| |
| |
| |
J. van Santen
neurenberg in nederland
onthullingen over de bvd
motto:
Hebt gij, O Willem, niet door ons hele land Uw spionnen, aanbrengers en verklikkers, die zich in alle gezelschappen weten in te dringen en ons van de genoegens van een gulle openhartige samenleving beroven? Zijt gij 't niet, die onze hele natie daardoor vreesachtig, achterhoudend en geveinsd gemaakt hebt en haar rondborstig, eenvoudig en oud-Hollands karakter en bestaan hebt bedorven? Door wiens toedoen, o vorst, zijn zelfs de briefwisselingen niet meer heilig?
Uit: J.D. Baron van der Capellen tot den Pol - Aan het volk van Nederland.
| |
inleiding
De benaming ‘Neurenberg’ in de titel van dit geschrift behoeft toelichting. De term zou licht tot verwarring aanleiding kunnen geven, omdat zij vatbaar is voor meerdere interpretaties.
Zo herinner ik me uit mijn jeugd het speelgoed uit de beroemde speelgoedstad Neurenberg. Bouwdozen, blokkendozen en allerlei lieflijks, waarmee kinderen plachten te spelen. Indien er lezers mochten zijn, wier gedachtenassociaties bij het horen van de naam Neurenberg gepaard mochten gaan met reminiscenties uit hun kinderjaren, zij er hier op gewezen, dat de naam ‘Neurenberg’ niet in die zin bedoeld is.
Wie puttend uit een iets jonger verleden, zich de periodieke wildebeesten-bijeenkomst in de stad van die naam van de Heren Hitler c.s. herinnert en met die herinnering de gemelde term in de titel van het geschrift associëert, moge iets dichter bij de bedoeling van het opschrift boven deze beschouwingen verkeren, niettemin is hij er nog niet.
Evenmin als degene, die aan het grote proces tegen de Germaanse Oorlogsmisdadigers, tegen Goering, Hess c.s. aan de morgen volgend op het eind van de grote catastrophe en aan de vooravond van de ‘opmars naar de galg’, geneigd is te denken.
‘Neurenberg’ figureert hier als verkorte term voor ‘de wetten van Neurenberg’, de mensonterende fascistische rassenwetten uit het Derde Rijk. Wetten, ontsproten uit het ziekelijke, hysterische brein van de
| |
| |
grootste regeringsmisdadigers van alle tijden, die geconcipiëerd als juridische en economische discriminatie en als zodanig begonnen... tenslotte eindigden in de massale moord op miljoenen onschuldigen.
Hypocriet gecamoufleerd oftewel huichelachtig verhuld bezondigt Nederland zich heden ten dage eveneens aan discriminatie jegens de onschuldigen. Minderjarigen worden beroofd van hun arbeidsvrijheid, van hun recht op elke arbeid; op laffe, walgelijke wijze wordt hun inkomen gestolen; zij worden vervolgd en bespionneerd door de geheime agenten, die de Nederlandse staat er op na houdt met als doel... discriminatie.
Tijdens de bezettingstijd werd men beproefd op vier Arische grootouders. Nu wordt men beproefd op het politieke gehalte van zijn ouders. Daarbij gaat het er niet om of deze ouders met de indringers uit het Oosten tijdens de Hitler-furie gecollaboreerd hebben, wat gegeven de fundamentele menselijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid overigens even onrechtmatig en onbehoorlijk zou zijn. Neen, het criterium is daarbij het linkspolitieke antecedent. Wie tijdens de oorlog uit vrije wil, uitsluitend uit ambitieuze overwegingen met de Hitler-barbaren en hun vertegenwoordigers politiek wilde collaboreren, kan blijkens de ervaring rustig Minister-President worden. Daar kraait geen haan naar. Eventuele critiek gaat in de doofpot door deze eenvoudig dood te zwijgen. De tijd heelt alle wonden. Er zijn allerlei methoden in allerlei verband om critiek weg te rangeren en tijd te winnen.
Blijkens artikel 5 van de grondwet is elke Nederlander tot elke landsbediening benoembaar. Ruim 16 jaar geleden is de Nederlandse staat toegetreden tot het Verdrag van Rome. Daarbij heeft de Nederlandse overheid zich verplicht, allerlei fundamentele mensenrechten, zoals onder andere die gewaarborgd in artikel 5 van onze grondwet te eerbiedigen. Artikel 5 is een leugen en de betreffende bepalingen van het Verdrag van Rome zijn leugens. Deze beschuldiging wordt hier zonder enige reserve uitgesproken. Trouwens deze beschuldiging is reeds publiekelijk geuit met het verzoek aan de anonieme verantwoordelijken althans de morele moed op te brengen zich te ontmaskeren en de openlijke strijd tegen deze beschuldiging aan te binden. De helden hebben in alle talen gezwegen en in stilte hun misdaad tegen onschuldigen gecontinueerd. Stiekum, anoniem, verborgen. De laffe
| |
| |
broodrovers, de van moed gespeende organisatoren van de roof op de rechten van de mens, oefenen hun onwaardige beroep uit onder de corporatieve zegen van de Nederlandse Grondwet, het Nederlandse Parlement en de Nederlandse Regering.
