De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 64]
| |
Wat, tut, tut, weeft niet bedeest,
Den Bruigom
Zend mijn om
Jou te nooden al te maal;
Wilt dan komen
Zonder schromen,
In 't Pallais van Poortegaal.
2 Bloed daar wil een staci wezen!
Wangt Jonk-heer van Biller-dam,
Met Me-Joffer, die voor dezen
Is esprooten uit de stam
Van Schijt-kak,
Quamen strak,
Met d'Ontfanger fray gedoft
Van ter Brille,
Meê aan drille,
| |
[pagina 65]
| |
Happig naar verteerde kost.
3 Der Zekreten Zekretaris,
Met zijn drollig wijf en stoet,
En den mottigen Schilderaris,
Liepen vinnig, te vier-voet,
Naar de Feest,
Bly van geest,
En daar gildenze overluit,
Met haar alle;
Zo 't wou valle,
Lok, geluk vrouw Vuile-Bruid!
4 Hey! men gaat de Bruid palleeren,
Lusje? kom, ay! kijkt haar bed;
Ruik, het stinkt van 't parfumeeren;
Schijt Muscus: dit 's stront-Sivet.
Uit de weeg,
| |
[pagina 66]
| |
't Is geen deeg;
Hoor, de Bruigom vloekt en knort,
Hy is machtig
Dol en jachtig,
'k Wed de tijdt word hem te kort.
5 Wangt Juno quam straks geloopen,
Met een slongsje in 'er poot,
En riep; Hymen nat bedroopen
Leyd en wacht u met zijn Boot;
Wilje meê?
Maakje reê,
Wangt de Blaas is Zup-schit-weft,
Die oubollig,
En hiel drollig,
Licht snapt in 't Stront-regen-neft.
6 Kom, tza, tza, wilt vaardig maken
| |
[pagina 67]
| |
Burries, Tobbens, Aker, Touw,
Schoppen, Hauweels, Stokken, Haken,
Was Hof-miesters schreeuwe; hou!
Branje-wijn
Moet 'er zijn;
Ook een pul met Smokkel-bier,
Slonszen, Keerszen,
Ladder, Leerszen,
Tobak met een pijp drie vier.
7 't Bruidtje zal men gaan geleyen,
Ellek zet hem kangt en schrap,
Riep de Bruigom, en de reyen
Zullen zingend' volgen knap.
Ben je klaar?
Ja we vaar,
Blaten 't Bruilofts-vollik weêr;
| |
[pagina 68]
| |
Kijk, ze winke,
Uit de kinke
Jongens, of je krijgt een smeer.
8 Toen wierd 't Bruidtje t'Scheep edragen;
Maar Schou-vager Hymes Schuit
Had by gort schier om eslagen,
Met de lieve Vuile-Bruidt:
Hymen sprongk,
Juno zongk,
't Was vol vreugd aan alle kangt
Om dit Bruidtje;
't Volle Schuitje
Stak toen met zijn vracht van Langt.
W. 6. Stuivers.
|
|