De Nieuwe Stem. Jaargang 22
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
ex librisgalgenaas, of het leven ondanks
| |
[pagina 165]
| |
De jonge vrouw Sylvia stelt zich deze vraag op weg naar de gevangenis waar zij voor de eerste maal haar pas veroordeelde man gaat bezoeken. ‘Ik mis je zo erg, Herman’, zegt zij. ‘Maar verder geraakte zij niet, omdat alle andere woorden franjes waren aan die ene waarheid’. Wat het zo eindeloos en pijnlijk maakt is de scheiding, scheiding van de naastbestaanden, van de omgeving en van heel de normale menselijke wereld. De scheiding waarbij de kortstondige, geforceerde bezoeken, niet kunnen verhelpen dat men plots vreemden wordt tegenover elkaar. En dan komen de vragen: ‘Kan ik iets voor je doen? Heb je iets nodig? Heb je voldoende sigaretten?’ En het antwoord: ‘Het heeft niet het minste belang’. Gekneusde pogingen tot contact leiden onwillekeurig tot pijniging. En uiteindelijk denkt men aan niets, omdat men niet meer aan iets kan denken.
De moeilijkheid met een bundel verhalen is altijd dat men er geen korte inhoud kan van geven wanneer de plaatsruimte beperkt is. Men moet zich dus houden aan het aanduiden van overeenkomstpunten, een centrale idee. Bij Roger Van de Velde is dat wel een immense liefde voor het leven, leven dat echter tegelijkertijd als een mooie en moeilijke te veroveren vrouw steeds weer uit onze handen glipt. Deze strijd wordt in het geval Van de Velde nog moeilijker aangezien de mogelijkheden tot levensuiting drastisch beperkt zijn. Merkwaardig is, zoals we reeds hoger aanhaalden, dat hierom niet de minste rancune tot uiting komt, geen passievolle aantijgingen, wel integendeel een rustig, en juist daardoor zo indringend, betoog, in een heldere zuivere stijl. Van de Velde heeft geen opsmuk nodig. Zijn wapen is de menselijke geest die nooit berust.
Marc Andries | |
[pagina 166]
| |
simenon, de getuigeDe in 1903 te Luik geboren Georges Simenon is ongetwijfeld de top-vedette van de Belgische schrijvers - al bracht hij het grootste gedeelte van zijn leven in het buitenland door. Overigens welke schrijver - waar ook ter wereld - heeft meer titels op zijn naam staan dan deze ex-reporter van de Gazette de Liège? Simenon doet namelijk niets anders dan schrijven en hij voelt niet de minste behoefte om andermans werken te lezen. Zo komt het dat de enige boeken in zijn huis waarop zijn eigen beroemde naam nièt voorkomt, heel gewone telefoongidsen zijn. Dus: een man die weet wat hij wil en zijn leven volledig inricht om door middel van het geschreven woord de wetenschap van de mens te beoefenen. ‘Waarom ik schrijf? Waarom zo veel? Niet meer voor het geld natuurlijk. Ook niet voor de eer een gevierd man te zijn. Ik heb thuis kilo's recensies liggen, kilo's interviews. Waarom ik schrijf? Ik moét schrijven. Ik voel me schuldig als ik niet werk. Ik kom uit een kleinburgerlijk katholiek milieu. En in mijn jeugd is mij ingepompt dat een mens behoort te werken. Als je eenmaal zestien was en je werkte niet, dan was dat schandalig. Ik denk, als je het helemaal uit zou zoeken, dat je zou ontdekken: daar komt het door’Ga naar eind1.
