De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |||||||
Internationaal tribunaal te Stockholm
| |||||||
over de eerste vraagHet gebruik van geweld in de internationale betrekkingen wordt verboden door talrijke internationale overeenkomsten, waarvan de belangrijkste is het Pact van Parijs van 1928, het zogenaamde Briand-Kellog pact. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd in het Handvest van de Verenigde Naties, in artikel 2, hetzelfde principe herhaald. | |||||||
[pagina 362]
| |||||||
Artikel 6 van het Charter van Neurenberg verklaart tot misdaden tegen de vrede ‘het voeren, het voorbereiden, het ontketenen en het voortzetten van een agressieoorlog of van een oorlog die strijdig is met internationale verdragen, beloften en overeenkomsten of de deelname aan een plan of aan een complot om één van de bovengenoemde daden uit te voeren’. Tenslotte moet er aan herinnerd worden dat, zoals bepaald is in de resolutie van de Verenigde Naties van december 1960, alle volken het fundamentele recht hebben op nationale onafhankelijkheid, op souvereiniteit en op onschendbaarheid van hun grondgebied en dat aantasting van deze fundamentele rechten beschouwd kan worden als een misdaad tegen een volk. Op 2 september 1945 verwierf het Vietnamese volk zijn onafhankelijkheid en begon het zijn nationale bestaan. Deze onafhankelijkheid werd door de oude koloniserende mogendheid weer op losse schroeven gezet. De nationale bevrijdingsoorlog die hiervan het gevolg was, eindigde met een overwinning voor het Vietnamese leger. De Akkoorden van Genève van 20 en 21 juli 1954, bestemd om een einde te maken aan het voorafgaande conflict, hebben in Vietnam een rechtssituatie geschapen waaraan iedereen, ook de Verenigde Staten, zich dienden te houden. Deze Akkoorden erkenden de waarborgen, de onafhankelijkheid en de territoriale ondeelbaarheid en onschendbaarheid van Vietnam (artikel 6 en 7 van de Slotverklaring). Ofschoon het land ter hoogte van de zeventiende breedtegraad in tweeën werd gedeeld door een demarcatielijn, werd uitdrukkelijk gesteld dat deze verdeling ten doel had, militaire vraagstukken te regelen, dat hij een voorlopig karakter had en dat hij ‘in geen geval gezien moest worden als een politieke of territoriale grenslijn’ (artikel 6 van de Slotverklaring). De Akkoorden van Genève hielden in dat algemene verkiezingen in het gehele land in juli 1956 gehouden moesten worden, onder controle van een Internationale Commissie, en dat het overleg hierover tussen de bevoegde vertegenwoordigers van beide zones in juli 1955 een aanvang moest nemen. In de akkoorden werd met klem bepaald dat represailles of discriminatie tegen personen en organisaties op grond van activiteiten gedurende de voorafgaande vijandelijkheden niet mochten plaats vinden (artikel 14 | |||||||
[pagina 363]
| |||||||
van de Wapenstilstandsovereenkomst). Ze verboden de invoer van nieuwe troepen, van militair personeel, van wapens en van nieuwe ammunitie, evenals de vestiging van militaire bases (artikel 16 van de Wapenstilstandsovereenkomst) en het opnemen van Vietnam in militaire bondgenootschappen; dat gold voor de twee zones (artikel 9 van de Slotverklaring).
