| |
| |
| |
M. Rácz
Hongarije na 1956
- Veranderingen, problemen -
Hoezeer de interpretaties en meningen over de gebeurtenissen in Hongarije in 1956 ook mogen verschillen, over één ding is men het overal wel eens: 1956 was een mijlpaal in de naoorlogse geschiedenis van Hongarije.
Na Stalin's dood en nog meer na het XXe partijcongres begon het proces, dat men kort als destalinisatie aanduidt. Zonder hier een poging tot een analyse van de destalinisatie of van het stalinisme te willen ondernemen, zij over ‘destalinisatie’ het volgende opgemerkt. Destalinisatie betekende naast de ontluistering van Stalin's persoon en het verwerpen van enkele met zijn naam verbonden thesen in de eerste plaats een verlichting - in alle opzichten - van het leven van de huidige generatie. Eén van de belangrijkste en licht tot wrijvingen aanleiding gevende problemen in een socialistische maatschappij is dat van de welvaarts-distributie tussen de huidige en de toekomstige generaties. Wordt er van de nu levende generatie te veel gevraagd in het belang van de toekomstige, dan is het niet verwonderlijk, dat dit overvragen tot forceren en tot grote spanningen kan leiden. De meeste mensen zijn op den duur niet bereid, nu een ascetisch leven te leven, opdat hun kinderen en kleinkinderen een gelukkig bestaan mogen leiden. Naarmate de bezielende periode van de revolutie verder in het verleden komt te liggen groeien de aanspraken van de mensen op een snelle verbetering van het leven nu. Dit naar boven komen van het meer direkte eigenbelang is geen tekortschieten van een ideologie, maar een feitelijk menselijk gegeven. De aldus ontstane spanningen tussen de belangen van de huidige mens en de toekomstige moeten echter onder kontrole gehouden worden, wil een chaos vermeden worden.
Bij de door overvragen ontstane spanningen ontstaat dus
| |
| |
ook de permanente kontrole en dwang. Dit overvragen vormt - naast de nu als onjuist beschouwde theorie van Stalin over de verscherpte klassenstrijd in de periode van de socialistische opbouw - één van de belangrijkste aspekten van het stalinisme.
Het overvragen wordt echter niet alleen veroorzaakt door overwegingen van binnenlandse aard of door de kommunistische doelstellingen. Op zijn minst zo belangrijk zijn de oorzaken hiertoe buiten het kommunistische blok gelegen.
Het overvragen werd in hoge mate bevorderd, misschien zelfs onvermijdelijk gemaakt (de toekomstige geschiedschrijver zal dit pas kunnen beoordelen) door de voortdurende dreiging, die van het Westen (lees: de kapitalistische wereld) permanent uitging tegen het sowjet-systeem. De onder invloed van deze dreiging ontstane gespannen, soms zelfs supernerveuze sfeer hielp in zeer grote mate mede, oordelen op foutieve basis te vellen, vaak onherroepelijke oordelen. Dat de dreiging niet denkbeeldig was, is door de geschiedenis wel afdoende bewezen.
Ter vermijding van eventuele misverstanden zij er hier op gewezen, dat de bedoeling van voorgaande uiteenzettingen niet is een verdediging van het stalinisme. Er dient evenwel een onderscheid gemaakt te worden tussen het stalinisme en de socialistische opbouw in de Sowjetunie, die een tijdlang met elkaar parallel liepen. Wat onder stalinisme het best verstaan kan worden en zonder reserves veroordeeld dient te worden, dat is de voluntaristische benadering van de problemen en uit te voeren taken, waarbij de werkelijkheid, de konkrete mens en de konkrete situaties uit het oog verloren raken - met alle gevolgen van dien. Als men iets wil bereiken, zonder met de werkelijkheid, de historisch gegroeide situaties rekening te willen houden, dan volgt daaruit, dat deze verkrachting van de werkelijkheid alle middelen - terreur inklusief - te baat moet nemen, wil men het eenmaal gegeven doel bereiken. Dit voluntarisme, dit loslaten van de werkelijkheid is echter geen bestanddeel van de socialistische opbouw; het is antimarxistisch en antileninistisch.
Na de Tweede Wereldoorlog trad er een grote verschuiving in de internationale krachtsverhoudingen op. De kommunistische wereld werd groter, machtiger en populairder
| |
| |
dan ooit te voren. Gelet echter op de historische ervaringen, oordeelde men in de socialistische landen, dat de dreiging er niet minder op was geworden. Zie hier één van de hoofdoorzaken (naast de al genoemde stalinistische benadering van de werkelijkheid) van het overvragen van de huidige generatie - nu (na W.O. II) niet meer alleen in de Sowjetunie, maar ook in de volksdemokratieën. De industrialisatie moest mede in grote mate dienen voor de weerbaarheid van de socialistische landen.
Nadat de Sowjetunie echter vanaf 1953 haar atomaire achterstand op de Verenigde Staten begon in te lopen, verviel althans één belangrijke reden tot een al te geforceerd industrialisatiebeleid in de volksdemokratieën. In buitenlands politiek opzicht trad meer en meer het principe van de vreedzame koëxistentie - nu ook door de kapitalistische wereld meer en meer aanvaard (er zij aan herinnerd, dat de Sowjetunie ook onder Stalin steeds voorstander van de vreedzame koëxistentie was) - naar voren, gebaseerd op de balance of power. In binnenlands opzicht in de socialistische landen trad de ‘dooi’ in. De investeringsrate, die in vroeger jaren wel eens boven de 30 pct. van het nationaal inkomen lag, daalde. Er werd in verhouding meer geïnvesteerd in de konsumptiegoederen-industrieën. Het enorme overvragen begon geleidelijk aan weg te vallen. Deze herwaardering van het beleid zowel in ekonomisch en politiek, als ook in kultureel opzicht stichtte aanvankelijk verwarring in de gelederen van de kommunisten zelf. De strijd tussen de stalinisten en anti-stalinisten ontbrandde. Nadat de dooi in de Sowjetunie ingezet had, bereikte deze binnen kortere of langere tijd ook de volksdemokratieën.
