De nieuwen Haagze Parnassus Maagden-Berg(na 1711)–Anoniem De nieuwen Haagze Parnassus Maagden-Berg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Harders minneklagt. Stemme: Stild uw Wreedheyd God der Minnen. SIlvia myn zielsvoogdesse Eenig leven hoogste lust; Sal myn heete minne bresse, Noyt door Weermin zyn geblust? Zult gy nimphje dan gestadig, My vertroosten zonder Reen? Schone zyt my eens genadig, En verzagt uw Hardigheen. Stild eens nimph mijn heete Vonken, Hebt tog deernis met myn pyn; Laten uwe lieve lonken Myn tog eens genadig zyn: Laten deze Klaverdalen, Eens Uytschateren dat myn rouw, En myn al te bitt're kwalen, Zyn verzagt door uwe Trouw. [pagina 28] [p. 28] Laet dien Dwingeland der Goden; U eens raken in de ziel, Elk moet volgen syn Geboden Niemant zich daer van onthiel: Zelfs Jupyn die met syn Donder, Al het Aerdryk vreez' aen brengd, Buygd zich williglyk daer onder, En syn Dwingelandy geheugd. Meend gy hem alleen te ontvlugten, Daer hier, in dit groote rond: Niet en is, of 't wil graeg zugten, Onder het Minnelyk Verbond, Van dien kleynen Voogd der Herten, Gy en kund hem niet ontgaen, 'k Bid van schoone heeld mijn smerten, En laet eens dit vlugten staen. Gy zyt al te schoon Geschapen, Om te ontgaen de kragt der Min, 'k Zie syn Flikkerende Wapen, Dringd uw reeds ten Boezem in; Ik zie uit uw Tintelende Oogen, reeds Uitstralen synen Brand, Hebt dan eens met mijn Mededogen, Kroond mij met Uw Huw'liks Band. Vorige Volgende