De activiteiten van de agenten van de Binnenlandse Veliigheidsdienst zijn antigrondwettelijk, want in strijd met de grondwet. Zij zijn onredelijk, want in strijd met de Rede, zij zijn on-Nederlands, want in strijd met de vaderlandse traditie. Zij zijn onzedelijk, want in strijd met de heersende zeden. De Binnenlandse Veiligheidsdienst penetreert allerlei bedrijven en overheidsdiensten; haar ambitieuse agenten en medewerkers in incidenteel verband spionneren en vervolgen allen, die verdacht worden van linkse sympathieën. Ministeriële geruststellingen in het openbaar geuit blijken kant noch wal te raken en worden onmiddellijk door averechtse praktijken van de dienst weerlegd. Deze feitelijke logenstraffingen van het ministeriële woord wijzen niet op ministeriële leugens, maar op een zodanige verzelfstandiging van het genoemde instituut, dat dit zich aan ministeriële en parlementaire controle onttrekt. De BVD wordt daarmee een (fascistische) staat in de staat.
Mijn persoonlijke ervaring is, dat de gemiddelde Nederlandse burger bij het kennisnemen van het gedrag van de BVD zó onthutst is, dat hij aperte feitelijke gebeurtenissen in twijfel trekt. Hoe kan het anders, wanneer zelfs geschoolde politici en kenners van het Nederlandse staatsrecht blijken in het ongewisse te verkeren over de gedragingen van wat men de Veiligheidsdienst noemt, maar wier wezen in stede van veilig onveilig genoemd dient te worden. Er zijn twee negatieve factoren, die evenveel voorwaarden vormen voor de machtspositie van de BVD, namelijk angst en onwetendheid. Men is bang voor de BVD. Openhartigheid kan een baantje kosten. Het gaat er nu niet om of dit risico een legitiem excuus vertegenwoordigt, dit laatste is namelijk niet het geval. Het gaat om de feitelijke invloed, die op de mededeelzaamheid van gewaarwordingen door de georganiseerde angst voor een onzichtbaar en gevaarlijk monster wordt uitgeoefend. Wie op dit terrein ervaring heeft, weet, dat men terugdeinst voor publicatie van wat men beleefd heeft. De consequenties van de BVD reiken veel verder dan haar toevallige
| |
| |
slachtoffers. Angst is levensgevaarlijk voor ons democratisch bestel.
Men hoede zich voor geringschatting. Een stelselmatige ondermijning van de ‘frank en vrij’ levende staatsburger is identiek met een ondermijning van de voornaamste pijler van de democratie, die geschraagd wordt door de zich in de staat vrij wetende burger. Daarom vormt de BVD niet slechts een gevaar voor de vrijheid en rechten van de burgerij, maar is zij bovendien staatsgevaarlijk.
Dit laatste wordt geaccentueerd door de mentaliteit van het Hoofd van de BVD. De man is politiek ongenuanceerd. Hij scheert allerlei politieke richtingen over één kam en vertoont een angstig gebrek aan onderscheidingsvermogen. Uit zijn wijze van redeneren blijkt, dat de man niet slechts niet-principiëel-democraat genoemd kan worden, maar uitgesproken anti-democratisch is. Bovendien is hij een aperte leugenaar. Ik ben van oordeel, dat men niemand de gelegenheid moet ontnemen, zichzelf te compromitteren. Het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers heeft niet slechts een gedocumenteerd betoog aan het politieke-antecedenten onderzoek gewijd (tot stand gekomen door een Commissie uit zijn midden), het heeft bovendien het verweer van de Heer Sinninghe Damsté, de chef van de BVD publiek gemaakt. Voor het zelfdémasqué mag men het Hoofd van de BVD dankbaar zijn. De lezer zal in de loop van dit geschrift kennis kunnen nemen van de zeer ‘unheimische’ opvattingen van deze man.
De BVD vertoont een gedegenereerde bureaucratische gesteldheid. Dit is hier, trouwens in overeenstemming met het voorafgaande, bewerend gezegd. Bewerend, dat wil zeggen de stelling moet nog waargemaakt worden, wat trouwens evenzeer voor de andere opmerkingen in deze inleiding geldt. Zowel de angst als de onwetendheid, wat de BVD aangaat, dient te worden bestreden. De BVD-gifmengers, om het Nietzscheaanse woord in een iets ander verband te gebruiken, dreigen onze samenleving onbewoonbaar te maken. Onwetendheid bestrijdt men door publiciteit, angst door mobilisatie van de publieke opinie ten behoeve van de schepping van reële garanties voor de menselijke onaantastbaarheid. Daaraan ontleent het hier volgende geschrift zijn motivering. Neurenberg behoort niet in Nederland. Opdat Neurenberg uit Nederland verdwijne...
| |
| |
| |
het persoonlijke lot is het algemene lot
Het persoonlijke is algemeen! Ik zou geen vrijheid vinden, mijn persoonlijke belevenissen met de BVD breed uit te meten, indien het individuele, het particuliere probleem niet algemeen, niet maatschappelijk ware. Met de publicatie van mijn persoonlijk lotgeval is het maatschappelijke lotgeval publiek gemaakt. De éénheid van het individuele en het algemene behoort tot de moeilijkste categorieën van de dialectiek. Wij zullen de lezer niet lastig vallen met een wijsgerige ontwikkeling.
Laten wij deze éénheid, deze identiteit of wezensgelijkheid het identiteitsprincipe noemen. ‘Wat gij de minste Mijner broeders gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan’, of anders: de aanranding van de ander is de aanranding van mij of de aanranding van mij is de aanranding van de ander. Want ik ben de ander; de ander is ik. Het identiteitsprincipe is het beginsel, dat de ander insluit, dat zich onmiddellijk één weet met de ander. Dit in tegenstelling met het abstracte individualisme, dat de ander éénzijdig uitsluit.
