De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
W.F. Wertheim
| |
[pagina 640]
| |
niet, het kan niet, het kan niet, vermanen alle sociologen, economen, psychologen en politici - maar Mao houdt zijn volk de parabel voor van de ‘dwaze oude man’. Deze wilde een rots, die hem in de weg stond, neerhalen; met hulp van de goden, die medelijden kregen met zijn gezwoeg, slaagde hij daar tenslotte in. Alleen zijn er nu geen goden meer - er is het volk, en dat is machtiger dan alle goden. De ingrijpende betekenis van dit experiment doet ons pas beseffen, dat de Chinese revolutie niet zo maar een gewijzigde herdruk is van de Russische. Ook al moet het eigenlijke experiment in feite nog pas beginnen - tot nu toe heeft men niet veel meer gedaan dan de politieke voorwaarden voor de verwezenlijking scheppen - de grootsheid van de poging maakt alles, wat er aan voorafging, met inbegrip van de Russische revolutie, tot niet veel meer dan een voorspel.
Als China bezig is wereldgeschiedenis te maken en te schrijven - wat in feite hetzelfde is - dan wordt daarmee ook de Chinese geschiedenis sedert het begin van deze eeuw tot een stuk wereldgeschiedenis. Wie als historicus of politicus ‘bij de tijd’ wil zijn, zal zich niet langer de weelde kunnen permitteren, dit stuk wereldgeschiedenis te ignoreren. Gelukkig zijn in de laatste twee jaren zes boeken verschenen, die tezamen een unieke handleiding vormen tot beter begrip van wat zich in het China van gisteren, vandaag en morgen afspeeltGa naar eind1. Han Suyin, tot nu toe vooral bekend als romanschrijfster, is nu bezig aan een autobiografische serie, die naar verluidt uit vijf delen zal bestaan. Tot nu toe zijn twee delen verschenen: The Crippled Tree en A Mortal Flower. The Crippled Tree is meer dan een autobiografie: het bevat de familie-geschiedenis van Han Suyin's vader, tegen de achtergrond van de Chinese samenleving aan het begin van deze eeuw; maar tevens geeft het een boeiend beeld van de marginale positie waarin Han Suyin als ‘Eurasian’ - haar moeder was een Belgische - opgroeide. ‘From the start was duality’, schrijft zij. Ik had bij het lezen voortdurend de neiging vergelijkingen te maken met Simone de Beauvoir's Mémoires d'une jeune fille rangée - en die vergelijkingen vielen gewoonlijk in het voordeel uit van The Crippled Tree, eenvoudig omdat het milieu waarin Han Suyin opgroeide, zoveel boeiender was, en de levensproblemen waarmee zij geconfronteerd werd zoveel meer aansprekend en aangrijpend. Zouden | |
[pagina 641]
| |
wij in dit verschil in allure - hetgeen iets anders is dan verschil in niveau - al een aanwijzing kunnen zien, dat Europa bezig was in te slapen in een tijd waarin de Chinese draak juist langzaam aan wakker werd? De revolutie van 1911 wordt uitvoerig beschreven, op grond van een aantal ooggetuigen-verslagen die de schrijfster heeft verzameld. Even leek het alsof China zich echt ging bevrijden, maar de westerse machten richtten een consortium op en gooiden het op een accoordje met Joean Sji-kai, die een makkelijker partner leek dan Soen Jat-sen. Daar Han Suyin's vader bij de spoorwegen werkte, besteedt zij in haar boek veel aandacht aan de positie van de buitenlandse spoorwegmaatschappijen. Deze vormden een staat in de staat en wekten sterk politiek verzet bij de nationalisten. In de jaren twintig lijkt het Chinees nationalisme weer een kans te krijgen, als de Kuomintang aan de macht komt in het Zuiden. Han Suyin's vader sympathiseert met Soen Jat-sen, maar haar moeder staat aan de kant van de westerse machten en vertrouwt op de Engelse kanonnen. De coalitie van de Kuomintang met de communisten - vergelijkbaar met Sukarno's ‘Nasakom’ - wordt op de proef gesteld na Soen Jat-sen's door in 1925. Tsjiang Kai-sjek neemt, al vóór de veroveringstocht naar het Noorden, een dubbelzinnige houding aan. Maar Han Suyin's vader en zijn progressieve vrienden stellen elkaar gerust: ‘Chiang Kai-shek is a good man’. Dan, in 1927, pleegt Tsjiang verraad, aanvaardt buitenlandse hulp en richt een moordpartij aan onder de communisten, met wier hulp hij Sjanghai had veroverd. Nu is het aan Mama om te zeggen: ‘Chiang Kai-shek is a good man’. Is The Crippled Tree vooral van historische betekenis, het tweede deel van de autobiografie, A Mortal Flower, waarin de periode 1928-1938 wordt beschreven, heeft daarnaast een groot actueel belang. En dat niet alleen voor een goed begrip van wat er later in China zelf gebeurd is, maar meer nog voor een goed begrip van de huidige situatie in andere Aziatische landen, Indonesië in de allereerste plaats.