Deze op een vreedzame toestand in Vietnam gerichte rechtstoestand is als gevolg van elkaar opvolgende schendingen van de verschillende hierboven genoemde bepalingen van de akkoorden van Genève overgegaan in een oorlogstoestand. Om redenen die hieronder uiteengezet zullen worden, is het Tribunaal van mening dat de verantwoordelijkheid voor deze schendingen en voor de overgang naar een oorlogstoestand ligt bij de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Uit de gegevens van historische en diplomatieke aard, die ter kennis zijn gebracht van het Tribunaal blijkt: dat er talrijke bewijzen bestaan van vóór 1954, dat de Verenigde Staten Vietnam in hun machtssfeer wilden brengen; De verkiezingen, vastgesteld voor juli 1956, en die in juli 1955 onderwerp van overleg moesten zijn, hebben niet plaats gevonden, ondanks talrijke | |||||||
[pagina 364]
| |||||||
diplomatieke nota's van de regering van de Democratische Republiek Vietnam, waarin deze om dat overleg verzocht. Inlichtingen uit Amerikaanse bron rechtvaardigen de veronderstelling dat de weigering van Saigon om de meest essentiële bepaling van de Akkoorden van Genève na te komen, voor rekening komt van de Verenigde Staten. Zo werd in Zuid-Vietnam een situatie van buitenlandse inmenging gecreëerd, waartegen het Zuidvietnamese volk een nationale bevrijdingsstrijd heeft moeten voeren, in de vorm van een politieke strijd tot 1959, en daarna als een gewapende strijd waarvan het Nationale Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam sinds 1960 de leiding heeft en waarbij dit erin slaagde gebieden onder controle te krijgen die aanzienlijk groter zijn dan die welke beheerst worden door de Verenigde Staten. Deze aanval op het Zuiden werd gevolgd door een aanval op het Noorden, die begon in 1964 en die in 1965 verhevigd werd in de vorm van bombardementen door vliegtuigen en door zee- en landartillerie, op een wijze die het onderwerp vormt van de tweede door het Tribunaal bestudeerde vraag. De Verenigde Staten hebben steeds de kracht van deze aanvallen verhevigd, hiermee uitvoerend datgene wat zij zelf de escalatiepolitiek hebben genoemd.
Het Tribunaal heeft niet nagelaten nauwgezet de argumenten te onderzoeken die in de officiële Amerikaanse documenten naar voren zijn gebracht om de interventie in Vietnam wettig te rechtvaardigen. Bijzondere aandacht is gewijd aan het document, getiteld: ‘Juridisch memorandum over de wettigheid van de deelname van de Verenigde Staten aan de verdediging van Vietnam’, dat op 4 maart 1966 voorgelegd werd aan de Amerikaanse Senaatscommissie voor Buitenlandse Zaken. Het essentiële argument van deze tekst is de bewering dat de Amerikaanse interventie in Vietnam louter en alleen bestaat uit eenvoudige hulp aan de regering te Saigon tegen een agressie uit het Noorden. Een dergelijk argument is onhoudbaar, zowel juridisch als feitelijk. Juridisch gezien is het nauwelijks nodig er aan te herinneren dat Vietnam één enkele natie is, waarvan moeilijk valt in te zien hoe zij agressie tegen zichzelf zou hebben gepleegd. Feitelijk gezien heeft men nooit een enkel bewijs van deze beweerde agressie kunnen aanvoeren. De naar voren gebrachte getallen van | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
infiltraties uit het Noorden naar het Zuiden, die dikwijls met elkaar in strijd zijn en die geen onderscheid maken tussen gewapende en ongewapende personen, zijn betwistbaar en zouden in geen enkel geval op enigerlei wijze het excuus kunnen rechtvaardigen van wettige verdediging tegen een aanval, zoals voorzien in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties; bovendien is aan geen enkele van de overige voorwaarden van dit artikel voldaan.
Uit wat voorafgaat, blijkt dat de Verenigde Staten de verantwoordelijkheid dragen voor het gebruik van geweld in Vietnam en dat zij bijgevolg tegen dit land een misdaad hebben begaan, namelijk een agressie, een misdaad tegen de vrede. Zij hebben hiermee de bepalingen van het Internationale Recht geschonden, die het gebruik van geweld in de internationale verhoudingen verbieden, met name het Pact van Parijs van 1928 (het Briand-Kellog pact genoemd) waarvan zij toch één van de initiatiefnemers zijn geweest, en het Handvest van de Verenigde Naties (art. 2 (4)). Deze schending van de algemene beginselen is gepaard gegaan met de schending van de overeenkomst die in het bijzonder betrekking heeft op het gebied in kwestie, Vietnam: namelijk de Akkoorden van Genève van juli 1954. Door zo te handelen, hebben de Verenigde Staten onbetwistbaar een misdaad gepleegd tegen de vrede in de zin van artikel 6 van het Charter van Neurenberg, dat bevestigd is door de internationale jurisprudentie (Uitspraak van Neurenberg en Tokio) en dat op 11 december 1946 met algemene stemmen door de Verenigde Naties erkend werd als een voor iedereen geldige internationale wet. De Verenigde Staten hebben bovendien een misdaad begaan tegen de fundamentele rechten van het Vietnamese volk. Hier kan aan toegevoegd worden, dat staten zoals Zuid-Korea, Australië en Nieuw-Zeeland die in een of andere vorm hulp hebben verleend aan de Amerikaanse agressie, medeplichtig zijn.