Het identiteitsprincipe, de onmiddellijke éénheid van het menszijn, is de éénheid op basis van de menselijke geest. Onze éénheid is éénheid des geestes, onze gemeenschap is gemeenschap des geestes. Door deze eenheid kunnen wij met elkaar spreken, kunnen wij elkaar verstaan. Dit elkaar-verstaan, dit spreken is fundamenteel menselijk. Fichte zegt ergens, dat de mens er eerder toe geneigd is zichzelf als een stuk lava op de maan dan als geestelijk te beschouwen. Dit betekent, dat het ruimtelijk-begrensd-zijn, het tastbaar-ding-zijn voor het gewone besef meer voor de hand liggend is dan ons geestelijk-zijn. Het stomme individueel-zijn, dat wij met andere zoogdieren delen, is ons uiterlijk-zijn, ons gescheiden-zijn, het buiten-elkaar-zijn. Dat bij nadenken het individualisme op allerlei tegenstrijdigheden stuit, die het zo veel mogelijk tracht af te weren, verhindert niet, dat deze denktrant met de nodige hardnekkigheid steeds weer het hoofd boven water steekt. Voor deze gedachtegang is de gemeenschap, de samenleving, tyranniek en vijandig. De in afzondering en isolement opgevoede Kaspar Hauser, die slechts in staat is, een onmenselijk gebrul te produceren, is de levende weerlegging van het individualisme. Het klinkt wellicht bevreemdend, maar
| |
| |
niet buiten, doch in de samenleving, in de gemeenschap kan de individu tot individualiteit komen, kan hij zijn, wie hij is, kan hij spreken, handelen, zich menselijk gedragen. In één woord kan hij zichzelf, kan hij een ‘zelf’ zijn. Vooraleer dit ‘zelf’, mitsgaders deszelfs verminking in meer bespiegelende zin ter sprake komt, is het gewenst mijn directe persoonlijke belevenis met de BVD te reproduceren.
Mijn lidmaatschap van de Nederlandse Communistische Partij dateert van 1931, het eindigde in de zomer van 1955 en omspant dus bijna een kwart eeuw. Het heeft geen zin om in het onderhavige verband, mijn conflict met de partij, dat van politieke en zeer principiële aard was, uitvoerig uiteen te zetten. Mede op grond van mijn activiteit in verschillende publieke vertegenwoordigende lichamen heb ik trouwens een min of meer uitvoerige verklaring van mijn uittreden gepubliceerd, die prompt gevolgd is door nog uitvoeriger scheldkanonnades in De Waarheid. Een jaar na mijn uittreden uit de partij, na een voorzichtig aftasten van mijn toenmalige omgeving, voor zover niet-communistisch en niet-excommunistisch, maakte de BVD met mij contact. Meer dan bij informaties over de activiteit van de Communistische Partij in het binnenland was de veiligheidsdienst, om overigens begrijpelijke redenen, geïnteresseerd bij inlichtingen over mijn internationale communistische contacten. Deze inlichtingen heb ik destijds botweg geweigerd. Ofschoon ik destijds in financieel moeilijke omstandigheden verkeerde, ofschoon mij een onbekommerd toekomstig bestaan beloofd werd, persisteerde ik bij mijn weigerende houding.
Met de vermelding van dit laatste beoog ik geen persoonlijke apologie.
Ik geloof, dat elk normaal mens, die zo kersvers afscheid genomen heeft van Stalin en het Stalinisme, overeenkomstig zou hebben gehandeld.
De afrekening met het Stalinisme, die natuurlijk gestimuleerd is door de ontluistering van Stalin, kan, wil deze principieel zijn, niet stilhouden bij Stalin. Stalin is de uiterste consequentie van de verzelfstandigde politieke doelmatigheid. Deze doelmatigheid, die geschiedvervalsing, moorden, leugens sanctionneert, steunt op een anthropologisch nihilisme, dat het menselijk subject functionaliseert en de menselijke vrijheid mitsgaders het geweten, de verantwoordelijkheid etcetera verminkt tot een burgerlijk vooroordeel. Niet het geweten, maar de verzelfstandigde
| |
| |
politieke doelmatigheid blijkt de fetisch, waarvoor ongemotiveerde offers door de moderne wilde, door de moderne onbeschaafde, gebracht worden.
Het destalinisatieproces moge tijdelijke retardaties vertonen, de rebellie van de concrete mens, die beledigd, geschonden, aangerand is door de sfeer van bizantinisme, serviliteit en aanbrengerij, heeft een permanent karakter. Wie goed oplet proeft deze rebellie voortdurend in de geschriften van de oudere generatie van communisten. Daarom waag ik de stelling, dat met name onder deze generatie van oudere communisten en excommunisten betrouwbaarder democraten te vinden zijn, dan onder hen, die niet de hel van de uiterst gecentraliseerde partij-machine aan den lijve ondervonden hebben. Deze rebellie, die eigenlijk een rebellie van het geweten is, moet onvermijdelijk leiden tot verdergaande politieke democratisering van de maatschappelijke verhoudingen. Dit entre parenthèses.