Wie honderd boeken van Simenon gelezen heeft, moet wel tot de overtuiging komen dat deze man - als toeschouwer - àlles doorgrond heeft wat de mens in de eerste helft dezer eeuw kon beleven. Sommigen noemen hem de Balzac van de 20ste eeuw en misschien hebben ze wel gelijk. Want Simenon overschouwde in zijn verhalen de hele menselijke komedie gespeeld door arbeiders, schippers, boeren, winkeliers, schoolmeesters, handelaars, bankiers, rechters, advokaten, ministers, enz. En steeds is er als besluit de onvolmaaktheid, het falen, een tekort, ieder maal een levendig exponent van hetgeen door André Malraux zo treffend ‘la condition humaine’ werd genoemd. ‘Ik wil een goed huisvader zijn. Zoveel mogelijk in vrede met mezelf leven. En één keer een goed boek schrijven. Voor mij is dat een boek dat het wezen van de mens geeft, een boek in simpele taal waarin iedereen zichzelf kan herkennen. In de medicijnen proberen ze het raadsel van de menselijke genen te ontsluieren. Mij gaat het om | |
[pagina 167]
| |
de genen van de ziel. Waarom is de mens zwak, ziek, fout? Waarom is het zo moeilijk gelukkig te zijn? Dat wil ik ontdekken. Ik ben op zoek naar de genen van de ziel. Ik ben al een heel eind, geloof ik. Nog niet bij de genen, wel bij de microben misschien. In Les Anneaux de Bicrêtre, dacht ik, ben ik al een heel eind gekomen’Ga naar eind2. Begonnen als broodschrijver in de letterlijke zin van het woord, schreef Simenon een stroom van volksboeken onder diverse schuilnamen. Hiervan is geen compleet overzicht te geven; zij variëerden, al naargelang het genre, van Aramis, Christian Brülls en Germain d'Antibes tot Gom Gut, Kim, Plick et Plock en Poum et Zette. Tussen 1925 en 1934 verschenen er van hem circa tweehonderd stuiverromans met titels als De verloren harten, Een kusje maar en De minnaar zonder naam. Toen - na de in Delfzijl geschreven roman-reportage Het Kasteel van Roodezand - vond Simenon dat zijn leertijd voorbij was en achtte hij het ogenblik gekomen om te beginnen aan ‘een moeilijker, zo niet gedegener genre’. In voormelde en meest noordelijk gelegen Nederlandse havenstad begon Simenon onder eigen naam te schrijven en creëerde hij de figuur van Jules Amédée François Maigret, commissaris van de Centrale Recherche en hoofd van de afdeling Moordzaken aan de quai des Orfèvres te Parijs. ‘Ik zie me nog op een zonnige morgen zitten in een café dat, meen ik, Het Paviljoen heette en waar de waard elke dag zijn houten tafels urenlang wreef met lijnolie. Nooit van mijn leven heb ik meer zulke glanzende tafels gezien. Om die tijd zat er niemand aan de typisch Nederlandse stamtafel, waar de keurig opgevouwen kranten op koperen stangen wachtten op hun vaste lezers. Dronk ik die morgen een, twee of zelfs drie glaasjes jenever, eventjes gekleurd door enkele druppels bitter? In elk geval begon ik na verloop van een uur, ietwat dommelig, in mijn verbeelding de breedgebouwde en onaandoenlijke figuur te ontwaren van een heer die, naar het me voorkwam, een aanvaardbare commissaris kon worden. In het verdere verloop van die dag voegde ik aan deze fguur nog enkele requisieten toe: een pijp, een dikke overjas met fluwelen kraag. En aangezien er in mijn verlaten schuit een klamme koude | |
[pagina 168]
| |
heerste, dacht ik hem voor zijn kantoor een gietijzeren kachel toe. De volgende morgen om twaalf uur stond het eerste hoofdstuk van Pietr-le-Letton op papier. Vier of vijf dagen later was de roman af’Ga naar eind3. Dit werd dan het begin van een eindeloze Maigret-reeks, die in 1930 in La Boule Blanche op Montparnasse te Parijs tijdens een groot feest werd gelanceerd. Tientallen Maigrets werden in tientallen landen vertaald. Maigret kwam op de film, het toneel, de beeldbuis. In Delfzijl werd ter ere van Maigret in september 1966 zelfs een bronzen standbeeld ingehuldigd. Simenon is wereldberoemd en steenrijk. Maar is hij daar nu gelukkig bij? ‘Dat woord ken ik niet. Het woord geluk gebruik ik niet. Wat is geluk? Niemand is helemaal gelukkig. Soms is iemand het een paar uur. Als ik pas een boek af heb, ben ik tevreden, misschien wel gelukkig. Maar na een paar dagen zeg ik: dàt is niet zo best en dàt niet en dàt. Dan ben ik niet gelukkig meer. Geluk bestaat niet. Succes ook niet. Tot Waterloo was Napoleon een groot man. Op St. Helena bleek hij een klein burgertje... Je weet nooit of iemand groot is, of geslaagd, of gelukkig’Ga naar eind4.