In Hongarije was de vorst echter niet zo gemakkelijk te verdrijven.
De strijd ging hoofdzakelijk tussen twee groepen: de groep-Rákosi, die krampachtig probeerde het beleid van vroegere jaren door te zetten en de groep-Nagy, die naar het zich liet aanzien voorstander was van een nieuwe, niet dogmatische, de wensen van de grote massa meer tegemoetkomende, menselijker aanpak - op socialistische basis.
Als gevolg van de met wisselende suksessen gevoerde strijd ontlaadde zich het destalinisatieproces in een drama- | |
| |
tische gebeurtenis, die het land veel menselijk leed en materiële schade berokkende.
Hoe de gebeurtenissen van 1956 te beoordelen?
De Hongaarse Regering en de Hongaarse Socialistische Arbeiders-Partij (kommunistische partij) menen, dat het een kontrarevolutie was. Mensen, andere maatschappelijke denkbeelden verkondigend, betogen, dat het een revolutie of op zijn minst een nationale opstand was. Gevoelsargumenten ten spijt, historisch beschouwd lijkt de opvatting van de Hongaarse regering de juiste te zijn: in laatste instantie was het een kontrarevolutie.
Dit oordeel wordt op het volgende gebaseerd:
Aanvankelijk scheen het, dat het alleen ging om een demokratisering van het systeem in het kader van de destalinisatie. De deelnemers van de strijdgesprekken en de leiders van de eerste betogingen waren merendeels kommunisten. Een grote rol speelde in dezen de Petöfi-klub, de klub van de Hongaarse schrijvers. Al spoedig mengden zich andere elementen in de strijd, die alles behalve socialistische doeleinden nastreefden. De leiding gleed de regering-Nagy zienderogen uit de hand. Het kabinet werd dagelijks meerdere malen omgevormd en er presenteerde zich een tegen-regering te Györ, die zich niet eens meer aan het gezag van de regering-Nagy te Budapest onderwierp.
Begin november zette er een jacht op de kommunisten in, velen werden zonder onderzoek of formaliteiten terechtgesteld. De oudere kommunisten zagen al de schim van de bloedige kontrarevolutie uit 1919 (toen Horthy met behulp van internationale strijdkrachten de Hongaarse Radenrepubliek bloedig omverwierp) opleven. Kardinaal Mindszenty hield zijn beruchte redevoering voor Radio-Budapest,. Nagy proklameerde de neutraliteit van het land. De in 1945 naar het westen gevluchte Hongaarse fascisten en feodale heren juichten en namen kontakten op met verschillende groeperingen in Hongarije.
Het zag ernaar uit, dat de kontinuering van de sociaal-ekonomische struktuur van de maatschappij voorgoed onmogelijk was geworden. Dit te meer, daar er begin november binnen twee dagen zevenentwintig nieuwe politieke partijen ontstonden, waarvan vele gedeeltelijke of totale restauratie van de vroegere maatschappelijke verhoudingen
| |
| |
voorstonden. In de gegeven situatie waren er maar twee, betrekkelijk kleine, groepen, die precies wisten, wat ze wilden. Dat waren de kommunisten en linkse socialisten en de voormalige grootheden van het Horthy-Hongarije (gendarmes, rechters, land- en fabrieksbezitters, Mindszenty, enz.). In laatste instantie waren er maar twee mogelijkheden in de gegeven situatie: of links behield de macht en kontinueerde het tot dan toe gevoerde socialistische beleid zonder in de fouten van weleer te vervallen, of rechts nam de macht over, daarbij geholpen door de massale ontevredenheid ten aanzien van de tot dan toe gevolgde wijze van de socialistische opbouw - en bracht daarmee een restauratie van de vroegere maatschappelijke verhoudingen tot stand.
Wanneer men, zoals schrijver dezes, er van uitgaat, dat evolutie en revolutie historische begrippen zijn ter benaming van sociale processen, die - zonder of met geweld, geleidelijk respektievelijk schoksgewijs - tot gevolg hebben, of althans beogen tot gevolg te hebben, dat er in de maatschappij nieuwe, tot dat tijdstip nog niet bestaande sociaal-ekonomische verhoudingen ontstaan, wanneer men hiervan uitgaat, dan kan het sociale proces, dat zich in 1956 in Hongarije heeft afgespeeld, historisch beschouwd alleen kontrarevolutie genoemd worden. Wilden de kommunisten de socialistische maatschappijstruktuur bewaren, dan waren zij dus gedwongen, de Sowjetunie te hulp te roepen. De in de Rákosi-periode veroordeelde en gemartelde kommunistenleider János Kádár vormde in Szolnok een nieuwe regering, de Revolutionaire Arbeiders en Boeren Regering, die met behulp van de Sowjettroepen de macht overnam.
De regering-Kádár erkende de zware fouten, gemaakt tijdens de voorafgaande jaren en stelde een tienpuntenprogram op, dat krachtige hervormingen en verbeteringen beloofde. De belangrijkste punten van dit program waren: demokratisering van het bewind; bescherming van de volksdemokratie; decentralisatie; rekening houden met de Hongaarse realiteit; verhoging van het levensniveau; minder bureaucratie.
Wat de zware fouten betreft, deze waren: willekeur en rechteloosheid; laag levenspeil tengevolge van een over-geforceerd industrialisatiebeleid; schematisch toepassen van
| |
| |
het marxisme-leninisme; kritiekloos kopiëren van het Sowjet-voorbeeld.