Ik ben mij ervan bewust, met het probleem van het geweten een gecompliceerde problematiek aan te roeren. Ten eerste kan het geweten een bron van sofismen en dus van on-zedelijkheid zijn; ten tweede kan een ongelimiteerd respecteren van het onbepaalde geweten van dit laatste inderdaad een fetisch maken (in dit opzicht is de communistische gedachtegang gerechtvaardigd) en elke vooruitgang van de gemeenschap blokkeren. Daarom behoeft het eerbiedigen van het geweten een concrete beoordeling. Wat hiervan ook zij, in mijn persoonlijke situatie van tien jaar geleden, onmiddellijk na de politieke ontgoocheling, had men zeer zeker na mijn eerste weigeringen moeten begrijpen, dat nagenoeg alle middelen om mededelingen over gebeurtenissen en mensen te ontfutselen, zouden afstuiten op een geweten, dat na zijn communistische kwetsing ‘gewetensvoller’ zou reageren dan zonder deze ervaring. Omdat ik van de herhaalde impertinente bezoeken door de BVD, die steeds gevolgd werden door evenveel pertinente weigeringen mijnerzijds tenslotte genoeg begon te krijgen heb ik mij tot de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken gewend met een schrijven, dat ik hier herhaal, omdat de geest van deze brief geheel correspondeert met de gedachten, die zoëven ontvouwd zijn.
Ik schreef:
| |
| |
Excellentie,
Sedert enige tijd doet de tot uw Departement behorende Veiligheidsdienst een beroep op mij, mededelingen te doen van mijn gedrag tijdens mijn politieke verleden. Op gewetensgronden heb ik herhaaldelijk geweigerd, dit verzoek te beantwoorden.
Met respect voor de ijver, waarmee de functionaris van gemelde dienst zijn taak tracht te verrichten, ben ik van oordeel, dat er grenzen zijn aan de rechtmatigheid, mij voortdurend lastig te vallen.
Mijn breuk met het communisme en de publicatie hiervan was - in alle oprechtheid - het product van een ‘rebellie van het geweten’, waaraan een grote innerlijke strijd is voorafgegaan.
Ik hoop, dat erkenning van de integriteit van dit zelfde geweten voor Uwe Excellentie aanleiding zal zijn, de Veiligheidsdienst te verzoeken, mij in de toekomst met rust te laten, opdat ik in vrije zelfstandigheid mijn gedrag zal kunnen bepalen.
Met verschuldigde eerbied,
J. van Santen
Het verzoek in de brief is (althans tijdelijk!) gehonoreerd. Verschillende jaren heeft men mij met rust gelaten. Plotseling werd één van mijn voormalige politieke vrienden onder druk gezet. De brave man had eens voor mij als tussenpersoon gefungeerd, zonder principieel in enige kwestie, die mij regardeerde, betrokken te zijn geweest. De man had een overheidsbaan en al spoedig had men de gevoelige snaar getroffen. Hij was kwetsbaar en er werd, uiteraard in vage bewoordingen, gezinspeeld op het mogelijke verlies van het baantje. Op een heel ingewikkelde manier werd ik erbij betrokken. Nu werd ik van meerdere kanten onder druk gezet in het economische belang van de betroffene. Mijn reactie was, dat hier een nagenoeg neutrale figuur in het geding was, dat ik bereid was, één en ander schriftelijk te verklaren en het aperte verzoek, mij nu eens precies en omschreven mee te delen, of men een ontslag via mijn weigering mededelingen aan de BVD te doen, zou bewerkstelligen.
| |
| |
Ik voegde eraan toe, dat ik in dat geval stappen zou ondernemen, die uiterst onaangenaam voor de BVD zouden zijn. Bij mijn weten heeft men de man verder met rust gelaten.
Nadien ben ik door de BVD-Heren ongemoeid gelaten. Maar ik heb er een behoorlijke prijs voor moeten betalen. De houding van Judas Escarioth is ook onder een Christelijk regime onder een Christelijke Minister van Binnenlandse Zaken lucratiever dan integriteit. Ik ben gedegradeerd tot een outcast, beroofd van grondwettelijke rechten, van persoonlijke garanties ondanks alle plechtstatige verzekeringen van de hoogste gezagsdragers. Met alle communisten, ex-communisten, ‘communistisch-angehauchten’, pacifistische socialisten, radicale sociaaldemocraten deel ik het niet-benijdenswaardige voorrecht, niet-benoembaar te zijn in overheidsdienst en in de grote ondernemingen, die over een BVD spionnage-apparaat beschikken.
Men kan van de zijde van de gezagsdragers met de ogen knipperen, plechtstatige verzekeringen slaken, eden tot handhaving van de grondwet afleggen, de huichelaars, leugenaars en meinedigen lappen hun beloften aan hun laars en conformeren zich aan de directieven van de BVD, die zo langzamerhand een eigen staat is geworden. Ik spreek deze beschuldiging zonder reserve uit, zoals ik dat reeds meer publiekelijk uitgesproken heb. Ik zou het zelfs hogelijk op prijs stellen indien de Officier van Justitie een vervolging tegen mij zou willen instellen terzake van belediging van de gezagsdragers. Zoals ik het op prijs zou stellen indien één van de Heren de moed opbracht, mijn standpunt publiekelijk te bestrijden. De rovers van recht en brood, de laffe dieven van gegarandeerde rechten en vrijheden verbergen zich onmiddellijk in het duister, zodra belichting van hun onzedelijk gedrag dreigt.
