Een nieuw lied: Vrienden luistert na myn reden(ca. 1819-1842)–Anoniem Nieuw lied: Vrienden luistert na myn reden, Een– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Een nieuw lied, Op een Aangenaame Wys. 1. Vrienden luistert na myn reden, Het geen ik u thans melden zal, Ik zal u in het kort ontleden. En luistert na myn ongeval, Daar ik in myn jonge jaren, Moet reeds agter de Traailjes staan, Aan wie zal ik myn noodlot klagen, Geen mensch is met my aangedaan. 2. Hier agter zo een duistre muure, Waar dat ik naauurlyks geen dagligt vind, Dan teld men reeds de slepende uren Dat de Cipier ons het eeten brengt, Dan leg ik op myn stroobed neder, Angst en smart eerst rondsom my, Door 't herdenken heen en weder, Als dat ik was in de slaverny. 3. Och liefste lief help my doch treuren, En vertroost my in myn droefheid, En opent eens voor myn die deure; Maar neen, ach! gy hoort my niet, Denk nu eens aan myn natuurgenoten; Bedenk eens wat of de boeijens zyn, Beschouwt eens de Deuren, de Grendels en de Sloten, Gedenk wat droefheid en wat pyn. 4. Nu denk ik aan myn jonge jaren, En moet daags in de boeijens gaan, Ach Hemel! mogt ik eens met uw gaan paren, Ach Hemel! wilt my doch eens bystaan; Want al myn kragten zyn vervlogen, Reeds uitgeput door zwaar verdriet Myn liefste hebt doch mededogen. Schry niet wanneer gy my aanziet. 5. Vaarwel! Vaarwel! ik ben vermoeid van kragten, Myn tranen zyn nu afgeschreid. Het naare Graf staat myn te wagten, Dan rust ik van myn arrebeid. Vaarwel! vaarwel, myn welbeminde Die thans myn noodlot beweent en beschreid, Ik hoop nog eens Gods eer te zingen, En loven hem tot in der eeuwigheid. EYNDE Vorige Volgende