De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 148]
| |
2 Ik liep lestmaal een blaauwe-scheen,
Ze was zoo diep tot op het been:
Want zy was rijk’ en kostelijk,
En daar toe schoon van leeden,
Ik had mijn kraan’ op haar gelaân;
Maar ik kost niet besteeden.
3 Ik gaan voortaan naar mijns gelijk,
Die niet en is te kaal of rijk;
Als zy voldoet’ al mijn gemoedt,
Zoo zalze wel beklijven:
Is 'er iets quaadt’ dat haar misstaat,
Dat stel ik achter zyde.
4 Schoonheidt, daar ghy nu af meldt,
't Is schoonheidt daar de Beurs af swelt;
Want in een pok, oft kinder bedt
Kan alle schoonheidt slenzen;
| |
[pagina 149]
| |
Maar die zijn schoon op rente stelt,
Heeft al wat hy kan wenschen.
5 Ziet zy scheel zoo heb ik rust,
Zoo wordtze mijn niet afgekust;
Want een die al’ te lief van tal,
En minnelijk ten toon is,
Heeft meer aan val’ als een die mal,
Als een die minder schoon is.
6 Als ze maar gezont en fris,
En wakker op haar kooten,
En dan noch heeft 't geen ghy wel weet,
En dan daar by wat schijven,
En doet de Meid’ daarom geen leidt,
En laats'er niet om blijven.
7 't Is beter een wat entredeus,
Zoo boortze u niet door de neus,
| |
[pagina 150]
| |
Oft door den hoet’ als meenig doet,
Die anders niet gewent en zijn.
Weg! weg! met dat verbruide goet,
En wilt ghy niet geschent zijn.
|
|