Toen ik een tiental jaren geleden aan het Gewestelijk Arbeidsbureau mededeelde, dat ik een functie bij de overheid ambiëerde, heeft men gelachen. Ik als voormalig communist moest toch weten, dat Overheidsbaantjes voor mij ‘gesperrt’ waren. De situatie is een publiek geheim en wordt niettemin plechtstatig ontkend. Suys zegt ergens: ‘De fraze is het gebrek aan ernst, dat zich als ernst uitgeeft’. De fraze wordt dus geëtaleerd als ernst, alsof de frazeur zichzelf au sérieux neemt, maar is in wezen een gecamoufleerde leugen. Het is een merkwaardige
| |
| |
gewaarwording, het frazenspel tussen twee frazeurs mee te maken. De twee partijen weten, dat zij liegen, dat zij frazes lanceren en poseren niettemin als serieuze debaters. Persoonlijk heb ik in het parlement het frazeologisch debat qualitate qua herhaaldelijk gadeslagen en aangehoord. Domela Nieuwenhuis zei reeds, dat het woord ‘parlement’ opgebouwd is uit de twee werkwoorden ‘parler’ en ‘mentir’, oftewel spreken en liegen. Er is ‘something rotten in society’; nu wordt de fraze, de functionele leugen nuttig en actueel. Met dat al wordt dus een fundamenteel menselijk recht, een oneindig te noemen recht mir nichts dir nichts bijna dagelijks met voeten getreden, terwijl er nauwelijks iemand is, die er zich over bekommert. De officiële rechtshoeders in de allereerste plaats niet. Men verkiest de zalige gemoedsrust van de gewetenloosheid boven de onrust, de problematiek die het gestoorde geweten teweegbrengt.
Ik kom nu tot een gebeurtenis, waarop ik in de Inleiding al doelde, toen ik zei, dat de Nederlandse man in the Street zo onthutst is bij het kennisnemen van het gedrag van de BVD dat hij zelfs feitelijke gebeurtenissen betwijfelt. Nog steeds, wanneer ik aan de mensonwaardige gedragingen van de door de BVD geïnspireerde en geïnfecteerde figuren denk, moet ik mezelf geweld aan doen om te oordelen, zonder de adjectiva te gebruiken, die in de bezettingstijd gebruikt werden bij de beoordeling van de onderwereld, die zich destijds breed maakte en... de wereld regeerde. Want... ik spreek het onomwonden uit: wij hebben te maken met een onderwereld vol misdadigerspraktijken, wier bevolking wellicht keurig gekleed gaat en dito huizen bewoont, maar die ontbloot zijn van de zedelijke scrupules, die tot het mens-zijn behoren. Hier is een sfeer van fundamentele omkoopbaarheid, van zedelijke corruptie, waarvan ik walg. Achter de fatsoenlijke burgerman, de conformistische gereglementeerde nette burger, achter deze voorgevel van netheid verbergt zich een ordinaire, profiterende bandiet, die het honorarium van zijn verraad zonder wroeging toucheert, die onbewogen blijft bij de aanranding van onschuldigen. Dit zoogdierendom neemt een gepriviligiëerde positie in, beveiligd door een ondoordringbare muur door een gezapig, tevreden parlement en dito regering, die elkaar hoogstens zo nu en frazeologisch te lijf gaan, dat wil zeggen elkaar niet au sérieux nemend.
Wat ik na vijf jaar bezetting, na vijf jaar schending van rechten voorlopig
| |
| |
niet voor mogelijk zou hebben gehouden, reproduceert zich vandaag.
Volslagen onschuldigen worden moreel getrapt en geslagen, tot outcast gereduceerd door een stel gecorrumpeerde, wandelende resultaatrekeningen. Dit is de feitelijke status, waarmee ik geconfronteerd ben en die via doofpotmethoden, tijdrekkerij op de bekende manier weggerangeerd wordt. Een parlement met de benaderende stijl van de Kroll-opera, dat levendig pleegt te worden, wanneer er petroleum- en aardgasbelangen in het geding zijn of bij een bruiloft (met een medeplichtige aan het Hitler-regime) in een stad, die 100 000 onschuldige slachtoffers telt, maar dat voorts de slaap der onschuldigen slaapt. Een regering met functionarissen, die niet weten, wat zij beweren, wanneer zij de goegemeente rust insmoezen en hun opium-verhalen houden, dat niemand bevreesd behoeft te zijn voor ‘de lijsten van de BVD’.
Het opium-verhaal is er niet alleen naast, de werkelijkheid is veel erger dan de zogenaamde suggestie, die weggesust wordt. Trouwens, zoals wij zullen zien: de regeringsnarcotiseurs weten in hun apologetische ijver waarschijnlijk nauwelijks, waarover zij spreken. Toen ik de gebeurtenis, die ik straks zal vermelden publiek maakte, heeft geen enkele regeringsfunctionaris een vin verroerd. Onder het motto: ‘Blijf zitten, waar je zit en verroer je niet’ heeft men gespeculeerd op het bekende doofpotresultaat via tijdwinst. Van regeringszijde heeft niemand mij uitgenodigd met het verzoek tot nadere toelichting. En over de parlementaire ‘activiteit’ hoop ik straks een boekje open te doen.