Het Tribunaal heeft zich bezig gehouden met de situatie in Cambodja. Het heeft het verslag gehoord van de onderzoekteams die het naar dit land heeft gezonden, en ook de verklaring van een officiële vertegenwoordiger van de Generale Staf van het Cambodjaanse leger. Het is van mening | |||||||
[pagina 366]
| |||||||
dat de strijdkrachten van de Verenigde Staten, en die van de aan hen ondergeschikte regeringen te Bangkok en Saigon, voortdurende en ernstige agressie plegen tegen het koninkrijk Cambodja. Deze agressie vormt niet alleen een inbreuk op de neutraliteit en de onafhankelijkheid van Cambodja, maar vormt ook een zeer ernstige bedreiging van de vrede in Zuidoost Azië en in de wereld. | |||||||
over de tweede vraagHet Tribunaal is tot de overtuiging gekomen dat de bombardementen die met vliegtuigen en vanuit zee en van de grond af plaatsvinden op civiele doelen, een massaal, systematisch en weloverwogen karakter dragen. De massale omvang van deze bombardementen wordt bevestigd door talloze inlichtingen uit Amerikaanse bron, betreffende het afgeworpen tonnage bommen en de veelvuldigheid van de luchtaanvallen.
Het systematische en weloverwogen karakter van de bombardementen op burgerdoelen wordt bewezen door zeer vele getuigenverklaringen die erop wijzen dat deze bombardementen in verreweg de meeste gevallen vooraf worden gegaan door verkenningsvluchten: een inlichting uit Amerikaanse bron maakt melding van het feit dat enkel en alleen de toestellen die op één enkele basis in Thailand gestationeerd zijn, al iedere maand 300 000 meter film gebruiken om Vietnam te fotograferen. Als men er aan de ene kant rekening mee houdt dat het grootste deel van de toestellen voorzien is van een inrichting waarmee automatisch vuur ingesteld kan worden, en aan de andere kant dat de toestellen aanhoudend en hardnekkig naar dezelfde doelen terugkomen, die soms al bijna helemaal vernield zijn, dan is er geen twijfel mogelijk aan de weloverwogen bedoeling de doelen te treffen die geraakt werden. Behalve door de luchtbombardementen wordt door de intensieve, aanhoudende beschietingen door de artillerie van de Zevende Vloot de kuststrook steeds meer vernield.
Alle getuigen die werden gehoord, in het bijzonder de leden van de onderzoekteams, hebben bevestigd dat het grootste deel van de burgerdoelen (ziekenhuizen, scholen, kerken, pagoden) heel goed zichtbaar | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
zijn en zich duidelijk onderscheiden van de rest van het Vietnamese landschap. De omvang van de bombardementen is aanzienlijk en het Tribunaal heeft zijn onderzoekteams een zeer zorgvuldige studie laten maken van de door de Demokratische Republiek Vietnam gepubliceerde gegevens. Aan de hand van steekproeven hebben de onderzoekteams op door henzelf bepaalde plaatsen deze gegevens gekontroleerd. Op deze manier zijn bijvoorbeeld 34 van de 95 medische instellingen die door de Vietnamese Onderzoekkommissie voor Oorlogsmisdaden als vernield worden opgegeven, bezocht door de onderzoekteams van het Tribunaal; dat is dus 36 pct. Deze steekproeven ontlenen hun waarde aan de uitgebreidheid van het gebied waarover ze genomen werden; de 34 gecontroleerde ziekenhuizen liggen verspreid over acht van de twaalf provincies die door de bombardementen getroffen worden.