De overeenkomst tussen het Indonesië van vandaag, en het China van de jaren dertig, zoals Han Suyin dit schetst, is beklemmend. Maar de eerste pagina's roepen een beeld op dat eerder aan het India van vandaag doet | |
[pagina 642]
| |
denken. Zij beschrijft een treinreis. De trein rijdt door een watervlakte. Aan weerskanten van de spoorbaan steken toppen van bomen uit: het land is overstroomd. In de bomen zitten mensen, overal. Geen huis steekt boven het water uit. De trein dendert verder. De mensen in de bomen steken niet eens hun hand uit. Ze weten, dat toch niemand voor hen zal stoppen. Ze wachten in de bomen op hun dood, mijl na mijl. Mama haalt het etenstasje te voorschijn... Plaatsen honger, rampen en onverschilligheid voor het menselijk leven en leed het China onder Tsjiang Kai-sjek op één lijn met India, de parallellen met het Indonesië van vandaag zijn nog veel treffender. Eerst samenwerking tussen communisten en nationalisten, overeenkomstig het devies van de Komintern, dat in agrarische landen waar het industrie-proletariaat te zwak is om een greep naar de macht te doen, de communisten moeten streven naar samenwerking met burgerlijke nationalisten en proberen binnen de nationalistische organisaties een factor van betekenis te worden; om te zijner tijd na een overwinning van de nationalisten tegen het buitenlands imperialisme, de burgerlijke omhulling als de schil van een rijpe vrucht af te pellen. Als in Indonesië in de jaren zestig, werd deze ‘bloc within policy’ catastrofaal voor de communisten. Samenwerking tussen rechtse en linkse nationalisten was mogelijk zolang de inwendige klassentegenstellingen, met name op het platteland, nog niet waren uitgekristalliseerd tot een open conflict. Zolang de grote meerderheid van de plattelandsbevolking de mentaliteit had van kleine zelfstandige boertjes, kon een populistische ideologie als die van Soen Jat-sen en Sukarno, die uitgaat van een wezenlijke harmonie van belangen van allen die tot ‘het volk’ behoren, en dit volk wil verenigen tegenover de vijand, die deze eenheid van buitenaf bedreigt, een tijdelijke basis voor politieke samenwerking verschaffen. Maar Peter Worsley heeft in zijn boeiende studie The Third World overtuigend aangetoond, dat de populistische leiders van het type Sukarno, Nkrumah, Mossadeq, U Nu en Goulart zich niet langer kunnen handhaven, zodra de klassentegenstellingen, vooral die op het platteland tussen landlozen en rijke grondbezitters, zich verscherpen. Dan rijpt de klassenstrijd - en daarin zijn de bezitters, gesteund door wapens, steeds aanvankelijk de sterkste partij. Zoals op Java het conflict rijpte toen in 1964 de boerenbonden hun ‘eenzijdige acties’ ter uitvoering | |
[pagina 643]
| |
van de landhervormingswet van 1960 ondernamen en de gronden van de rijke grondbezitters op eigen houtje begonnen te verdelen, waren ook in China de burgerlijke elementen in de Kuomintang gealarmeerd geraakt door de onrust onder de boeren in Zuid-China. Han Suyin schrijft hoe de door de communisten georganiseerde boerenbonden in beweging kwamen toen de Kuomintanglegers in 1926 naar het Noorden oprukten en grote delen van het land van de warlords bevrijdden: ‘De boeren organiseerden hun militia's en begonnen overal op eigen houtje het land in beslag te nemen en te verdelen. Zij bonden de strijd aan met de landlords en voerden een eigen rechtspraak in. Hierdoor werden de jonge officieren van het Kuomintangleger hevig verontrust. Velen van hen kwamen zelf voort uit families van grootgrondbezitters. De ontwikkelingen gingen te snel, zeiden zij; er heerste