Jan Noort
over socialisme en liberalisme in Joegoslavië
Is er voor Djilas nog een taak weggelegd?
De ontwikkelingen, die zich voltrekken in Joegoslavië zijn zodanig, dat mijn vraag ‘Joegoslavië waarheen?’, die tevens als titel diende voor een artikel in De Nieuwe Stem van februari 1966, nog steeds niet kan worden beantwoord. Integendeel, de gebeurtenissen in Joegoslavië volgen elkaar zo snel op, dat een rustige bestudering van de gang van zaken haast onmogelijk is, laat staan dat diegenen, wier interesse niet in de eerste plaats op Joegoslavië gericht is, zich enigszins een beeld kunnen vormen van de situatie.
Ik wilde in dit artikel iets laten mee voelen van de ingewikkeldheid en het haast paradoxale karakter van de verschillende problemen. Verder wil ik een idee geven van de zware opgave waarvoor de Joegoslavische leiders zich soms gesteld zien om koers te houden en hoe moeilijk het voor de bevolking moet zijn de vaak keiharde, principieel antisocialistische maatregelen van de regering te verwerken.
Het is niet te verwonderen dat Tito-getrouwe Joegoslaven vaak nauwelijks meer weten waar ze aan toe zijn als ze hun president diverse malen horen beweren dat democratie beslist geen liberalisme betekent, terwijl de liberalisatie in de praktijk op alle gebied stukje bij beetje verder wordt doorgevoerd.
Hier zitten we dan al midden in een groot probleem. Tito stelde zich enige jaren geleden definitief achter liberaal gezinde jongere partijmensen.
Dit had tot gevolg dat er in de afgelopen tijd maatregelen werden genomen die zich nog nooit in een communistisch land hadden voorgedaan. Er werd openlijk gesproken over een scheiding tussen partij en staat, terwijl er een tot nog toe ongekende economische liberalisatie viel waar te nemen. Hoewel de meer orthodoxe elementen in regering en partij zich verweerden tegen zo'n sterke liberalisatie moesten zij het onderspit delven, hetgeen tenslotte culmineerde in de verwijdering van Tito's naaste medewerker en vice-president Aleksandar Rankovic uit al zijn regerings- en partijfuncties. De beschuldigingen aan het adres van de onder zijn supervisie staande geheime politie mochten waar zijn, ze dienden echter in de eerste plaats als stok om de hond te slaan. Geheel in tegenspraak met deze tendens verklaarde Tito tijdens een rede in Beograd op 17 april van dit jaar dat er voor hen, die zich niet kunnen neerleggen bij de besluiten der meerderheid geen plaats is in de