Terwijl de Minister beweert, dat niemand bang behoeft te zijn, zelfs degene niet, die op republikeinse lijsten tekent, zelfs hij niet, die spandoeken ontvouwt, gaat de BVD haar BVD-gang en mishandelt niet alleen hen, die tekenen, demonstreren etcetera, maar zelfs degeen, die niet demonstreert, die slechts de grote levensfout begaat, zich een voorouder aan te meten, die in oudere bewoordingen niet-Arisch is en in moderne termen een links-politiek verleden heeft. Tot in welk geslacht de zonden der vaderen gestraft zullen worden, weet ik niet, maar de Oud-testamentische wraak op onschuldigen is nòch voor Hitler, nòch voor de leiding van de BVD of hoe de moderne opvolgers des Heren Hitler mogen heten voor dovemansoren geweest. Wij leven in een gerevisioneerd Hitleriaans tijdperk. De discriminatie-wetten zijn zo al
| |
| |
niet als wet, dan toch als hypocriete bepaling, als clandestiene doelstelling gehandhaafd. Als je vader een links-politiek verleden heeft (en dat in de ruime zin!) zelfs wanneer je zelf part nòch deel aan dat verleden hebt, dan staat er op elk overheidsbaantje: ‘verboden toegang’. Met een variant op Malthus: ‘Aan de tafel van de overheid is voor u niet gedekt’. Het vette der aarde blijft gereserveerd voor conformisten. Sedert Christus is er wat betreft de verdeling van het inkomen slechts weinig veranderd. De beroepsrevolutionairen van vroeger (een specimen, dat niet meer bestaat!) blijven de verstotenen. Inclusief hun nageslacht.
Mijn dochter wordt ontslagen uit overheidsdienst op grond van de politieke antecedenten van haar vader. Het is gebeurd en ik heb de onomstotelijke bewijzen van deze gebeurtenissen. Er valt niet meer te liegen, met de ogen te knipperen, stiekum te doen. Ik herhaal: ik heb de onomstotelijke bewijzen, dat onschuldigen uit overheidsdienst geweerd worden op grond van het politieke verleden van één der ouders of beide ouders. ‘Al gaat de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel’. Artikel 5 van onze grondwet, volgens hetwelk elke Nederlander tot elke landsbediening benoembaar is, is een leugen. In deze democratische staat, dus met een zichzelf regerende bevolking, zoals het heet, is de hoogste wet, de opperste maatstaf... een leugen. Er is hier dan weliswaar geen geschiedvervalsing, maar er is wel rechtsverkrachting en grondwetvervalsing. We zullen straks zien, dat deze grondwettelijke leugen door niemand minder dan het hoofd van de BVD gelogen wordt.
Aan het hoofd van de geheime dienst, die over het lot van tallozen factisch beschikt, staat een bedrieger en een leugenaar. Deze man liegt tegen beter weten in en publiceert openlijk leugens.
Onder deze BVD-leugenaar ressorteren een groot aantal ‘Befehl ist Befehl’-figuren. Men ziet: Hitler heeft school gemaakt. Het ontslag van mijn dochter is ondertekend door het Hoofd van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst te Amsterdam. De naam van de man is destijds in Vrij Nederland openbaar gemaakt. Ik zal zijn naam niet herhalen.
Maar de bureaucratische gewetenloosheid van hem die in staat is, een ontslagbrief te ondertekenen onder deze omstandigheden, is onloochenbaar. Deze figuren, die onmiddellijk bereid zijn zichzelf als zelfbepalend uit te schakelen en zich te conformeren aan de meest onzedelijke bevelen
| |
| |
al zijn zij van de hoogste instanties afkomstig, deugen niet voor de topposities, waarin zij geplaatst zijn. De geschiedenis van 1940-1945 herhaalt zich. De één doet het voor zijn gezin, de ander voor zijn baantje, een derde om zogenaamd erger te voorkomen. Geen van deze lieden geeft er zich rekenschap van, dat géén van deze argumenten steekhoudend is voor het schepsel, dat zich met een onafhankelijk, autonoom geweten toegerust, mens noemt. Geen van deze ‘Befehl ist Befehl’-ridders geeft er zich rekenschap van, dat hij zich tot éénzijdig zoogdier degradeert met dit economische argument. Karakterloosheid schept karakterloosheid. De penetratie van deze mentaliteit moet bestreden worden.
Ik heb bij deze GGD in Amsterdam één man met karakter ontmoet; de arts-bacterioloog, die mijn dochter vertelde, waarom zij ontslagen is en die zijn afkeer van deze methodiek niet verheimelijkte, ook niet tegenover mij, ook niet in het bijzijn van derden. Bij voorbaat wijs ik erop, dat de chef van de GGD te Amsterdam noch diens opdrachtgevers zich kunnen beroepen op staatsgevaarlijke risico's. Mijn dochter was aspirant-laborante op het Bacteriologisch-Serologisch laboratorium van de afdeling Volksgezondheid, haar werk beperkte zich tot het onderzoek naar besmetting via de zogenaamde Wasserman-reacties. Enige maanden vóór haar ontslag soebatte haar directe chef haar niet te vertrekken, maar te blijven, omdat zij nauwelijks gemist kon worden. Ofschoon een voortzetting van haar werk tegen haar belang en haar verdere doelstelling indruiste is zij gebleven. De beloning is de wandaad geweest, waarvan ik zoëven gewag maakte. Excusez du mot. Ik kan deze walgelijke houding niet anders karakteriseren. De gemeente Amsterdam als werkgeefster heeft zich onder volkomen vrije omstandigheden een platvloersheid en karakterloosheid veroorloofd, voor welker weerga men moet diepen uit het bekende verleden van de Hitler-bezetting. Het arme kind, dat voor een ‘habbekrats’ (minder dan f 300, - per maand bruto) van de vroege ochtend tot de late avond haar plicht deed op een wijze, die door directe chefs gewaardeerd werd, dat uit sociale overwegingen haar werk voortzette, terwijl zij wilde gaan studeren en daarmee een vol jaar opofferde, heeft de trap achteraf gekregen. Men noemt dat ‘stank voor dank’. De houding is ook de gemeente Amsterdam onwaardig. Als hoofd van een dergelijke gemeente, als Burgemeester, als gemeenteraad
| |
| |
zou ik niet rusten, voor ik de zaak had uitgezocht en de gedupeerde op een fatsoenlijke manier recht had doen wedervaren.