Er zal nu in het kort nagegaan worden, wat in Hongarije na 1956 reeds veranderd of nog aan het veranderen is.
| |
Het politieke klimaat
Hoezeer de regering-Kádár het gewicht van de hierboven genoemde fouten besefte, blijkt wel uit de officieel aanvaarde visie t.a.v. de oorzaken van de kontrarevolutie. Als hoofdoorzaak worden juist de fouten aangegeven. Op de tweede plaats staat het ontbreken van een eensgezinde leiding in de kommunistische partij. Als derde oorzaak wordt de reaktivering van de reaktionaire elementen genoemd en als vierde de buitenlandse propaganda tegen het socialistische systeem, speciaal gevoerd door Radio-Free Europe. Een andere oorzaak wordt nauwelijks genoemd, maar heeft stellig mede een rol gespeeld, nl. een gekwetst nationaal gevoel, dat oversloeg in een nationalistisch sentiment. Dit gevoel werd veroorzaakt door de herstelbetalingen aan de Sowjetunie, die tijdens de Stalin-periode zwaar op het land drukten. Ongetwijfeld had de S.U. recht op schadevergoeding, Hongarije was per slot van rekening een van de trouwste bondgenoten van Hitler-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op de keper beschouwd was dit vasthouden aan deze betalingen echter op zijn minst kortzichtig en schadelijk niet alleen voor de binnenlandse situatie van Hongarije, maar ook voor de relatie met de S.U.
Bij het opbouwen van het socialisme heeft Hongarije na 1956 een min of meer eigen weg ingeslagen. Er is nu sprake van een zelfstandige politiek zowel op binnen- als ook op buitenlands terrein. Om dit te adstrueren zullen hier enkele, met de Hongaarse realiteit verband houdende trekken van het socialisme behandeld worden. De algemene kenmerken van de socialistische landen worden als bekend verondersteld.
‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’, verkondigde de toenmalige premier en partijleider Kádár op het VIIIe kongres van de Hongaarse Socialistische Arbeiders-Partij (20- | |
| |
24 nov. 1962). Deze leuze werd op basis daarvan uitgevaardigd, dat de klassenstrijd zich niet behoeft te verscherpen in de periode van de socialistische opbouw. Een verscherping kan wel het geval zijn, zeker op ideologisch gebied, maar men mag de mensen wegens hun sociale afkomst niet bij voorbaat voor vijand aanzien. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen klassenvreemde en klassenvijand, een onderscheid, dat als gevolg van Stalin's theorie van de verscherpte klassenstrijd vroeger niet gemaakt werd. De klassenvreemden kunnen nu bijna alle posities in het maatschappelijk leven bekleden. Voorbeelden hiervoor zijn de tegenwoordige minister van buitenlandse zaken, J. Péter, die hoogwaardigheidsbekleder is van de gereformeerde kerk en partijloos en de vice-voorzitter van het Hongaarse parlement, mgr. M. Beresztóczy. Of iemand lid van de partij is, zegt vandaag niet zo veel. Men moet ook iets kunnen. Kennis heeft zelfs prioriteit boven alleen-partijlidmaatschap.
De veranderde inhoud van de klassenstrijd wordt ook in de verklaring van Kádár weerspiegeld, die stelt, dat het bondgenootschap arbeiders-boeren ook de nog zelfstandige boeren omvat.
Er is in Hongarije een zekere scheiding gekomen tussen partij en staat. Kádár verklaarde in 1962, dat de besluiten van het Centraal Comité van de partij niet dwingend zijn voor maatschappelijke organen en organisaties, wel voor de in deze werkzame kommunisten. De taak- en funktieverdeling tussen partij en staat wordt verder geaccentueerd door het feit, dat het aantal niet-kommunisten in de vertegenwoordigende lichamen voor het eerst sinds 1949 groter is dan dat van de kommunisten. Hoewel Hongarije een één-partij-staat blijft, heeft de toenmalige vice-premier Kállai (intussen premier geworden) in 1964 bekend gemaakt, dat er een grondwetswijziging overwogen wordt, waardoor in de toekomst bij verkiezingen een werkelijke keuze tussen kandidaten mogelijk wordt. Bij de laatste verkiezingen in 1963 werden er 3.800 van de totaal 105.000 kandidaten van het Volksfront door de kiezers afgewezen. Op het genoemde VIIIe kongres waren er kritische diskussiebijdragen te beluisteren, die er de nadruk op legden, dat de partij in de toekomst in een nauwere relatie met de werkende massa dient te staan en ontvankelijk moet zijn voor de wensen en
| |
| |
grieven van deze, daar het leeuwendeel van de socialistische opbouw juist door de massa gedragen wordt en niet door het half-miljoen partijleden!
Opvallend was, dat vele sprekers om grotere openheid voor en meer vertrouwen in de massa vroegen. Als men de Hongaarse kranten leest of radiouitzendingen beluistert, blijkt, dat men nu inderdaad een redelijke informatie over 's lands situatie en problemen krijgt. Kádárs uitspraak, dat in het land een klimaat van wederzijds begrip en vertrouwen heerst, lijkt daarom gewettigd.
Tot het ontstaan van dit klimaat heeft het herstel van de rechtszekerheid veel bijgedragen. Niemand wordt meer op grond van een anonieme aanklacht vervolgd en bij gerechtelijke processen hoeft men niet meer de eigen onschuld te bewijzen, maar ligt de bewijslast bij de aanklager.
Uit persoonlijke gesprekken en publikaties is het schrijver dezes gebleken, dat Kádár veel sympathie en groot vertrouwen van de kant van de bevolking geniet. Van persoonsverheerlijking is echter geen sprake, de kans hierop lijkt uiterst miniem te zijn. Intellektuelen, schrijvers, partijleden betogen bij herhaling, dat de tijd van de ‘wijze en alles-beter-wetende vaderen van de volkeren’ nooit terug mag keren. Dit standpunt wordt door het Centraal Comité van de partij gedeeld. ‘Tegen mensen, die kritiek onderdrukken, moeten onmiddellijk de strengste maatregelen worden genomen’ - aldus Kádár in 1962.