wanorde en anarchie’ (pag. 66). Het Kuomintang-bewind, dat zijn zetel tijdelijk naar Hankou aan de Jangtse had verplaatst, bleef nog een tijd lang progressieve leuzen verkondigen, evenals de Indonesische regeerders de eerste maanden na de mislukte coup van 1 oktober 1965, die in feite de generaals aan de macht hielp. Maar Tsjiang Kai-sjek, die beschikte over het leger, ging zijn eigen gang en gooide het, door bemiddeling van een paar beruchte gangsters in Sjanghai, op een accoordje met de buitenlandse mogendheden en concerns. De door Tsjou En-lai georganiseerde, maar ongewapende arbeiders in Sjanghai werden gruwelijk afgeslacht en de vervolging van de communisten overal door het land won voor het Kuomintang-regime alle steun en financiële hulp uit het buitenland, die het maar wenste. De generalissimo was ‘de sterke man’ geworden, die orde op zaken zou stellen, evenals Suharto nu. Door zijn huwelijk met een zuster van de weduwe van Soen Jat-sen verwierf hij zich, in de ogen van velen, het aureool van legitieme opvolger van de grote leider. Al in 1928 schreef ir S.J. Rutgers over de gebeurtenissen: ‘Tegenover den eisch van de arbeiders van Sjanghai, om een zelfstandige gewapende macht te vormen, en onder de bedreigingen van de buitenlandsche imperialisten, pleegde al spoedig een deel der, met de imperialisten door nauwe belangen verbonden, Chineesche bourgeoisie verraad aan de nationale beweging. Minder voor de hand liggend was de snelheid, waarmede ook de linkervleugel van de Koeomintang in dit verraad volgde. Wie de literatuur van de korte periode tusschen het verraad van Tsjangkaisjek in Shanghai | |
[pagina 644]
| |
en dat van Hankou volgt, moet wel sterk onder den indruk komen, hoe weinig woorden beteekenen tegenover de groote feiten van den klassenstrijd. Alleen wanneer men de geweldige, onbedwingbare krachten ziet, die in de opstanden der boeren van Zuid-China tot uiting kwamen en tegelijk in het oog houdt, hoe alle lagen der Chineesche bourgeoisie rechtstreeks aan grond- en woekerrente in het dorp geïnteresseerd zijn, kan deze volledige en bijna plotselinge breuk van den linkervleugel der Chineesche bourgeoisie, ondanks alle daaraan voorafgaande “idealen” van nationalisme en Soenyatsenisme begrijpen’Ga naar eind2. De analyse past vrijwel letterlijk op de huidige situatie in Indonesië. Evenmin als de ‘sterke man’ van vandaag, generaal Suharto, was de sterke man van toen in staat, zijn land tot eenheid en economische vooruitgang te brengen. ‘Geen van de door Tsjiang Kai-sjek beloofde hervormingen werd uitgevoerd; geen van de sociale en economische misstanden opgeheven’, schrijft Han Suyin. Hij was zozeer gebonden aan de buitenlandse belangen en aan die van de grote grondbezitters op het platteland op wie hij steunde, dat zelfs al zou hij de bestaande maatschappelijke structuur hebben willen aantasten, hij daartoe niet in staat zou zijn geweest. Rutgers gaf de toestand met de volgende woorden weer: ‘Hoofdzaak daarbij is, dat de Chineesche bourgeoisie niet in staat is, een ook maar eenigszins afdoende agrarische hervorming door te voeren. Aan den anderen kant zijn de verhoudingen op het land van dien aard, dat een tot rust komen van de revolutionaire beweging uitgesloten is. Daarentegen hebben de arbeiders, versterkt door een gedeelte van de studenten en andere opstandige elementen in de steden, reeds voldoende kracht verkregen, om een algemeene revolutionaire beweging te kunnen leiden, en tot de overwinning te voeren’Ga naar eind3. Wij kunnen nu constateren, dat Rutgers een profetische blik heeft gehad. De Kuomintanglegers, steeds weer opnieuw de strijd aanbindend tegen de door Mao en Tsjoe-teh georganiseerde boerenlegers, verslonden alle ‘buitenlandse hulp’. Agrarische hervormingen waren er alleen op papier. Zelfs toen de Japanners hun opmars begonnen, bleef Tsjiang de ‘communistische benden’ als de enige werkelijke vijand beschouwen. Pas het incident van 1936 in Sian, toen Tsjiang door een anti-Japanse maarschalk, die samenwerkte met de communistische troepen, werd ontvoerd, dwong Tsjiang er toe, tot een compromis te komen met het | |