Als bijlage vermeld ik aan het eind van dit geschrift de stukken, die betrekking hebben op het ontslag van mijn dochter.
Het andere slachtoffer van de zonden zijns vaders is mijn zoon. De jongen verbleef in een internaat in de buurt van Groningen. Aan het internaat zijn enkele surveillanten verbonden, die het huiswerk van de jongens controleren, hen helpen etcetera. Eén van de surveillanten had opdracht van de BVD, zoals hij vertelde, de jongen te controleren en over zijn communistische (!) gedrag en beschouwingswijze te rapporteren. De man, die de discriminatie doorzag, walgde bij deze ontdekking zo van zijn opdracht, dat hij besloot mijn zoon te waarschuwen. Hij beloofde een objectief rapport, maar alarmeerde de jongen, omdat de waakzaamheid van de BVD een zeer negatieve invloed op zijn toekomst zou kunnen hebben. De bedoelde surveillant behoort waarschijnlijk tot de incidentele medewerkers van de BVD. Het instituut is niet nieuw. Ik herinner me in de vóóroorlogse periode, toen de spionnage van politie-zijde veel dilettantischer was, dat met name in de Rotterdamse haven verschillende zogenaamde politie-spionnen rondliepen, die rapporteerden over communistische arbeiders. Dit ‘bij-baantje’ leverde dan enkele guldens per week op. Voorzover de betrokkenen werkloos waren en ondersteund werden, werd de fooi niet van de steun afgetrokken. Een uitzonderingspositie, vergeleken bij de ongelukkigen, die achterhaald werden, wanneer zij als ondersteunden iets extra's verdienden. In zo'n geval volgde ten eerste ‘strafsteun’ en ten tweede een intensievere controle van de betrokkene.
De officiële ministeriële geruststelling voor de volksvertegenwoordiging in het voorjaar van 1966 is onmiddellijk feitelijk weerlegd. Niet zodra was het woord uitgesproken, dat men niets te vrezen zou hebben, of mijn zoon komt met de mededeling, dat er tegen hem en zijn milieu door de Internaatsleiding gewaarschuwd is, omdat zijn milieu communistisch geïnfecteerd zou zijn. Een vriendje, die tijdens een vacantie bij hem zou logeren, werd omstandig geattendeerd op het gevaar van een bezoek aan een communistische familie.
De gebeurtenis was voor mij aanleiding de vaste commissie voor de BVD van de Tweede Kamer te informeren. Op 4 juni 1966 schreef ik o.a.
| |
| |
‘Ondanks de plechtstatige mededelingen van de Minister, dat men niets te vrezen zou hebben en dat met name de angst om op een “BVD-lijst” te worden vermeld (naar aanleiding van het geval Remmerswaal) onnodig is, is mij nu weer ter ore gekomen, dat mijn zoon nog steeds onder controle van de BVD staat. De jongen heeft zich nog nooit aan enige politieke activiteit, iaat staan subversieve acties bezondigd. Zijn vroegere indruk, dat hij met rust gelaten wordt door de BVD is dus onjuist’.
De vaste commissie van de Tweede Kamer voor de BVD, die bestaat uit de fractievoorzitters van de grote partijen, had zich namelijk reeds in november 1965 naar aanleiding van publicaties over mijn ervaringen met mij in verbinding gesteld. Half februari 1966 had ik een bespreking met de commissie in Den Haag. Van deze bespreking is een uitvoerig verslag gemaakt. Eind mei vroeg men mij nog om een kleine technische bijzonderheid in verband met het verslag. Begin juni reageerde ik en eind juni ontving ik de mededeling, dat het verslag en de correspondentie naar de Minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek tot inlichtingen waren toegezonden. Sedertdien heb ik geen woord meer gehoord.
Men kan toch niet zeggen, dat ik mijn ziel niet in lijdzaamheid bezeten heb. De BVD werkt sneller dan de parlementaire machine.
Ik kom nu tot een korte toelichting bij wat ik in het begin van dit hoofdstuk beloofd heb, namelijk het menselijke ‘zelf’. Het wezen van dit ‘zelf’ is de zelfbepaling. Dit is tevens het wezen van de vrijheid, omdat het bepaald-worden een vreemde determinant vóóronderstelt. In het laatste geval ben ik on-vrij, omdat de vreemde bepalende factor mij dirigeert en dwingt tot een gedrag, dat niet van mijzelf is. Dit ‘zelf’ heeft de overheid te respecteren. De vrijheidsrechten van de Westerse samenleving, hoe gebrekkig deze ook voor de dag komen, wortelen in de erkenning van het ‘zelf’. De erkenning van het zelf door een ander ‘zelf’ is door mij het identiteitsprincipe genoemd. De overheid heeft mij als ‘zelf’ te erkennen, evenals mijn buurman, die voor mij een ander ‘zelf’ is. Ik heb dus ook mijn buurman als zodanig te erkennen. Sterker: slechts op voorwaarde, dat ik mijn buurman als ‘zelf’ erken, hem als ‘zelf’ respecteer, ben ik zelf als ‘zelf’ erkend, ben ik respectabel. Wie dus het ‘zelf’ van de ander negeert, heft daarmee zichzelf als ‘zelf’ op, vernietigt zijn zelfrespect, randt daarmee zichzelf aan.
| |
| |
Artikel 5 van de grondwet wortelt in de massale gedachte, die voor de menigte slechts sluimerend en nevelig blijft, dat het beginsel van onze burgerlijke maatschappij respect voor het algemene zelf en derhalve zelfrespect is. Immers artikel 5 van de grondwet is de formulering van de vrijheid tot zelfbepaling van de mens. Voorzover de mens in de keuze van zijn arbeid vrij heeft te zijn, dient de overheid deze mogelijkheid van kiezen zoveel mogelijk te concretiseren en dus de arbeid binnen de sfeer van de overheidsactiviteit aan ieder te garanderen.