De demokratisering van het partijleven werd geregeld in een resolutie van september 1962. Hierin wordt het recht op kritiek verzekerd, eveneens werd de geheime stemming bij verkiezingen van partijfunktionarissen op alle niveau's ingevoerd. Alle gekozen funktionarissen zijn met een tweederde stemmenmeerderheid afzetbaar. In partijkringen diskussieert men over de mogelijkheid van het instellen van zogenoemde maatschappelijke partijfunktionarissen, die hun funktie zonder extra beloning zouden moeten vervullen, daarbij hun beroep gewoon verder uitoefenend. Daardoor zou de mogelijkheid tot korruptie in de partij sterk worden beperkt. De eerste proefnemingen met dit nieuwe soort funktionarissen zijn goed geslaagd.
Ook in de houding van Hongarije t.a.v. de Russisch-Chinese geschillen komt de zelfstandigheid duidelijk tot
| |
| |
uiting. Kádár was geen voorstander van een breuk met China en gaf slechts lauwe steun aan de pogingen van Chroesjtsjow, China op een kommunistische topkonferentie openlijk te veroordelen. Hongarije onthield zich van aanvallen op de Chinese kommunistische partij tot aan september 1966. Begin september van dit jaar kritiseerde echter Népszabadság, het officiële partijorgaan (als eerste van de volksdemokratieën) op felle manier de kulturele revolutie in China.
Het in 1964 gesloten handelsakkoord met de Bondsrepubliek, dat een zekere erkenning van West-Berlijn als integrerend deel van West-Duitsland impliceerde, werd ondanks protesten van Ulbricht en afkeuring van Sowjetautoriteiten ondertekend. Verder sloot Hongarije als eerste van de socialistische landen een konkordaat met het Vatikaan in september 1964.
Voorzover een klein land met een grote mogendheid als buurman en bondgenoot onafhankelijk zijn kan, kan Hongarije een onafhankelijk en zelfstandig land genoemd worden. Dit bleek ook uit de na de val van Chroesjtsjow door de Hongaarse partijleiding uitgegeven verklaring, waarin Chroesjtsjow hulde gebracht werd voor zijn goede verrichtingen voor de zaak van het socialisme. Hongarije heeft Chroesjtsjow tot vandaag toe niet veroordeeld.
De destalinisatie werd in 1963 voltooid; in de loop van dit proces werden er vele leiders en funktionarissen uit de periode-Rákosi vervangen. Eveneens in dat jaar werd een algemene amnestie afgekondigd, waardoor onder de gebeurtenissen van 1956-1957 een definitieve streep gezet werd. De Speciale Commissie van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa schatte begin 1965 het aantal politieke gevangenen in Hongarije op tweehonderd.
De partijleiding voert een voortdurende strijd tegen ‘links’ en ‘rechts’. Met links duidt men groeperingen aan, die de stalinistische methoden voor vandaag nog geschikt achten. De veroordeling van de schrijver Nagy c.s. in het begin van 1964 houdt hiermee verband (hij zou een tweede, ‘Chinese’ kommunistische partij gesticht willen hebben). Onder rechts worden die stromingen verstaan, die de ideologische strijd tegen burgerlijke overblijfselen onnodig achten. Vier leden van het Centraal Comité, die deze opvat- | |
| |
tingen zouden hebben gehuldigd, werden in het begin van 1962 uit dit orgaan gestoten.
Tot slot nog iets over de Sowjettroepen in Hongarije. De stationering van Sowjet-legereenheden is door een verdrag geregeld. De Hongaarse regering dient van alle troepenbewegingen van te voren op de hoogte gebracht te worden; de soldaten vallen onder Hongaarse jurisdiktie, behalve als het gaat om militair verraad. Sinds 1958 heeft Kádár herhaaldelijk verklaard, dat de Sowjets alleen op grond van de internationale toestand in het land verblijven. Hij stelde meerdere malen voor, alle vreemde troepen uit Europa terug te trekken. Het kan hem niet verweten worden, dat de grote mogendheden hierover geen overeenkomst kunnen bereiken.
| |
De ekonomische toestand
Het ligt niet in de bedoeling, in deze korte bespreking de resultaten, groeitempo, produktiviteit, enz. van de nationale ekonomie met cijfers en statistieken te illustreren. Wel zullen hier de huidige problemen en de nieuwe maatregelen in grote lijnen besproken worden. De ekonomische maatregelen, die in de laatste tijd in socialistische landen genomen zijn, gaan in Hongarije het verst. De ekonomische en politieke leiders hebben een aantal dogma's over boord gezet en trachten de produktie zodanig te organiseren, dat er optimale resultaten bereikt kunnen worden.
Wat de industrie betreft, was de groei tot nu toe spektakulair te noemen. Een gemiddeld jaarlijks groeipercentage van 10-12 pct. spreekt voor zich zelf. De bestaande kapaciteit werd echter lang niet ten volle benut, waardoor grote schade aan de nationale ekonomie berokkend werd.
Het meest urgente probleem is de kwestie van de produktiviteit. Kádár verklaarde op het VIIIe congres, dat ‘de stijging van de produktiviteit meer waarde heeft, dan honderd op de imperialisten scheldende radikale slogans’. Het technisch niveau (mechanisatie, automatisatie) is vrij laag en de organisatie laat veel te wensen over. Bij investeringen ter verhoging van het technisch niveau wordt in de laatste tijd vooral op komplementaire investeringen de nadruk gelegd.
| |
| |
Een andere maatregel betreft het invoeren van het systeem van de zogeheten materiële geïnteresseerdheid. Dit bestaat uit een vrij ingewikkeld premiesysteem en een winstuitkering. Het belangrijkste van het premiesysteem is, dat een extra-beloning alleen in het vooruitzicht gesteld wordt, als het plan niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief goed uitgevoerd wordt.