[pagina 645]
| |
inmiddels, na de door Edgar Snow in zijn Red Star over China vereeuwigde Lange Mars, in het Noorden van het land, te Jen-an gevestigde communistische hoofdkwartier, en aandacht te besteden aan de buitenlandse indringer. Evenals het eerste deel van Han Suyin's autobiografie bevat het tweede, naast persoonlijke herinneringen, ook historische hoofdstukken die de achtergrond van die herinneringen schetsen. Maar ook de persoonlijke herinneringen hebben een meer politiek accent. In 1933 werd Han Suyin toegelaten tot de Yenching universiteit, voor de medische studie. Daar werd zij meegesleept in de nationalistische studentensfeer, die des te feller werd, naar mate de Japanners oprukten. Het is duidelijk, dat de fel nationalistische houding voor de schrijfster, vooral nadat zij in Brussel haar studie ging voortzetten, een overcompensatie vormde voor haar Euraziatische afstamming en tevens een uiting van verzet was tegen haar bekrompen en bigotte moeder.
Het derde deel van Han Suyin's autobiografie komt dezer dagen gereed, maar zal pas in de loop van 1968 verschijnen. Intussen beschikken wij voor de periode van de Japanse bezetting en de daarna met hernieuwde felheid ontbrande burgeroorlog over een document, dat tot de belangrijkste en boeiendste behoort, die in jaren over China zijn verschenen: Fanshen, van de Amerikaan William Hinton. Han Suyin zegt van dit boek: ‘Ik vind dat Fanshen het meest opwindende, fascinerende en buitengewone document over landhervorming in China is, dat ooit is geschreven. Het heeft niets van de zoetelijke, sentimentele wazigheid die men vindt bij zoveel welmenende vrienden van de Chinese revolutie, die willen vergeten hoe krampachtig het proces van menselijke verandering verloopt - een krampachtigheid waarop Mao Tse-toeng in zijn geschriften herhaaldelijk heeft gewezen. Want revolutie is een menselijk bedrijf, en in China gaat het proces van het ontwarren van de mens uit zijn feodale banden nog altijd door - in de hedendaagse culturele revolutie... Fanshen is een machtig boek, een klassiek werk op één lijn te stellen met Edgar Snow's Red Star over China’. In deze lof, die Han Suyin aan Hinton toezwaait, staat geen woord te veel. Hoe komt het, dat deze studie van de landhervormingen in een door de communistische legers bevrijd gebied in de jaren 1945-1948 pas | |
[pagina 646]
| |
nu verschenen is? Dit komt doordat Hinton's aantekeningen, toen hij in 1953 uit China in zijn land terugkeerde, door de Amerikaanse autoriteiten, die waren aangetast door Mc Carthy's heksenjacht, in beslag werden genomen. Pas vele jaren later kreeg hij ze, na eindeloze processen, weer terug. En toch is Fanshen geen dag te laat verschenen. Juist nu de culturele revolutie aller aandacht op China richt, wordt het dubbel belangrijk te weten, ‘hoe het allemaal begonnen is’. Aan de andere kant bevat het werk een schat van ervaring, die van het allergrootste belang is voor de landen waar op dit ogenblik landhervormingen dringend nodig zijn: in vrijwel geheel Azië, Afrika en Latijns Amerika.