Wie dit laatste niet eerbiedigt, eerbiedigt niet het ‘zelf’ van zijn naaste, ontkent het respect voor zijn naaste en dus zijn ‘zelfrespect’. Daarom heb ik het recht, deze van zelfrespect gespeende lieden, de initiatiefnemers tot ontslag van mijn dochter, de ‘Befehl ist Befehl’-paladijnen te beledigen. Wie voor zichzelf geen eerbied blijkt op te brengen, kan toch niet verwachten, dat een ander zulks zal doen. Beide groepen, initiatiefnemers en technische uitvoerders, commandanten en loopjongens zijn respectloos door eigen gedrag. Bij voorbaat poneer ik, dat ik dat recht niet omgekeerd aan deze figuren toeken en dat ik bij eventuele polemische beledigingen niet zal aarzelen een aanklacht bij de Officier van Justitie in te dienen.
Ik ben beroofd van mijn vrijheid tot arbeid, van het fundamenteel menselijk recht, dat mij door de Nederlandse wetgever is toegekend.
Niet alleen ik, maar ook mijn nageslacht is daarvan beroofd. Door het overheidsgedrag ben ik genoodzaakt, mijn brood te verdienen in een beroepssfeer, die contrair aan mijn aspiraties is. Mijn ‘zelf’ is dank zij de diefstal van mijn grondwettelijk recht geschonden. Ik heb deze ongehoorde wandaad aan den lijve ondervonden. In wezen is deze daad erger dan de broodroof, die in beginsel geliëerd is aan de willekeurige, anti-grondwettelijke ontslaggeverij en aan de ‘Sperre’ van landsbediening. Het ‘zelf’ is namelijk oneindig, juist omdat het zelfbepaling, vrijheid is.
Bepalen is ‘af-palen’, begrenzen. Wie zichzelf bepaalt, dus zichzelf begrenst, is juist omdat het zelf-begrenzing is, boven eigen grens uit.
Slechts wie door een ander bepaald en begrensd wordt, is wezenlijk begrensd en eindig. Daarom zijn de subjectieve vrijheidsrechten, zoals gewetensvrijheid, vrijheid van denken, vrijheid van arbeid etcetera oneindig. De aanranding in deze sfeer is identiek met de verminking van het subject. Daarentegen is broodroof, hoe laf en minderwaardig ook,
| |
| |
minder ernstig, omdat deze zich in de eindige sfeer voltrekt. Ik oordeel niet als de maatschappelijk gearriveerde, die vanuit zijn quasi-hoogte hautain en verachtelijk neerkijkt op het aardse slijk en de economische belangetjes. Ik heb waarachtig genoeg armoede en zorgen in mijn leven gehad om me de verschrikkelijke en schrijnende belediging, die in het menselijke stoffelijke tekort zetelt, te realiseren. En toch verzinkt het laatste in het niet, vergeleken bij de menselijke aanranding in de sfeer van de oneindige subjectieve rechten.
Hoger dan het oneindige subjectieve recht, is het recht van de staat.
Terwille van een evenwichtige beoordeling dient erkend, dat er allerlei situaties kunnen zijn, waarbij de staat de plicht heeft, zich te beveiligen tegen subversieve activiteiten van binnen en tegen bedreigingen van buiten. Daaraan ontleent ook de BVD haar bestaansrecht. Maar juist omdat de staat eerst waarlijk staat is, indien geschraagd door de erkenning van de subjectieve vrijheden en rechten, is de BVD onder de bestaande voorwaarden en de bestaande leiding gevaarlijk voor de staat. Wanneer politiek volslagen indifferente en neutrale beroepen taboe worden voor allerlei staatsburgers, wanneer aan allerlei leden van de staat hun burgerrechten in het geheim gehouden worden, wanneer dit proces een cumulatief karakter aanneemt, dan worden de grondslagen van de staat, die wortelen in de vrijheid van de burger, ondermijnd. De BVD heeft belang bij angstige kleinburgers, bij byzantinisme, verraad, serviele onderdanigheid. De staat bij een diametraal tegengestelde mentaliteit. Daarom moet de staat deze dienst beteugelen, controleren en de richtlijnen van de BVD publiek maken. Onder de heersende omstandigheden is de BVD staatsgevaarlijk. ‘De kleinste Hollander is nog een staatsburger vergeleken bij de grootste Duitser’, schreef Marx, toen hij bij zijn oom Philips in Zaltbommel op bezoek was. Hij had bij het neerschrijven van deze woorden Der Untertan van Heinrich Mann nog niet kunnen lezen. Duitsland is aan Hitler ten gronde gegaan door de ontmanning van de Duitse staatsburger. Daarom was Hitler staatsgevaarlijk en daarom is de BVD gevaarlijk voor de staat. Hoe gevaarlijk moge blijken uit de gedachten van de hoogste chef van deze dienst.
Naschrift. Eerste gedeelte van een publikatie over de BVD die in de loop van dit jaar in de boekhandel zal uitkomen.
vS
|
|