Het Tribunaal heeft naast de talrijke afzonderlijke getuigenissen die werden voorgelegd, de verzamelrapporten bestudeerd over de vernieling van verschillende soorten burgerdoelen: ziekenhuizen, scholen, pagoden, kerken, dijken, alsmede over de bombardementen op de burgerbevolking in de stadscentra en op het platteland. Ook heeft het een samenvattend rapport bestudeerd over de bombardementen in de beide provincies Nghe An en Thanh Hoa. Al deze rapporten waren samengesteld uit dokumenten, getuigenissen en bewijsstukken. Het Tribunaal heeft gekonstateerd dat dijken en andere waterwerken van vitaal belang zijn voor het Vietnamese volk en dat er groot gevaar van hongersnood voor de burgerbevolking dreigt bij een poging van het Amerikaanse leger om de dijken en waterwerken te vernielen. Het Tribunaal heeft alle noodzakelijke inlichtingen gekregen over de verscheidenheid en vernietigingskracht van het oorlogstuig dat tegen de Demokratische Republiek Vietnam gebruikt wordt en de wijze waarop het gebruikt wordt (hoogexplosieve bommen, napalm- en fosforbommen, fragmentatiebommen, enz.) Zwaar door napalm gewonde mensen zijn voor het Tribunaal verschenen en medische rapporten van onderzoekingen van verwondingen werden voorgelegd. De aandacht van het Tribunaal was in het bijzonder gewijd aan een massaal gebruik van verschillende soorten fragmentatiebommen, door de | |||||||
[pagina 368]
| |||||||
Amerikanen ook wel CBU's genoemd, en door de Vietnamezen aangeduid als kogeltjesbommen. Dit oorlogstuig, dat overduidelijk bestemd is om de weerloze burgerbevolking te treffen, heeft de volgende eigenschappen: uit de containers die door de Vietnamezen moederbommen worden genoemd, komen een honderdtal kleine langwerpige of ronde bommetjes (ananas- of guavebommen), waaruit op hun beurt honderden kleine kogeltjes komen. Eén enkele moederbom brengt dus een verstrooiing teweeg van ongeveer honderdduizend kogeltjes; Het Tribunaal heeft medische specialisten een studie laten maken van de gevolgen als men getroffen wordt door deze kogeltjes. De baan van deze kogeltjes door het lichaam is lang en onregelmatig en veroorzaakt, afgezien van de dodelijke gevallen, vele en zeer verschillende inwendige kwetsuren.
Op de conventie van Den Haag (nr 4) van 18 oktober 1907 werd gesteld dat de strijdende partijen geen onbegrensde rechten hebben met betrekking tot de keuze van de middelen om de vijand schade toe te brengen (art. 22); in het bijzonder wordt door dezelfde conventie het gebruik verboden van wapenen, projektielen en materialen die er met opzet op ingericht zijn om nutteloos lijden te veroorzaken (art. 23); een aanval of een bombardement op steden, dorpen, woningen of gebouwen die niet verdedigd worden, is verboden (art. 25). Bij bombardementen moeten voor zover dat mogelijk is, alle noodzakelijke maatregelen genomen worden om gebouwen te sparen die gewijd zijn aan godsdienst, kunst, wetenschap of aan liefdadige doeleinden, en verder om historische monumenten te sparen en ziekenhuizen of plaatsen waar zieken en gewonden worden verzorgd, tenzij deze plaatsen gebruikt worden voor militaire doeleinden (art. 27). | |||||||
[pagina 369]
| |||||||