Hinton werd in 1947 naar China, dat hij reeds van vroegere bezoeken kende, uitgezonden door de UNRRA, de hulporganisatie van de Verenigde Naties. Maar hij bleef niet in de door de Kuomintang beheerste steden; hij wist een aanstelling te krijgen aan een universiteit in een door de communisten beheerst gebied verder het binnenland in. Van daaruit werd hij op zijn verzoek uitgezonden om deel uit te maken van een team, dat de uitvoering van de door de communisten uitgevaardigde landhervormingswetten moest controleren en de boeren in hun moeilijkheden moest steunen. Hieruit is voortgekomen een dorpsstudie, die uniek is in de sociologische litteratuur. Met een levendigheid en een gedetailleerdheid, die recht doet wedervaren aan de beste tradities van sociologie en culturele antropologie, wordt hier niet een beschrijving gegeven van een samenleving in stilstand of in balans, maar van een maatschappijtje dat de schokkendste veranderingen aan het ondergaan is, welke men zich kan voorstellen. Gewoonlijk wordt de sociologie niet in staat geacht een revolutionair gebeuren naar wetenschappelijke eisen te observeren en weer te geven. Dat Hinton er wel in geslaagd is, ligt niet alléén aan zijn uitzonderlijke opmerkingsgave: hij werd ook gesteund door het feit, dat de bewoners en de leidende politieke kaders van het dorp tijdens zijn verblijf zelf enige malen met een onvoorstelbare ernst en eerlijkheid hebben getracht een analyse te maken van de bestaande situatie en van de mate waarin deze beantwoordde aan de deels door henzelf, deels door hogere communistische organen gestelde normen van juist gedrag. | |
[pagina 647]
| |
Wat ons uit de zeshonderd pagina's omvattende dorpsstudie het meest bijblijft, is dat de Chinese dorpsbewoners, met inbegrip van de communistische leiders, niets menselijks vreemd is. In hun uitbarsting van haat tegen de met de Japanners collaborerende traditionele leiders vieren zij hun wraakzucht bot, en plegen zij soms ook gewelddaden tegen onschuldigen, die de verhoudingen in de dorpssamenleving voor lange tijd verstoren. De landverdeling treft niet alleen de landlords en rijke boeren, maar soms ook armere boeren, die voor dezen handlangersdiensten hadden verricht, of nog steeds werden verdacht te verrichten. Onder de nieuwe, linkse kaders zijn er nogal wat, die al spoedig in dezelfde misbruiken en willekeurige machtsuitoefening dreigen te vervallen als de oude leiders, die de boeren in het verleden hadden onderdrukt en uitgebuit. Gesteund door hun wapens, eigenen zij zich een groter aandeel in de te verdelen, aan de grootgrondbezitters ontnomen, rijkdommen toe dan waar zij recht op hebben, of verkrachten zij meisjes wanneer deze hun niet ter wille zijn. Op het moment, dat het landhervormingsteam, waar Hinton deel van uitmaakt, ten tonele verschijnt, tekent zich al een ernstige demoralisatie af. In een poging om het vertrouwen van de boeren in partij en kaders te herstellen schorst het team de dorpsleiding en schenkt het de boeren - in het bijzonder de arme boeren - de gelegenheid met hun klachten naar voren te komen. Maar ook deze poging tot herstel gaat te ver en ontketent een kritische houding tegenover partij en kaders, die ook het vele, dat tijdens de revolutionaire hervormingen tot stand kwam, miskent. Van de weeromstuit raken nu de goedwillende kaders gedemoraliseerd en raken zij hun enthousiasme voor de goede zaak even kwijt. Tot zover is alles volkomen menselijk. Het bovenmenselijke is de ernst en eerlijkheid, waarmee, met de vijand op enkele tientallen kilometers afstand, het team de gehele boerenbevolking opnieuw weet te activeren tot een hernieuwd zelfonderzoek, waardoor de gemaakte ernstige fouten zo goed mogelijk worden gecorrigeerd, en het vertrouwen in de nu door de gezamenlijke boeren gekozen dorpsleiding wordt hersteld. En dit alles gebeurt in een sfeer van uitspreken van alle grieven, volstrekte eerlijkheid die ieder tegenover zichzelf en zijn eigen verleden moet betrachten, en met een mentaliteit, waarin overtuiging en opvoeding de plaats inneemt van dwang en geweld. | |
[pagina 648]
| |
Als Hinton met zijn team in augustus 1948 het dorp verlaat, is Fanshen - de ommekeer in de dorpssamenleving en in ieder mens afzonderlijk - nog wel niet voltooid; de collectivisatie als basis voor de verhoging van de landbouwproductie moet in feite nog beginnen; en de houding van de dorpsbevolking tegenover de vrouwenemancipatie is nog over het algemeen vrij negatief. Maar de feodale verhoudingen zijn voorgoed opgeruimd en de eerste stap in de Lange Mars naar de vorming van een nieuwe mens is dan gezet. Als men het boek uit heeft, begrijpt men een klein beetje, waarom enerzijds die opvoeding van zichzelf en elkaar tot vandaag toe nog steeds doorgaat en moet doorgaan - niet omdat de corruptie objectief zulk een ernstige omvang zou hebben aangenomen, maar omdat de communistische leiders steeds hogere eisen van zelfverloochening en collectief besef wensen te cultiveren; en dan begrijpt men anderzijds hoe het mogelijk was om, met zulk een mentaliteit en toewijding, niet alleen een beslissende militaire overwinning op Tsjiang Kai-sjek te behalen, maar ook de grondslag te leggen voor een maatschappelijke hervorming, die in omvang en intensiteit enig is in de wereldgeschiedenis.
