Een nieuw lied van een klagend jongman. Of tegenzang van het meisje als haar moeder
(ca. 1810)–Anoniem Nieuw lied van een klagend jongman Of tegenzang van het meisje als haar moeder, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Op een aangename wys.1.
Ach! schoonste Rozette,
Mijn dierbaar kind
Komt schenkt mij een kusje.
Aan die uw bemind,
Uw spreken, uw zingen,
Uw danzen zoo schoon,
Ach! schoonste Godinne!
Schenk mij uw hart tot loon.
2.
ô Amon! wat grillen,
Vervoeren uw zin,
Denkt vrij op een ander,
Die uw beter mind,
Want ik ben nog jong van jaren,
Wat stelt gij uw wel voor,
Dat ik zoo onervaren,
Uw klagte geeft geen gehoor.
3.
Ach! schoonste Rozette,
Gij bent niet meer zoo klein,
Hoe kleinder dat Meisje,
Hoe liever zij zijn,
Wat maken ons die groote;
Neen, het blijft in mijne lust,
Hoe proper de Meisjes,
Hoe liever ik ze kus.
4.
Kom laat ons zamen wandelen,
Verheugt met malkaar,
Door boogaard in 't lommer,
De bloemen zijn daar,
De schoonste van kleuren,
Die pluk ik er af,
Om uw te vereeren,
Ja zelf tot in 't duister graf.
5.
Met een der zoo'n kleine,
Ben ik thans vergenoegt,
Dan bent gij alleenig,
Mijn uitverkoren goed,
Kom zet uw naast mijn zijde,
En schenk mijn uw hand,
Ach! schatje, vooral mijne,
Gij zijt mijn onderpand.
6.
Met uw mijn lieve Amon,
Ben ik wel te vree,
Ik zal uw verzellen,
Waar ik zal gaan treen
Ik schenk uw mijn hartje
Ik vrees geen berouw,
Voor eeuwig, eeuwig,
Blijf ik uw getrouw.
|
|