Iedere Maigret-roman brengt een verhaal dat echt kon gebeurd zijn. Simenon beheerst meesterlijk de kunst om in de huid van zijn personages te kruipen. Maar de story is voor hem afgewikkeld op het moment dat een nieuwe assisenzaak moet beginnen. De schrijver, die als het ware zijn levensechte geschiedenissen achterstevoren vertelt, is géén rechter. Maar een toeschouwer, een getuige, een milde reporter, de schepper van een sfeer. En deze sfeer heeft zowel te maken met nachtelijke straten en nevelige verten als met een geest van mildheid en begrip. ‘Het is simpel een detective te schrijven. Je schrijft de zaak in omgekeerde volgorde. Als er op de eerste bladzijden een raadsel gegeven wordt, wil de lezer het einde kennen. De zwakke hoofdstukken neemt hij er graag bij. Bovendien is zo'n commissaris een machtig middel om allerlei mensen te doen evolueren’Ga naar eind5. Simenon heeft echter niet alleen volksromans en een stroom van Maigrets geschreven. Hij is ook de onvolprezen schrijver en ambachtsman | |
[pagina 169]
| |
van ‘gewone’ romans: De zoon, De president, De deur, De horlogemaker van Everton, De weduwnaar, De gebroeders Rico, Het bloedspoor in de sneeuw, Het zwarte balletje, Antonie en Julie, De oude dame, Als een nieuw begin. Die man kan alles. Hij heeft alles gehoord, alles gezien, alles meegemaakt om zo te zeggen. ‘Ik zoek het wezen van de mens bij de mensen. Ik kijk om me heen. Ik ben vaak onder de mensen en ik luister. Waar dan ook - ik ben tussen de mensen, ik probeer één van de hunnen te zijn’Ga naar eind6. Ook in de grote romans van Simenon is Maigret - zij het dan onzichtbaar - nog steeds aanwezig: het onderzoek is meer gericht op gevoelens dan op feiten, emoties zijn belangrijker dan gebeurtenissen. De essayiste Anne Richter schrijft: ‘De personages van Simenon worden allen gedreven door eenzelfde drang, waaraan zij vroeg of laat moeten gehoorzamen: het instinct dat hen de weg opjaagt. Het zijn stuk voor stuk trekvogels. Als pelgrims in spe, beginnen zij slechts te leven wanneer zij vertrekken... En wat zij vinden aan het einde van de reis, bevredigt hen meestal niet. Zij nemen geen vrede met de beperktheid van het wezen. En indien er werkelijk grenzen zijn, kan men ze dan ooit bereiken? Want de grenzen blijven steeds in het duisetr gehuld’. Simenon werkt onvermoeibaar verder om de bodem van de menselijke ziel te doorgronden. In Delfzijl mocht hij bij wijze van intermezzo een monument ter ere van Maigret onthullen en hij kreeg zelfs een verkleind model mee om er zijn tuin mee te versieren. Maar nu kan Simenon nog duizend Maigrets schrijven, hij zal er niet wijzer door worden en de lezer ook niet. Zal het raadsel van het menselijk tekort, van de zwakheid, van het kwaad wel ooit opgelost worden? Gaat zoiets de menselijke krachten niet te boven? Want mensen zijn geen goden en zelfs een schrijver is géén ziener, géén profeet. ‘Waarom zouden we niet liever vertrouwen hebben in dat zwakke wezen, dat zo slecht gewapend is in zijn strijd tegen de natuur, maar sedert de prehistorische grotten alle zondvloeden overleefd heeft, alle aardbevingen, cholera en pest, slachtingen en hongersnoden, zonder ooit de moed helemaal te verliezen, aangezien hij steeds, generatie na generatie, kinderen is blijven verwekken en opvoeden in de hoop op | |
[pagina 170]
| |
een betere toekomst? Nog nooit zijn er zoveel kinderen op de aarde geweest. Wat geeft het, dat wanneer ze drie of vijf jaar geworden zijn, zullen huiveren bij het invallen van de schemering en zich afvragen of de zon weer zal opkomen? Er zal altijd iemand zijn om hen gerust te stellen. Of anders zullen ze het zelf wel ontdekken, en dan begint het grote avontuur weer opnieuw’Ga naar eind7.