Toen het achterland van Peking, waar Fanshen zich afspeelt, al bevrijd was, bevond de westelijke provincie Setsjwan, met de hoofdplaats Tsjoengking, zich nog vast in handen van de Kuomintang. In een stadje in deze provincie spelen de gebeurtenissen zich af, die de Britse chemicus William G. Sewell in zijn I Stayed in China beschrijft. Het boekje heeft in de verste verte niet de geladenheid en de aangrijpende actualiteit van Hinton's dorpsstudie. En toch is ook dit boekje onmisbaar voor een goed begrip van de menselijke processen, die zich in China hebben afgespeeld en nog afspelen. Sewell is een Quaker, die na de oorlog zijn gezin in Engeland had achtergelaten om opnieuw zijn onderwijstaak te hervatten aan de Christelijke universiteit waaraan hij voor de oorlog verbonden was geweest. Het verslag van zijn ervaringen verschaft, op dezelfde manier als Hinton dit voor de plattelandssamenleving doet, enig inzicht in het ingrijpend heropvoedingsproces zoals ook de studenten en docenten aan de universiteit dit ondergingen nadat de Kuomintangtroepen zich aan het oprukkende rode leger hadden overgegeven. | |
[pagina 649]
| |
Wat aan dit boek een bijzonder accent geeft, is dat de schrijver niet, als Hinton, alleen als ‘observer’ bij de gebeurtenissen was betrokken, maar als volwaardig lid van een discussiegroep de heropvoeding zelf onderging. De humor en menselijkheid waarmee hij de onontkoombare beïnvloeding door die nimmer eindigende discussies en bijeenkomsten voor kritiek en zelfkritiek beschrijft, maken dit boekje tot verplichte lectuur voor ieder, die de gebeurtenissen in China alleen in termen van dwang en brainwashing denkt te kunnen vatten.
Zoals hèt boek over de landhervormingen in China pas twintig jaar na dato verscheen, zullen wij nog wel een twintig jaar moeten wachten op hèt boek over de culturele revolutie. Die hun oordeel klaar hebben - en dat oordeel is gewoonlijk gebouwd op wensdromen uit Washington, Moskou of Taipeh - zijn er per definitie naast. Wie ièts van het huidig gebeuren begrijpt, beseft dat geen definitief oordeel mogelijk is, omdat er nog niets definitief is, alles nog in beweging is en voorlopig heel veel nog verward en verwarrend zal blijven. Onderwijl zijn er enkele schrijvers, die althans een ernstige poging wagen, ons naast een analyse van het heden een perspectief te bieden voor China's toekomst. Daar is allereerst K.S. Karol's Franse boek, dat ik aanhaalde in mijn opstel, gepubliceerd onder de intussen onjuist gebleken titel ‘Na de culturele revolutie’ (aprilnummer van deze jaargang, pag. 183). Karol's werk is intussen in Engelse versie verschenen, met de titel: Mao's China - The Other Communism en ik kan deze vergelijking van het Chinese met het Russische communisme aan ieder van harte aanbevelen. Een van de belangrijkste verschilpunten waarop Karol wijst, is dat tussen de regeermethode van Stalin en die van Mao. Hij schrijft dat de gedwongen werkkampen en de voorrechten voor elite-arbeiders en kaders in de Sowjet-Unie een onontkoombaar gevolg waren van een poging om een land socialistisch te maken dat er noch politiek noch economisch op was voorbereid, en waar de basis niet op dociele wijze de directieven van boven accepteerde. ‘Om zijn doeleinden te bereiken, wist Stalin ongetwijfeld dat hij “zowel de peen als de stok” zou moeten hanteren, maar hij had stellig de omvang niet voorzien die de repressie zou aannemen, noch de diepte van de corruptie waartoe het favoritisme in een periode van gebrek zou leiden. | |