Ook de organisatorische hervormingen zijn erop gericht, de produktiviteit te verhogen en de bedrijven daardoor meer rendabel te maken. Deze organisatorische hervormingen bestaan in hoofdzaak uit fusies, vertikale en horizontale integratie, betere koördinatie en een groeiende zelfstandigheid van bedrijven. Het laatste blijkt uit het volgende: bij de planopstelling wordt de leiding (inklusief de bedrijfsraad) van de bedrijven van te voren geraadpleegd; de bedrijven beschikken over een eigen, zij het bescheiden, investeringsfonds; zij kunnen het loonbeleid mede bepalen, daar centraal alleen maximum-minimumlonen vastgesteld worden; voor de planvervulling kunnen zij de middelen kiezen, door b.v. kontrakten te sluiten met andere ondernemingen. Als de bedrijven beneden de algemeen vastgestelde landelijke of streek-kostprijs produceren, krijgen zij uit het bespaarde een zogenaamde winstuitkering. Van verdergaande decentralisatie getuigt ook het pas verkregen recht van grote bedrijven en trusts, de export-import zelf in handen te nemen inplaats van deze via in- en verkooporganisaties van staatswege te laten lopen.
Vroeger was de gangbare praktijk bij de planvervulling, dat de bedrijfsleiding er snel toe overging, nieuwe investeringen aan te vragen, deze kostten het bedrijf immers niets. Om dit te verhinderen is nu rente van het in produktiemiddelen en voorraad geïnvesteerde kapitaal als kostenfaktor ingevoerd. Deze bedraagt momenteel vijf procent en hiermede was Hongarije het eerste socialistische land, dat het kapitaal als produktiemiddel praktisch aanvaard heeft. Deze rente wordt overigens niet beschouwd als vrucht van een quasi zelfstandig kapitaal. Zij dient alleen als een nuttig kontrole-instrument ter verbetering van de organisatie en distributie van de produktie. Met het invoeren van deze rente zal de bedrijfsleiding de produktieverhoging niet meer in de eerste plaats en bijna uitsluitend zoeken in nieuwe
| |
| |
investeringen, maar zal zij gedwongen zijn, efficiënter te organiseren en te produceren.
Het andere grote probleem in de industrie is de noodzaak tot struktuurhervorming. De grote verscheidenheid van de door de Hongaarse machine-industrie geproduceerde goederensoorten (bijna 80 pct. van alle over de gehele wereld geproduceerde goederensoorten) maakt serieproduktie niet mogelijk. Wenselijk is het derhalve, gezien de beperkte mogelijkheden van een betrekkelijk klein land als Hongarije, dat men zich op een veel kleiner goederenassortiment gaat specialiseren. De kleinere industriële groei in 1963-1964 is dan ook aan de overgangsmoeilijkheden van de struktuurhervorming te wijten geweest.
Ook de zware industrie kampt met problemen. Het land is aan grondstoffen bijzonder arm; de behoefte aan ijzererts en ruwe olie wordt voor 80 pct., aan metaal en cokes voor 50 pct. uit importen gedekt. Toch werden er hoogovens gebouwd, die ijzererts uit de S.U. betrekken. Dit probleem staat in nauw verband met de internationale samenwerking, speciaal binnen de COMECON, terwijl ook een oplossing wordt gezocht in een uitbreiding van de handel met het Westen. Hongarije dringt op COMECON-konferenties op een verdergaande samenwerking en specialisatie aan - een streven, dat op grond van het boven gezegde zeer begrijpelijk is.
In de landbouw zijn de problemen veel ernstiger en moeilijker dan in de industrie. Hoewel in 1963 96 pct. van de bebouwbare grond kollektief bezit was, is de kollektivisatie ten dele alleen op papier doorgevoerd. De eigen landjes, met een grootte van maximaal tweederde hektare, die de leden van de koöperaties mochten houden, leveren een boven alle verhoudingen staand aandeel in de totale landbouwproduktie. Deze landjes, die administratief als kollektief bezit behandeld worden, bedragen ongeveer 12.2 pct. van de totale oppervlakte van de koöperaties, toch leverden zij bijvoorbeeld in 1963 35 pct. van de totale produktie. In 1964 brachten zij zelfs bijna de helft op van de melkproduktie, 40 pct. van het vlees en 30 pct. van groente en fruit.
Het probleem van de landbouw heeft twee hoofdaspek- | |
| |
ten: een objektief en een subjektief. Het objektief aspekt is, dat de landbouw ondanks grote inspanningen van de regering nog lang niet in voldoende mate gemechaniseerd is. Hierbij komt de slechte organisatie, die aan de eisen van een modern grootlandbouwbedrijf niet beantwoordt. Tot dit objektief aspekt behoorde tot begin dit jaar (1966) de voor de boeren niet gunstige prijzenverhouding tussen landbouw- en industriële produkten. Hoewel de landbouwprodukten door de regering gesubsidieerd werden, betekende deze onrealistische prijsverhouding een lager levenspeil voor de boeren. Om de materiële stimulans voor de boeren sterker te maken werden dit jaar een aantal prijzen van landbouw- en industriële produkten herzien - ten gunste van de agrarische producenten.
Het subjektief aspekt is de individualistische mentaliteit van de boeren, die er tot nu toe niet veel voor voelden, op kollektieve boerderijen te werken. In zaai- of oogsttijd gaan ze eerst het eigen landje bebouwen, het kollektieve bezit is voor velen van hen van ondergeschikt belang.
Als gevolg van deze situatie is er maar een kleine jaarlijkse groei in de landbouwproduktie. In de afgelopen drie jaren was het zelfs noodzakelijk, dat het land tarwe invoerde. De tarwe-import is echter niet alleen aan de moeilijkheden in de landbouw te wijten. Het streven, het vroeger bijna uitsluitend agrarisch land in een industrieel land te veranderen, speelt hierin ook een rol. Voor het begin van de industrialisatie bestond b.v. de export voor 60 pct. uit landbouwprodukten. Dit quotum liep tot 19-20 pct. terug, terwijl het volume van de internationale handel zich meer dan verdubbelde.
