| |
| |
| |
[Nummer 11]
Fr. de Jong Edz.
Partijstrapatsen
Het is natuurlijk onmogelijk niet over de kabinetsformatie te spreken. Niemand in Nederland schijnt zich overigens tijdens des heren Schmelzers activiteiten te dien aanzien er erg over op te winden. De politieke spanning, die door de gladde KVP-politicus was ontketend heeft door zijn onverwachts optreden opzien gebaard en door haar slepend verloop de aandacht afgeleid naar Tibet, Ajax en ander gemengd nieuws.
Wat was het meest opzienbarend toen de zaak begon? Het blad van de katholieke vakbeweging, de Volkskrant, gaf het aan op de ochtend na de langste TV-show, die nog ooit vertoond werd. Ze gaf het aan met een forse kop over de hele pagina. Het was dan ook groot nieuws in de katholieke wereld: ‘Grote splitsing in de KVP’.
Nu is het een geliefd spelletje in de Nederlandse politiek: het verklaren, dat iedere andere dan de eigen partij in vleugels uiteen valt. Dit beeld is niet fraai maar wel duidelijk. Vleugels immers plegen gezamenlijk het vogellijf te dragen. Pas als er wat mis is vindt de desintegratie plaats - en, zo het beest vliegt, de onvermijdelijke decadentie. Wel nu: zo'n moment van losraken scheen eindelijk gekomen. Het gaat nu in Nederland om voor of tegen Cals, zo verkondigde de parlementaire medewerker van de Volkskrant. Er werd een soort twee-partijenstaat gesuggereerd en daarmee de gezondmaking van het gehele binnenlandse politieke leven. De P.v.d.A. zou nog alleen zijn ‘socialistisch sfeertje’ moeten loslaten en een brede progressieve volkspartij zou kunnen ontstaan. Dat was duidelijk de teneur van het stuk.
Dat kon natuurlijk niet de teneur zijn van de arbeidzaamheid van de leider der katholieke kamerfractie, al was het dan wel het voorlopig resultaat daarvan. Dat hij dit resultaat weer ongedaan te maken had - wie kan het hem kwalijk nemen dat hij daarnaar streefde? Kort na de grote
| |
| |
Volkskrant-kop verscheen het weinig zeggende gelaat van de partijvoorzitter op de beeldbuizen. Het hield zich wat dom - en dat was wel slim - en het zei: ‘er is van een breuk geen sprake’. Zo werd er twijfel aan de splitsing gezaaid. Als de openbare mening niet meer gelooft in het mysterie van de deling der algehele katholieke partij - wie zal het dan nog wagen voor zo'n splitsing op te komen? De aandacht kan beter op andere zaken worden gevestigd. Dat dat ondertussen gebeurd is, toont de lauwe belangstelling voor de bezoekers van de heer S. Als hij straks met een gematigd kabinetje een reprise van ‘Lijmen-Jan’ gegeven zal kunnen hebben, begint de wond te helen. Mede door het ‘socialistisch tintje’, dat alsmaar strijdliederen zingen en fel op de tegenstander inhakken, dat zo typerend voor de P.v.d.A. zou zijn, zien we de brede partij van Cals en Vondeling nog niet verschijnen. En Norbert won genoeg al won hij niet dan tijd. Hij won zijn partij terug. Maar stel, dat het andersom verloopt, ten slot?
Omdat de KVP nu eenmaal de grootste partij in Nederland is, en omdat er al twintig jaar door de P.v.d.A. over doorbraak gezeurd is, mag het bovenstaande als interessant aangemerkt worden. Niet deze constanten echter trekken de aandacht, maar het plotselinge dat variabiliteit kan brengen. Nu is het plotselinge achteraf gezien vaak niet zo onverwachts, als het aanvankelijk leek. Het maakt deel uit van een complex nieuwigheden, dat de traditionele loop der gebeurtenissen - der personen en instanties - doorbreekt. In dit geval zijn de gebeurtenissen: die uit het parlementaire leven, de personen: de partybosses, en de instanties: de partijen. En het doorsnijdende complex is de onrust, die op allerlei plaatsen heerst omtrent dit drietal. Deugt het partijstelsel wel, wordt gevraagd - en: deugt de Kamer wel, en: het kiesstelsel? En daardoorheen de tophit der jongeren: ‘veeg de oude leiders aan de kant’.
