Een nieu Guese liede boecxken
(1576)–Anoniem Een nieu Guese liede boecxken– AuteursrechtvrijOp de wijse vanden lxvi. PsalmSijt al verheucht wilt den Heer louen,
Sijn name hier ghebenedijt
Hy heeft ghethoont zijn cracht van bouen,
Aen zijn volck, dwelck hier wort benijt:
Dit vint ghy opentlick beschreuen
Jnt Oude Testament seer claer,
Wat hy door zijn cracht heeft bedreuen
Aen haer die zijn wet houden gaer.
Jn onsen tijden cont ghy mercken
Hoe Godt voor Hollant strijt end vecht,
Jn Zeelant thoont hy wonder wercken,
Hy begaeft rijckelijck zijnen knecht
Den Edelen Prince van Orangien
Met wijsheyt teghen t Paus gewelt,
Tegens thoueerdich volc van Spaegnien
Heeft hy hem als een Hooft ghestelt.
Hy heeft weerstaen met weynich mannen
So meenich duysent Helden cloeck,
Die hem meynden wt t Landt te bannen,
Oft hem te helpen om den hoeck,
Maer Godt heeft haer meest al verslagen
Die op haer macht hier droeghen,, moet
En wil haer opentlicken plaghen:
Godts hulp zijn volck genoegen,, doet.
Dit mach een yegelijc wel aenschouwen
| |
[Folio 58r]
| |
Hoe Gods vyanden zijn gheplaecht,
Als sy op haer macht willen bouwen,
Te Scheep, te landt zijn sy veriaecht
Voor Haerlem wast niet thaerder vromen
Voor Alckmaer werden sy beswaert,
Bossu wert met zijn volck genomen
Jn Zeelandt zijn sy niet ghespaert.
Voor Leyden quamen sy gestreken
Tot twee diuersche stonden stout,
Seer corts daerna zijn sy gheweken
Verblijt was doen ionck ende oudt:
Op menschen troost streckten ons sinnen,
Dit wel aenmerckt bysonderlick,
Hier meed en mochten wy niet winnen,
Gods wercken die zijn wonderlick.
Daerna quamen sy weer voor Leyden
Met al haer macht end Spaensch gespuys
Sy ghinghen haer int lant verspreyden
Tot schansen maecten sy elck huys
Sy meynden Gods volck te verpletten
Die van Victuaille waren,, bloot:
Sy riepen: Wie sal v onsetten?
Bespottende seer haren,, noot.
Noch seyden dopgeblasen gecken
Tot die van Leyden excellent:
Men soud eer met der hant bedecken
De Son en tgantsche Firmament
Eer v de Geuskens souden helpen
Gheboren blinden sullen sien
Als sy v commers nooden stelpen:
| |
[Folio 58v]
| |
Denct niet dat v hulp mach geschien.
Geen Garnioen was inde Stede
Dan Burgers cloeck, stout en vailant
Tot Godt almachtich was haer bede
Dat hy haer wilde doen bystant
Sy waren so seer vast besloten,
Het was te sien afgrijselijck:
Dit heeft den goeden Prins verdroten,
Hy vont een middel prijselijck.
De Dijcken ouer Yselmonde
Werden doorgrauen sonder vaer,
Tzeewater liep ten seluen stonde
Door al die gaten hier endaer.
Wt Zeelandt quam tot onser baten
Boisot den vromen Capeteyn,
Met Bootsgesellen en Soldaten,
Tot by ses hondert groot en cleyn.
Met Schuyten en Galeyen lustich
Sijn sy geuaren ouer tvelt:
Vier half Cartouwen lagen rustich
Jn Delfsche Vletters sijn gestelt.
Sy trocken heen als vrome hansen,
Sy deden ouer al exploot,
En wonnen achtentwintich Schansen,
Daer bleef so menich Spaeniaert doot.
Dees stadt was vijf maenden beleghen
Der Spaeniaerts Capeteyn Baldez
Meynende de Burgers te bewegen:
Haer op te geuen hy seer preez.
Hy creech voor antwoort als den slechten
So lang wy hebben handen,, siet
| |
[Folio 59r]
| |
Om eten deen, dander om vechten,
So comen wy tot schanden,, niet.
Doen ons volck t Soeterwou na quamen
Daer lach des vyants groote macht,
Met Paerden en Voetvolck altesamen
En hielen daer seer stercke wacht,
Voor sulck gewelt, hoort mijn ontbinden
Heeft ons volck schrickelick versucht:
Maer Godt sont storm en stercke winden
Den vyant is by nacht ghevlucht.
Hoort wat den selven nacht gescieden
Doen Godt de Spaeniaerts heeft geport
Dat sy van Leyden mosten vlieden,
Een groot stuck muers is neer gestort:
Tbolwerck, en oock de aerden wallen
Ghemeten vijftich passen lanck
Sijn neder in de Vest geuallen:
Aenmerct nu oft de stadt was cranck.
Des morghens vroech drie in October
Werd men ghewaer Gods wonder daet,
Wt Leyden sachmen de Schans ouer
De Schuyten voeren sonder laet,
Met Broot, Bier, en ander Prouande,
Sonder belet naar tstadt verblijt:
Sy dancken Godt menigherhande,
Sijn naem wert daer ghebenedijt.
Die vander stadt quamen gheloopen
Met blijd geschrey ons volck te moet,
En baden seer deerlijck met hoopen
Met een stuck broots ons bystant doet,
Tis meer dan ses weken geleden
| |
[Folio 59v]
| |
Dat wy geen broot hebben geproeft:
Den rijckdom heeft sulcx oock gebeden,
Een steenen hert most zijn bedroeft.
Elck een hoordemen daer gewagen,
Willecoem vrienden hertelijck,
Ghy hebt verlost dees stadt van plagen,
End al ons Burghers smertelijck.
Ons Volck antwoorden wijselicken:
Gheeft Godt alleen prijs ende eer:
Loeft hem (en denct) tis prijselicken,
Hy is in noot ons Godt en Heer.
O Hollant fray niet om verschoonen,
Die Christum nu hebt aengedaen,
Wilt ouer al dit wonder toonen,
Van Gods wet wilt niet afstaen:
Al hebt ghy lang geweest in lijden,
V droefheyt is in vreucht verkeert,
Dus wilt v inden Heere verblijden,
Sijn Lof tot alder tijt vermeert.
Ghy Nederlanden rijck en machtich,
Die tot v Vrijdom liefde draecht,
Hout doch voor oogen dit werck crachtich
Het spaensch ghespuys nu van v iaecht,
Sonder v hulp moeten sy vluchten
Denct wat Thantwerpen is geschiet;
Sy steken vol van Neecros cluchten,
Haer voorstel is moort en verdriet.
Laet haer in Spaengien sporten breyen
Ezels en Koyen drijuen,, daer
Dees Guyten sent na haer contreyen
| |
[Folio 60r]
| |
Op dat sy mogen blijuen,, daer:
Tzijn meest al Fielts en Roffianen
Die ons hier quellen spottelick:
Tzijn Beuls der Papen, en Maranen,
Wie anders denckt doet sottelick.
Prins die dit liet eerst heeft gesongen,
Hy kent seer wel des Paus gedrocht,
Wt Spaengien is hy haer ontspronghen,
Hy was na in haer feest gherocht.
Wacht v voor d Jnquisiteurs handen,
Die s Conincks Soon hebben vermoort,
En vecht nu voor v Vaderlanden:
Maect met Hollant een goet accoort.
|
|