[pagina 650]
| |
Tot dogma's verheven, hielpen zijn onfeilbaarheid, zijn helderziendheid, zijn orthodox “marxisme-leninisme” hem om voor de wereld de Sowjet-werkelijkheid te verbergen en om binnenslands elke poging tot verzet te breken’. Het Chinese systeem ziet Karol als nog ‘religieuzer’ dan het Stalinisme. Maar de methoden zijn volkomen verschillend. Alle nadruk valt op het redeneren, op het overtuigen en niet op dwang. ‘Mao doet afstand van de erfenis van het oude China, heft de rangen en insignes in zijn leger op, ontketent een grote campagne tegen bijgeloof en de godsdienst, en verheft in steeds sterkere mate een egalitarisme tot ideaal, dat Stalin nooit heeft gepredikt. De grote culturele revolutie is dan ook eerder een verscherpte breuk tussen Maoisme en Stalinisme. Of men 't nu wil of niet, de feiten bevestigen elke dag dat de opvattingen van Mao Tse-toeng zeer verschillend zijn van die van Stalin, en dat zijn geloof in de revolutionaire geest van de Chinezen het hem toestaat zijn toevlucht te nemen tot methoden waarvan de vroegere Sowjet-dictator nooit zou hebben gedroomd’.
Intussen heeft ook Han Suyin een boekje gepubliceerd over het China van heden, dat de paradoxale titel draagt China in the Year 2001. Het is een helder geschreven, overzichtelijk en instructief werkje, dat zowel de voorgeschiedenis als de hoofdlijnen van de culturele revolutie probeert samen te vatten. De titel is gebaseerd op een citaat van Mao uit het jaar 1956: ‘Het is slechts vijfenveertig jaar geleden, dat de revolutie van 1911 plaats greep. Maar het aangezicht van China is volkomen veranderd. Over nog weer vijfenveertig jaar, in het jaar 2001, zal China nog grotere veranderingen ondergaan hebben. Het zal dan een machtig, socialistisch industrieel land zijn geworden. En dit is zoals het hoort. China... zou een belangrijke bijdrage aan de mensheid moeten leveren. Zijn bijdrage was gedurende een lange periode veel te gering. Dit geeft ons een gevoel van spijt. Maar wij moeten bescheiden zijn. En dit niet alleen nu, maar evengoed over vijfenveertig jaar. In onze internationale verhoudingen zouden wij, Chinezen, ons vrij moeten houden van chauvinisme als grote mogendheid - en dit met beslistheid, volstrektheid en volledigheid’. Han Suyin sluit haar boek af met de woorden: ‘De | |
[pagina 651]
| |
toekomst heeft reeds in ons heden haar intrede gedaan. Het jaar 2001 is in China begonnen - vandaag’. Op een nieuw breukvlak van twee eeuwen zal China, als Mao's nieuwste en grootste experiment lukt, en de Amerikaanse leiders in hun razernij over de vastbeslotenheid van dit Aziatisch volk om zijn eigen weg te volgen niet de gehele mensheid in een onherstelbare catastrofe zullen hebben gestort, in staat zijn om diezelfde mensheid een voorbeeld te geven van een nieuw type menselijke verhoudingen. Tegen die tijd zullen misschien onze kinderen en kleinkinderen weten of het werkelijk mogelijk is ‘A Brave New World’ op te bouwen - niet als een onwezenlijke utopie die slechts in de geest van zieners als Bellamy of Kropotkin realiteitswaarde bezit, en evenmin als de satire ervan die Aldous Huxley schetste, maar als een product van extreme inspanning van mensen met medemensen. |
|