Men kan de rel-feestdag van de 10e maart en het beetje opstandigheid-met-vernieling van de 14e juni als uitingen van de onrust zien. Voor wat de establishment der partijfunctionarissen aangaat komt daar zeker de Koekoek bij die zich in de nesten der Staten breed is gaan maken. En zoals zo vaak in de historie: wat uiting is, wordt oorzaak. In de onrust is een element van zelfversnelling ingebouwd. Er
| |
| |
dreigt een angstwekkende vaart te onstaan. Daarop is in Nederland maar één reactie mogelijk: ‘laat ons ons bezinnen’. Het tempo vertraagt dus en de onrust gaat zich kristalliseren in brochures en conferenties.
In oblong-formaat (dat doet het goed sinds ‘Provo’) verschijnt op glimmend papier een geleerd stuk, dat desondanks ‘Appèl’ heet. Als goede aanhangers der science fiction plakken de schrijvers zich een etiket op dat aan een technisch-wiskundige formule doet denken: ‘D 66’. De ‘D’ staat voor democraten, de zes en zestig voor het jaartal. Jammer voor hen, dat het over enige tijd 1967 zijn zal. Het is dus beter de D in het oog te houden. Zij spreken van devaluatie der democratie en hun plan is gericht op herdemocratisering. Eigenlijk is voor hen de kous af met een verbeterde parlementaire procedure. Hoogtepunt daarvan is de verkiezing van de minister-president. Heeft deze meer dan de helft der stemmen des volks achter zich: zo kan hij zijn program onverwaterd uitvoeren. Het is duidelijk, dat dit meer fiction dan science is, zolang niet twee partijen in wezen het ganse veld beheersen. Eigenlijk wordt in de voorgestelde procedure het hele land één kiesdistrict en, gegeven de veelheid van partijen, zal de candidaat bij voorbaat de zuivere wijn van zijn program moeten versnijden om van een absolute meerderheid voorzien te kunnen worden. Dat deze problemen zich herhalen ten aanzien van de verkiezing der kamerleden in ieder hersteld (sedert 1917 hersteld) kiesdistrict is duidelijk.
Neen, de verwachte klaarheid komt niet van deze herdemocratisering, die een herinvoering van een ondemocratisch stelsel beoogt.
Het zijn overigens niet alleen de politieke denkertjes anno 1917 (D 17) die de vorm voor de inhoud nemen. De P.v.d.A. heeft al eerder een commissierapportje verkrijgbaar gesteld, waarin over het kamerherstel (schaf de eerste kamer af door hem bij de tweede in te lijven - schaf hem dus half af) en het kiesstelsel (herstel de districten als een aanvulling op de evenredige vertegenwoordiging - het toevalselement moet ook zijn kans hebben) geredekaveld wordt door weer andere geleerde heren. Terwijl dus bij de min of meer liberale lieden van D 66 de democratie hersteld moet worden doordat de regering één program duide- | |
| |
lijk uitvoert is voor de commissieleden uit de grote socialistische partij het compromis zo heilig, dat ze hun gehele systeem eclectisch uit de brokstukken der oude systemen opbouwen. Veel erger echter, dat zij, die toch in vlees en botten het besef moeten hebben van de structurele verandering in de politiek sedert staat en maatschappij zich zijn gaan vermengen, juist op dit punt niet thuis geven. Dat de democratische crisis - of liever de crisis in het mechaniek der westerse staatsinrichting, met die wederzijdse doordringing verband houdt, en dat een socialistische oplossing alleen bestaan kan in de propagering van een eigen staatkundig stelsel is nog niet tot deze regionen doorgedrongen. We kunnen dat niemand kwalijk nemen, want de impulsen destijds daartoe van rechts in de SDAP gelanceerd, zijn de P.v.d.A. kennelijk nog te links. Sinds het eerste PBO-ontwerp van minister Vos politiek viel in 1946 (en daarin school iets van zo'n stelsel) heeft men met het compromis van een uitgeholde PBO genoegen genomen. Aan de algemene mode ook deze uitholling te verwijderen wordt thans ter dege mee gedaan. Valt daar de dreigende schaduw van de Boerenpartij? Dat is eerder aan te nemen, dan dat het links socialistisch verzet hier de doorslag gegeven heeft.