Hoe wil de regering ‘het zieke kind’ van het socialisme genezen?
Allereerst investeert men nu verhoudingsgewijs veel meer in de landbouw en die industrietakken, die voor de mechanisering van de landbouw produceren, inklusief kunstmestproduktie. De koöperaties krijgen grotere steun van de staat in de vorm van gedeeltelijk gratis uitrustingen, gebouwen en langlopende (15-25 jaar) kredieten. Naast deze, op het verhogen van het technisch niveau gerichte maat- | |
| |
regelen, zijn er ook hervormingen van organisatorische aard, waarvan hier de belangrijkste genoemd zullen worden. De decentralisatie gaat verder dan in de industrie. Het vaststellen van maximum- en minimumprijzen draagt tot de groeiende zelfstandigheid van de koöperaties bij. Direkte planning is er alleen voor enkele basis-gewassen. Het verbouwen van andere gewassen wordt min of meer in de hand gehouden door de zogenaamde planmatige beïnvloeding. Deze bestaat uit prijs-, krediet- en belastingpolitiek. Men tracht dus via fiskale politiek en niet met administratieve maatregelen de produktie te bevorderen. Er is een duidelijke tendens naar koncentratie. Men wil koöperaties met optimale bedrijfsgrootte vormen, die zich op enkele gewassen zouden moeten specialiseren. Hiervoor leert men graag uit de ervaringen van grote landbouwbedrijven in Canada en de V.S. Ook de samenwerking tussen landbouw en verwerkende industrie wordt gestimuleerd door het stichten van agro-industriële ondernemingen. Naast deze hervormingen van organisatorische en technische aard tracht men de boeren ook mentaal te beïnvloeden. Dit probeert men niet alleen met propaganda te bereiken, maar vooral door de boer in de produktie geïnteresseerd te maken. Om het toetreden tot de koöperaties te vergemakkelijken blijven de ingebrachte landen juridisch eigendom van de boer, die hiervoor grondpacht betaald krijgt. De boeren worden meer en meer in
het geldverkeer betrokken. Het in natura uitgekeerde aandeel van hun verdiensten neemt in laatste tijd sterk af. Dit zou specialisatie gemakkelijk kunnen bevorderen, omdat hun geldinkomsten aldus wezenlijk vergroot zouden kunnen worden. Dit zou zeker ook de produktieresultaten gunstig beïnvloeden.
De regeling van het leven binnen de koöperaties wordt aan de boeren overgelaten. Wel kunnen zij de hulp inroepen van agrarische deskundigen, maar zij kiezen zelf hun leiding en bepalen zelf, wie al dan niet lid van de koöperatie mag zijn. Er is ook een mogelijkheid tot het vormen van zogenoemde koöperaties van een lager type.
De vraag, of al deze maatregelen bevredigende resultaten zullen hebben, kan alleen door de toekomst beantwoord worden. Er is al enige verbetering te merken, die zich vooral manifesteert in de nieuwe geest, waarmee men in
| |
| |
de koöperaties te werk gaat. Tegenwoordig investeren zij (ongedwongen) bijna éénderde van hun netto produktiewaarde in het onverdeelbare fonds van de koöperatie.
(Het onverdeelbare fonds is dat deel van het vermogen van de koöperatie, dat kollektief bezit zonder meer is en waar de leden bij een eventuele uittreden uit de koöperatie geen aanspraak op kunnen maken).
Wat zijn de tastbare resultaten van de ekonomische inspanning voor de bevolking? Zonder dit met statistieken te gaan illustreren kan men zeggen, dat er in Hongarije een relatieve welvaart is. Er is een vrij redelijk assortiment van konsumptiegoederen en de prijzen zijn (zeker van artikelen voor de eerste levensbehoeften) relatief laag. Een buitenlandse reis of een eigen auto komen meer en meer in het bereik der mogelijkheden te liggen.
De sociale verzekeringen omvatten bijna de totale bevolking en zijn zeer goed te noemen.
Moeilijkheden zijn er evenwel ook op dit gebied. In de laatste jaren was er een duidelijke nivelleringstendens betreffende de verdiensten waar te nemen. Wil men echter het instrument van de materiële geïnteresseerdheid effektief hanteren, dan komt men in botsing met de nivelleringstendens.
Tussen stad en dorp bestaat nog steeds een welvaartsverschil, daar het konsumptiepeil van de boeren onder dat van de stedelingen blijft. Dit verschil vereffenen zal evenwel niet mogelijk zijn zolang de mechanisatie van de landbouw nog niet is doorgevoerd.
| |
Het kulturele leven
Kort samengevat kan van het kulturele leven van de laatste jaren gezegd worden, dat dit bijzonder bloeiend en bruisend is en dat een kritische geest de boventoon voert. Het socialistisch realisme in zijn Zjdanowiaanse vorm is verdwenen; het socialistisch realisme nieuwe stijl is vaak alleen realistisch.
Als van oudsher zijn onder de kunstenaars de litteratoren het meest belangrijk. Zij genieten ook de grootste mate van subjektieve vrijheid, hoewel de druk uitgeoefend op andere
| |
| |
kunstenaars ook betrekkelijk gering. is. Administratieve maatregelen worden tegen hen niet genomen; wel verzoekt de partij hen, mee te helpen aan het vormen van een socialistische mentaliteit. Het normatieve element in de werken berust meer dan voorheen op eigen overtuiging. Hierop wijzen niet alleen stijl en inhoud van de litteraire produktie, maar ook de op felle manier gevoerde diskussies over de sociale verantwoordelijkheid van de kunstenaars. Het algemeen aanvaarde standpunt is, dat de kunstenaars zich aan deze verantwoordelijkheid niet kunnen of mogen onttrekken.
