooren,
Voor myn beste vriend en man,
Ach laat my niet in de rouw,
Maakt my tot uw egten Vrouw.
4.
Neen ik kon het niet gelooven,
Toen myn hart zat in de rouw,
Dat als gy myn eer zou rooven,
Gy myn dan verlaaten zouw,
Met myn dien gy heb verlyd.
5.
Kan myn klagt u niet beweegen,
Laat dan myn vrugt u eigen kind,
Dien ik by u heb gekreegen,
Toen gy myn nog waart gesint,
Eert my nu ik zit in druk,
6.
Ja dit kind heb ik ontfangen,
Van u uit liefde valsche vriend,
Toen gy met een groot verlangen,
Van myn eer moest zyn gediend,
Welk met myn thans teder schryd,
6.
Ik zie myn klagt kan u niet breken,
Vaart dan wel in eeuwigheid,
Den hemel zal myn onschuld wreeken,
Kom lief kind hier niet verblyd,
U vader heeft een hart van steen,
Is doof voor zuchten en geween.
EYNDE.
|
|