Want het is opvallend, dat van die kant het wantrouwen tegen ‘Nieuwe organen’ dat der liberalen evenaart. In de huidige maatschappij kunnen ze toch niets betekenen - zo is de gedachtengang. En wanneer de Wiardi Beckmanstichting van de P.v.d.A. de mogelijkheid oppert terug te keren tot de centraal geleide loonpolitiek, verzetten de vakbonden zich, eensgezind bij uitzondering, met ‘Links’. De vakbonden voelen hun functies verloren gaan in een staat, die de organen heeft het economisch-sociale leven te beheersen en ‘Links’ ziet de strijd der arbeidersklasse, magisch motor in de geschiedenis, verzanden in het overleg der staatsorganen.
Mij dunkt, dit is in ieder geval een punt, waarover in het socialistische kamp nader te discussiëren valt. Op de achtergrond staat daarbij de verhouding van staat en maatschappij én, in nauw verband daarmee de kwestie, die indertijd in het proefschrift van B. van den Tempel Jzn. scherp gesteld werd, die van ‘Democratische Vrijheid en Socialistische Recht’. Het geschrift is vergeten, want het overwoog
| |
| |
de mogelijkheid van een socialistische dictatuur in het cruciale jaar 1933, toen die van Hitler werd gevestigd. Misschien moeten wij wel zeggen dat door die ‘Machtergreifung’ in dat jaar de vlucht van de sociaaldemocratie in de politieke democratie begon. Het parlementaire stelsel werd defensief omhelsd eerst, positief bemind daarna, en nu zitten we met de aangebrande peren. Ze zijn eer zwart dan rood.
Hoe het zij, de P.v.d.A. heeft het aangedurfd deze problematiek enigszins te benaderen. In het dus geheten ‘Socialistisch Bestek 1967’ wordt onder andere op dit punt ingegaan. Wens is b.v. ‘een energiebeleid dat gericht is op planmatige omschakeling, zeggenschap van de overheid bij opsporing en winning, maximale opbrengst voor de gemeenschap’. En elders: ‘concurrerende overheidsbedrijven en overheidsdeelnemingen moeten worden nagestreefd, indien zij uit hoofde van machtscontrole nodig zijn’. Het hete hangijzer der al of niet geleide loonpolitiek, dat een twistpunt met het bevriende NVV zou kunnen worden is tactisch omzeild. Mag men daaruit afleiden, dat dit ‘bestek’ meer tactisch is dan principieel? Voor sommigen van de leiding zal dat wel opgaan, want in eerste instantie is het een mooie manoeuvre om de rumoerig geworden partijafdelingen, die op een buitengewoon congres aandrongen, tijdens dat congres te tonen, dat men zijn radicalisme niet verwaarloost.
Mogelijk zegt u: ze worden met een rode kluit in het drabbige moerasriet zoet gehouden - maar er is de laatste tijd zoveel deining in die partij, dat er wel veel moet gebeuren om de opstandige eenden het kwaken te beletten. Oh, u vindt dit niet veel, deze tamme bestek-eisen. Ik dacht, dat ze het in de Nederlandse verhoudingen wel een beetje waren. Maar belangrijker nog vind ik het feit, dat temidden van de buiten parlementaire kreten over het huidige parlementaire stelsel in ieder geval een geluid gehoord wordt, dat in wezen onparlementair, immers economisch is. Hier wordt ten minste de inhoud van de politiek in het geding gebracht en niet alleen de (parlementaire) vorm ervan. Het is die inhoud, die het verdeelpunt tussen de partijen uitmaakt. Zo moet een op de huidige vraagstukken toegesneden verdeellijn de helderheid in de politiek
| |
| |
bevorderen, en daarmee een gezondmaking van het stelsel van binnen uit.