De litteraire kunstuitingen worden tegenwoordig niet alleen naar hun inhoud, maar ook, zelfs in grote mate, naar hun litteraire waarde beoordeeld. Er verschijnen vele boeken, waarvan de partijkritiek zegt, dat hun ideologische inhoud veel te wensen overlaat, edoch - zij worden gedrukt. Om een konkreet voorbeeld te noemen zij hier het boek van E. Fejes Rozsdatemetö (letterlijk: Roestkerkhof; verschenen in 1964) vermeld. Hierin beschrijft de auteur de geschiedenis van een arbeidersgezin op een bijzonder onorthodoxe wijze. Na het verschijnen van het boek ontstond er onmiddellijk een sterke groep, die vóór en een niet minder sterke die tegen was. Intussen werd de voor toneel omgewerkte variatie van het boek al meer dan 200 keer gespeeld.
Het sociale engagement van de kunstenaar heeft ook praktisch-politieke gevolgen. Zij willen geen leugens en geen holle leuzen meer. Heftig protesteren zij niet alleen tegen de in vroegere jaren gepleegde onrechtvaardigheden, maar ook tegen de nu bestaande misstanden. De destalinisatie en alles, wat daarmee samenhangt speelt een grote rol in hun werken. Zij spreken zich uit zowel over het algemeen als ook in konkrete gevallen voor een de mens waardig bestaan. Ook de verklaringen van partijautoriteiten getuigen van een veranderd klimaat. Kádár verklaarde bijvoorbeeld, dat er naast het socialistisch realisme ruimte is voor iedere eerlijke stroming in de kunst. Wel zei hij, dat stijlrichtingen niet tot kamouflage van burgerlijke politieke richtingen mogen dienen. Darvas (schrijver) vroeg op het VIIIe kongres om een zekere de-politisering van de litteratuur. Kállai (toentertijd vice-premier) pleitte voor zoiets als
| |
| |
‘laat duizend bloemen bloeien’. De enige voorwaarde, die hij gesteld wilde zien, was, dat kunstuitingen naar inhoud en vorm ook voor de massa toegankelijk dienen te zijn.
De kunstenaars worden - dit woord past hier wel - verwend. Zij behoren tot de best betaalden onder de bevolking. De in 1956-1957 veroordeelde publicisten zijn weer vrij en werken (Déry, Háy enz.). Ook G. Lukács heeft zijn publikaties in 1964 hervat. De kunstenaars houden lezingen in het buitenland, nemen aan diskussies deel. Kort gezegd: men existeert niet alleen, men leeft bewust.
Het heeft niet veel zin, hier namen te noemen, de meesten zullen voor de lezer toch onbekend zijn. Er zij hier nog maar op een karakteristiek aspekt van de nieuwe sfeer gewezen: in zes nummers van één litterair tijdschrift (U Irás - Nieuw Geschrift) verschenen er alleen al 53 namen van nieuwe dichters.
Ook in de beeldhouw- en schilderkunst, architektuur en cinematografie zoekt men naar nieuwe wegen, al zijn de resultaten minder opvallend dan in de litteratuur. Wel hebben de Hongaarse filmers in Franse filmkringen een goede naam. Het kulturele peil van de massa is hoog. Dank zij de bijzonder lage prijzen wordt veel gelezen en toneelvoorstellingen en koncerten zijn meestal uitverkocht. Enkele cijfers illustreren dit: jaarlijks worden er boeken in meer dan zeventig miljoen exemplaren gedrukt; het aantal theater- en koncertbezoekers bedraagt meer dan zes miljoen en het aantal bioskoopbezoekers loopt tegen de 140 miljoen. Dit ondanks het vrij grote aantal t.v.-toestellen (ca. één miljoen; aantal inwoners van het land ca. 10.300.000).
En wie er gespeeld en gelezen worden? Naast de klassieken ook de modernen, bijvoorbeeld Camus, Sartre, Dürrenmatt, Pinter, Williams, Faulkner, Pavese, Borchert, Enzensberger, Robbe-Grilllet, Ionesco - om maar enkele namen te noemen. De Franse en Italiaanse films staan zeer hoog genoteerd in de publieke opinie.
De litteratuur heeft ook de sociale wetenschappen beinvloed, de zogenoemde ‘sociologische romans’ gaven een grote impuls voor mikro-sociologisch onderzoek op allerlei terreinen. De ook tot nu toe bijzonder intensief beoefende sociale wetenschappen en speciaal de sociologie worden hierdoor zeer gunstig verruimd.
| |
| |
| |
De verhoudingen tussen de staat en de kerken
Van de totale bevolking is er op het ogenblik naar schatting (op officiële formulieren komt de rubriek religie niet meer voor) 60 pct. Rooms-katholiek, 20 pct. gereformeerd, 5 pct. hervormd, 1.5 pct. andere religies en 13.5 pct. zonder religie. In 1940 waren deze getallen respektievelijk 67.5 pct., 20 pct., 6 pct., 2 pct. en 4.5 pct.
De katholieke kerk bezette van oudsher een bijzondere machtspositie in het land. De oorsprong van deze macht gaat terug tot de eerste christelijke koning der Hongaren, István de Eerste (voor katholieken István de Heilige), die - naar de sage wil - het land in Maria's bescherming aanbeval. Sinds deze ‘schenking’, gesteund door reële machtsmiddelen, bekleedden de primaten van Hongarije een sleutelpositie in het land. De kerk was de grootste steunpilaar van de feodale orde, zelfs nog in de twintigste eeuw. Nog in 1945 had de katholieke kerk landerijen van in totaal honderdduizenden hektaren.
Nadat in 1945 haar landerijen verdeeld werden en in 1950 het onderwijs genationaliseerd was, vormde de R.K. kerk de grootste oppositie tegen de volksdemokratie. Bijzonder gevoelig werd de kerk getroffen door de nationalisering van de scholen, hetgeen begrijpelijk is, als men bedenkt, dat vóór 1945 40 pct. van alle lagere en 30 pct. van alle middelbare scholen met totaal 41 pct. van alle leerlingen aan de kerk toebehoorde.