Kan Simenon door middel van zijn andere dan Maigret-romans nog verder de menselijke ziel verkennen? Waarschijnlijk niet. Want voor de moderne schrijver is leven schrijven geworden en schrijven leven: zichzelf engageren, deelnemen, wagen, de neerslag opschrijven in nieuwe structuren. De toeschouwer, de verteller heeft, voorlopig, afgedaan. Toen Simenon de bronzen Maigret onthulde, was hij meteen zelf een monument geworden: de veelzijdigste schrijver van de traditionele psychologische roman. Deze man is ziek, nerveus, gespannen, eenzaam. Hij wordt gevolgd door een verzorgster en een lijfarts. Hij wil nog lang leven om meer te vernemen en neer te schrijven dan hij al vernomen heeft en neergeschreven. Maar het kan niet. Een mens heeft maar één leven en één bepaalde dosis energie. Het einde komt fataal: de som van de bezigheden is de som van bezigheden. Niets meer en niets minder. Simenon heeft een monumentaal oeuvre gemaakt. De enige roman die hij daar nog aan toevoegen kan, is de roman van zijn schrijversleven, de held van de typewriter en de toegepaste psychologie. Misschien werd te Delfzijl door de onthulling van het Maigret-monument in méér dan één opzicht een époque afgesloten. Want wie kan er nu in deze tijd nog fictie-romans schrijven als iedere dag de wildste verbeelding door de dagelijkse werkelijkheid overtroffen wordt? En daarbij komt nog het feit dat een ieder deelnemer wordt aan de opbouw van een nieuwe wereld. Twee derden van de 20ste eeuw zijn al voorbij. De man die verhaaltjes vertelt is al een beetje ouderwets geworden. Wat niet belet dat zo'n man nog velen instructief en boeiend kan bezighouden in hun lege uren, vooral als hij het doet met zeer veel verve en talent. En dat kan Simenon die een meester is in velerlei opzicht. Zijn Pedigree is nu reeds een schoolvoorbeeld voor vele nog te schrijven | |
[pagina 171]
| |
autobiografieën. ‘Niet uit voorzichtigheid, maar uit behoefte aan nauwkeurigheid, herhaal ik desondanks dat Pedigree een roman is, dus een werk waarin de verbeelding en de herschepping het grootste aandeel hebben, hetgeen mij niet belet te erkennen dat Roger Mamelin veel trekken gemeen heeft met dat kind dat ik ben geweest’Ga naar eind8.
Frans de Bruyn | |
[pagina 172]
| |
de draad van ariadne
| |
[pagina 173]
| |
ontwikkeling kan men eigenlijk niet spreken, de essays en commentaren staan ook chronologisch in bonte mengeling dooreen, zonder dat dit stoort. Legt men De draad van Ariadne naast Politiek en Cultuur, een overeenkomstige bundel essays en kritieken van Lehning uit 1930, dan vallen de overeenkomsten in belangstelling en standpunten direct in het oog. Het citaat van Karl Kraus (‘Die Welt geht unter, und man wird es nicht wissen. Alles, was gestern war, wird man vergessen haben, was heute ist, nicht sehen; was morgen kommt nicht fürchten...’) dat Lehning in het woord vooraf van zijn laatste boek gebruikt, vindt men reeds als motto in zijn brochure Die Sozialdemokratie und der Krieg uit 1924. Een bezwaar dat ik soms tegen Lehning heb, is dat hij de zaken en zich zelf soms té ernstig neemt, te weinig relativerend. Vooral in de literaire stukken trof mij dit ‘zware’. Over Slauerhoff sprekend haalt hij een brief aan, die de dichter schreef direct na de begrafenis van zijn vader: ‘Gisteren begrafenis. Dit is toch iets afschuwelijks. Hoe kunnen ze zooiets uitvinden’. Lehning voegt er aan toe: ‘Welnu, Slauerhof kon en wilde geen vrede hebben met en zich niet aanpassen aan tal van uitvindingen in het maatschappelijk bestel van onze westerse beschaving. Aanpassen, compromissen, dat was voor hem verraad aan wat hij als essentie van het menselijk bestaan beschouwde’. Is dit niet wat overtrokken en is Slauerhoffs reactie niet typerend voor de helft van alle begrafenisgangers? Men vergelijke voor de aardigheid ook eens de gewichtigheid waarmee Lehning over de schilder De Winter spreekt, met de ironische taal waarin A. Roland Holst onlangs over dezelfde kunstenaar schreef. Lehning: ‘Adriaan (in de wandeling genoemd: Janus) de Winter (1882-1951), spoorwegambtenaar, auto-didact, die zich veel met indische filosofie bezig hield (...) De Winter was waarschijnlijk de eerste Nederlandse expressionist; opvallend waren de geheimzinnige kleureffecten van zijn landschappen en portretten; hij schilderde steeds vreemde droomfantasieën, soms ook abstracte, althans onderwerploze composities. (...) Zijn portretten noemde hij “Sensitieve verbeeldingen” van de heer of mevrouw zo en zo; ze waren gebaseerd op de theosofische opvatting, dat elk mens een bepaalde kleuren-aura heeft | |