In artikel 6 van het Charter van Neurenberg worden als oorlogsmisdaden genoemd de zinloze vernietiging van steden en dorpen of een vernietiging die niet gerechtvaardigd wordt door de militaire eisen. Evenzo wordt in de Conventie van Genève van 2 augustus 1949 gesteld dat het absoluut verboden is om burgerziekenhuizen aan te vallen (art. 18) of individuele of gemeenschappelijke eigendommen, als dit niet absoluut noodzakelijk is voor het verloop van de militaire operaties (art. 53). De regering van de Verenigde Staten kan niet voorbijgaan aan dergelijke verdragen waarvan zij één van de ondertekenaars is, daar haar eigen grondwet (art. 6 en 2) deze boven het nationale recht stelt. Bovendien wordt er in het officiële handboek (Dept. of the Army Field Manual), genaamd ‘The Law of Land Warfare’, uitgegeven door het Ministerie van Oorlog van de Verenigde Staten (1956, ref. F.M. 27-10) op gewezen dat de bovengenoemde bepalingen bindend zijn voor alle leden van het Amerikaanse leger. Dientengevolge is het Tribunaal van mening dat, door burgerbevolking en burgerdoelen in de Demokratische Republiek Vietnam te onderwerpen aan hevige en systematische bombardementen, de Verenigde Staten van Amerika een oorlogsmisdaad hebben begaan. Onafhankelijk van de veroordeling van deze oorlogsmisdaad in zijn algemeenheid, wil het Tribunaal zich in het bijzonder uitspreken tegen het gebruik van de fragmentatiebommen van het type CBU, die nergens anders toe dienen dan om zoveel mogelijk burgers te treffen en die beschouwd moeten worden als wapens die door de oorlogswetten en -gebruiken verboden zijn.
Gekonfronteerd met het verzet van een volk dat ‘in vrede en vrijheid zijn recht op volledige onafhankelijkheid en op onschendbaarheid van zijn grondgebied’ dacht uit te oefenen (Resolutie van de Verenigde Naties, 14-12-1960), heeft de regering van de Verenigde Staten door de omvang en de veelvuldigheid van deze oorlogsmisdaden, daaraan het karakter gegeven van een misdaad tegen de mensheid (art. 6 van het Charter van Neurenberg). Deze misdaden moeten niet gezien worden als de enige konsekwentie van deze agressieoorlog; ze zijn verantwoordelijk voor de voortzetting van de oorlog. | |||||||
[pagina 370]
| |||||||
Gezien het systematische gebruik, met het doel de fundamentele rechten van het Vietnamese volk en zijn eenheid en vredeswil in de grond te boren, vormen de misdaden tegen de mensheid waaraan de regering van de Verenigde Staten zich heeft schuldig gemaakt een fundamenteel bestanddeel van de agressie-misdaad die volgens de termen van het vonnis van Neurenberg de hoogste misdaad is. | |||||||
konklusies van het tribunaal
Wij konkluderen dat de regering en het leger van de Verenigde Staten schuldig zijn aan weloverwogen, systematische bombardementen op grote schaal van civiele doelen, waarbij inbegrepen de burgerbevolking, woonhuizen, dorpen, dammen, dijken, ziekenhuizen, leprozeninrichtnigen, scholen, kerken, pagoden, historische en kulturele monumenten. Met algemene stemmen, op één onthouding na, konkluderen we eveneens dat de regering van de Verenigde Staten van Amerika schuldig is aan herhaalde schending van de neutraliteit en het grondgebied van Cambodja, en aan aanvallen op de burgerbevolking van een aantal steden en dorpen in Cambodja.
Bovendien dringt de vraag zich op of de regeringen van Thailand en andere landen ook medeplichtig zijn aan de agressie en aan de andere misdaden tegen Vietnam en zijn bevolking. We hebben op deze zitting | |||||||
[pagina 371]
| |||||||
van het Tribunaal geen gelegenheid gehad om op deze vraag in te gaan. We zijn van plan de juridische aspekten van dit probleem te bestuderen en op de volgende zitting in dit verband eventuele bewijzen te onderzoeken.
Gezien ‘Ne variatur’ De President van het Tribunaal Jean-Paul Sartre Stockholm, 10 mei 1967Ga naar voetnoot1 |
|