Kardinaal Mindszenti weigerde de eed van trouw aan de volksdemokratie en werd in 1949 op grond van gedeeltelijk valse beschuldigingen tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Het episkopaat tekende echter in 1950 de loyaliteitsverklaring - tot groot ongenoegen van het Vatikaan. Er ontstond een situatie, die een Janus-gezicht vertoonde: de meeste geestelijken in Hongarije waren bereid, zo al niet tot medewerking, dan in ieder geval om het regeringsbeleid niet tegen te werken; de relatie van de regering met het Vatikaan verslechterde evenwel zienderogen.
De klimax werd in 1957 bereikt, toen Pius XII de priesters op straffe van exkommunikatie verbood, politiek, in wat voor zin dan ook, werkzaam te zijn (b.v. lidmaatschap parlement, vredesbeweging, enz.).
| |
| |
Mindszenti vluchtte in 1956 naar de Amerikaanse ambassade in Budapest, waar hij sindsdien verblijft - tot groot ongenoegen niet alleen van de Hongaarse, maar ook van de Amerikaanse regering. In 1961 verklaarde Kádár, dat Mindszenti naar Rome mag gaan, zo hij zulks wil. De kardinaal volhardde echter in zijn martelaarsrol en weigerde het land te verlaten, zeggende, dat eerst o.a. de positie van de R.K. kerk in ere hersteld dient te worden. Ondanks druk van de zijde van het Vatikaan op hem (bezoeken aan hem van kardinaal König, mgr. Casaroli) ziet het ernaar uit, dat hij niet van plan is, het land ooit te verlaten.
De betrekkingen met het Vatikaan vertoonden de eerste tekenen van verbetering in de ambtsperiode van Johannes XXIII. De toentertijd nieuwste politieke mop in Budapest was kenmerkend voor de veranderde situatie: Als zelfs paus Johannes mét ons is, wie zou ons dan kunnen beletten, het socialisme op te bouwen.
De ontwikkelingen mondden uiteindelijk uit in het ondertekenen van een konkordaat op 15 september 1964. Hiermede werd Hongarije het eerste socialistische land, dat zijn betrekkingen met het Vatikaan officieel regelde. De belangrijkste punten uit het konkordaat zijn: godsdienstvrijheid, ook wat betreft godsdienstonderwijs en vrije katholieke pers; instelling van een staatsbureau voor godsdienstzaken; opheffing van de organisatie van de Vredes-priesters (een beweging van priesters, die met de nieuwe orde duidelijk sympatiseerden); raadpleging van de Hongaarse regering inzake bisschopsbenoemingen.
Hoewel de positie van Mindszenti door het konkordaat ongewijzigd bleef benoemde het Vatikaan in zijn diocees (aartsbisdom Esztergon) I. Szabó tot vikaris-generaal; een benoeming, die erop wijst, dat de kardinaal zijn tot nu toe in naam behouden positie in de Hongaarse Rooms katholieke hiërarchie de facto verloren heeft.
Kádár verklaarde sinds 1963 herhaaldelijk, dat er voor een politieke strijd met de R.K. kerk geen noodzaak meer is, daar de relaties tussen staat en kerk goed zijn. Met de amnestie in 1963 werden ook vijf bisschoppen en 100 priesters op vrije voeten gesteld.
Financieel is de kerk grotendeels van de staat afhankelijk (bureau voor godsdienstzaken), de verwachting lijkt der- | |
| |
halve gewettigd, dat de verhoudingen ook in de toekomst redelijk goed zullen blijven.
Wat de andere kerken betreft: deze boden betrekkelijk weinig tegenstand aan de nieuwe orde. Weliswaar werd een van de leiders van de hervormde kerk, Ordass, in 1958 tot aftreden gedwongen, maar er deden zich verder nauwelijks noemenswaardige incidenten voor. Karakteristiek is, dat de huidige minister van buitenlandse zaken, Péter, protestantse bisschop is.
De Hongaarse hervormde kerken sloten zich in 1964 aan bij de Wereldraad van Kerken. Op het ogenblik heeft de gereformeerde kerk één gymnasium; er is één joods gymnasium; de R.K. kerk beschikt over acht middelbare scholen. Antisemitische uitlatingen worden officieel niet getolereerd, maar het is bijzonder moeilijk, de taaie resten van het vroeger in het land heel sterke antisemitisme (waarin de R.K. kerk een vooraanstaande rol heeft gespeeld) uit te roeien. Ideologisch wordt de joodse religie net als andere godsdiensten bestreden. Met een racistische theorie of ideologie heeft dit echter niets te maken.
Het is de overtuiging van schrijver dezes, dat de ontwikkelingen en veranderingen, die zich in de laatste tien jaar in Hongarije hebben voorgedaan, voor het grootste deel van de bevolking acceptabel en gunstig zijn. Of het ook zonder 1956 mogelijk was geweest?
Hierop moet schrijver dezes het antwoord schuldig blijven. Zeker is, dat de tendenties naar deze ontwikkelingen en de eerste veranderingen ten gunste van de nu levende mens al vóór 1956 waar te nemen waren. Maar het tempo en misschien ook de rijkwijdte van dit proces werden door 1956 naar alle waarschijnlijkheid versneld respektievelijk vergroot.
Zeker is ook dat de kontrarevolutie de kommunisten een historische les heeft geleerd. Een les, die hoofdzakelijk inhoudt, dat de normatieve, toekomstgerichte doelstellingen van de socialistische opbouw van de maatschappij de konkrete, huidige mens niet mogen doen vergeten; voorts dat de diktatuur van het proletariaat beslist niet tot willekeur en terreur mag verworden.
Amsterdam, november 1966.
|
|