[pagina 174]
| |
overeenkomstig zijn zielstoestand op een bepaald ogenblik, en dat deze kleuren-aura door andere, daarvoor gevoelige, personen intuïtief kan worden onderkend. (...) Wat hij schilderde was de astrale wereld. Frederik van Eeden sprak over hem als de schilder-mysticus, en wilde zijn werk niet uitsluitend beschouwen als coloristische kunst, maar als “psychologische wetenschap”. Henri Borel, die zijn werk in verbinding bracht met Oosterse filosofie, noemde hem de schilder van het onzienlijke’. Roland Holst: ‘Een avond na het eten stelde zij (de vrouw van Frederik van Eeden) mij voor naar Walden te gaan. “Fré heeft een schilder ontdekt, die het tweede gezicht heeft. Hij zet bijvoorbeeld landschappen op andere planeten en heeft daar prachtige schilderijen van gemaakt.” Het was de nu vrijwel vergeten schilder De Winter. Al bij voorbaat geamuseerd kwam ik met haar op Walden, waar Van Eeden ons wachtte in een ruime kamer. Links en rechts, op stoelen, op banken en tegen de wanden stonden deze schilderstukken die men, om toch wat te zeggen, “wel mooi van kleur” kon noemen...’ (A. Roland Holst in Maatstaf, september 1966). Wanneer Arthur Lehning zich kritisch moet opstellen tegenover een persoon of onderwerp, en er dus niet mee ‘weg kan lopen’, is hij vaak op zijn best. (Dat hij zich in zijn boek over Marsman zo duidelijk rekenschap gaf van het uit elkaar groeien, was één van de boeiendste kanten van De vriend van mijn jeugd.) In De draad van Ariadne wordt in nog geen zes pagina's een ongemeen indringend beeld gegeven van ‘het fenomeen Erich Wichmann’. Misschien het knapste wat er over Wichmann geschreven is. Bewondering en genegenheid spreken hieruit èn een onvoorwaardelijke afwijzing van Wichmanns Mussolini-verheerlijking, want ‘Ondanks alle Wichmaniaanse Uilenspiegelarij was het voor ons ten slotte toen reeds - en niet pas in 1933 of 1940 - bloedige ernst’. Dit voert ons tot de politieke commentaren. Lehnings ‘bloedige ernst’ is hier beter op zijn plaats. De draad van Ariadne geeft geen systematisch verslag van de aantasting van de vrijheid in de afgelopen veertig jaar. Wel een aantal concrete gevallen die symptomatisch en bijzonder illustratief zijn voor de bedreiging van de individuele vrijheid | |
[pagina 175]
| |
in die periode. De uitvoerige en veel feiten bevattende aantekeningen (28 klein gedrukte pagina's) die Lehning opnam verhogen de waarde van deze commentaren. Helaas miste ik de rede die Lehning hield op Westerveld na de dood van Bart de Ligt in 1938. Het stukje over Ivens had m.i. wel weggelaten kunnen worden voor die rede. Onder de politieke stukken zijn de polemieken met Gomperts en De Kadt over Korea, de koude oorlog en de derde weg wel het boeiendst. Ook deze kan men lezen als stukken ter verdediging van de vrijheid. Op zichzelf is het duel met Gomperts (wiens tegenstukken zijn opgenomen) illustratief voor het langs elkaar heen praten in die tijd, van voor- en tegenstanders van een derde weg. Nu, na tien, vijftien jaar, valt het geheel wel duidelijk in het voordeel van de stellingen van Lehning uit, zoals door enkele citaten moge blijken: ‘Voor West-Europa is het inderdaad een levensbelang dat het niet wordt gerussificeerd, maar toch óók dat het niet wordt geatomiseerd. De zaak van de vrede zou er mee gediend zijn, indien de niet-communistische wereld Amerika's Tito werd’ (1950). ‘Mijn these: dat de strijd tegen het oorlogsgevaar en tegen het totalitaire communisme ondeelbaar is, is volgens hem (Gomperts) zo maar onzin. Maar ìs het onzin?’ (1953). ‘Waarop ik de aandacht heb willen vestigen is dat een sociale revolutie als in China en de revolutionair-nationalistische bewegingen in Azië en elders niet in de eerste plaats door Moskou zijn gefomenteerd maar dat daaraan het verzet tegen het europese kolonialisme en imperialisme ten grondslag ligt en dat daarmee het opbreken van oude politieke en sociale verhoudingen gepaard gaat’ (1953). In zijn woord vooraf kan Lehning nu dan ook schrijven: ‘Mijn “aziatische excursie” laat zich derhalve lezen als een commentaar van de huidige amerikaanse oorlog in Vietnam’. Waarschijnlijk staat Gomperts nu niet meer zo ver van het standpunt van Lehning af als in de tijd van de polemiek, maar hij heeft zich geheel aan de letterkunde gewijd. De Kadt zal, als hij De draad van Ariadne al ter hand neemt, vertellen dat hij altijd gelijk had en heeft. Maar hopelijk vindt Lehning nieuwe lezers.
Rudolf de Jong |
|