Zonder twijfel is dat laatste gevoeld door de ondertekenaars van een lange brief aan het bestuur van de P.v.d.A. 44 merendeels bekende, maar niet om hun P.v.d.A.er zijnd bekende, heel- en halfintellectuelen vragen er om ‘duidelijkheid’. ‘Duidelijkheid’ is ook wat het clubje van ‘Tien over Rood’ wil. ‘Duidelijkheid’ wordt ook bij Jan Nagel nagestreefd in zijn boekje ‘Ha, die P.v.d.A.’. En het extra nummer van der partij maandschrift ‘S en D’ heeft wel een vragende titel (‘Waarheen P.v.d.A.’), maar de inhoud is in alle verscheidenheid een duidelijke bevestiging van de behoefte aan - alweer - ‘duidelijkheid’.
Natuurlijk gaat een zovaak herhaald woord op den duur een modeverschijnsel worden. En al is de mode een interessante indicatie van de tijdgeest, de détails van het willen en het doen worden erin doorgaans niet duidelijk.
Het boekje ‘Tien over Rood’, heeft als ondertitel: ‘uitdaging van Nieuw Links aan de P.v.d.A.’. De verduidelijking moet dus kennelijk in de term ‘Nieuw Links’ steken. Wat onderscheidt hen van ‘oud’-links? Eigenlijk uitgesproken maar één ding: dat ze Marx niet willen erkennen als grootvader. Socialisatie ondertussen willen zij wel, en dat schijnt met bovengemeld verlaat Oedipus-complex in strijd te zijn. De marxisten van ‘Links’, in het vervolg dan maar oud-links te noemen, zijn er als de kippen bij geweest om de nieuwelinksen te verwijten, dat ze van voren af aan beginnen, niet gehinderd door de kennis van meer dan een eeuw socialistische theorie en ervaring. Nu is het immer een wat zure belevenis voor al te onderwijszuchtige ouderen, dat iedere nieuwe generatie als het ware opnieuw moet leren te leven. Daar wil ik me wel bij proberen neer te leggen. Toch blijft het vreemd de jeugdige moed der tien over-roders over rood te zien struikelen bij hun hunkering naar het liberale erfgoed van de vrijheid tot ‘het verwerven van een bepaald inkomen of vermogen’. Ik heb mijn rode potlood genomen en op het etiket ‘Nieuw Links’ het tweede woordje doorgehaald en vervangen. Nu staat er: ‘Nieuw Rechts’.
Eén gemeenschappelijke trek kenmerkt alle partijstrapatsen, die in geschriften en handelingen naar voren komen:
| |
| |
de belangstelling voor het politieke spel sec. Ideologisch en sociaal-economische voor- en achtergronden worden niet sterk in de aandachtskring getrokken. Niet de ontwikkelingsgang der maatschappij en de plaats daarin van socialistisch streven anno 1966, maar het funktionneren der Nederlandse staatsinstellingen wordt geanalyseerd. Niet het kapitalisme is de vijand, maar de oudere generatie, de establishment. Schemert bij zulk soort kritiek niet het zwarte frak ener nieuwe establishment al door luchtige kleuren der jeugd?
Er wordt dan ook nooit zóver doorgeredeneerd, dat de gezagscultus in verband gebracht wordt met de ambtelijke verorganisering van een wat rafelig gesocialiseerde maatschappij, in verband met de drukkende anonymiteit van de moderne productie-apparaten. De ‘gezagsdrager’ draagt altijd iets anoniems. Hij geeft de onpersoonlijke orde zijn persoonlijk gezicht. Het is tegenwoordig mode klappen in het gezicht van het gezag te geven. Daarmee tast men echter de werkelijke orde niet aan - ook al denken zowel aanvallers als gezagsdragers dat.
Een voorbeeld daarvan, dat in ons overzicht past, is een artikel van J. van den Berg in het reeds gemelde nummer van S en D. ‘Kerk, Koning, Kapitaal en Kazerne’, zo schrijft hij, werden door onze ‘socialistische voorouders’ terecht als bedreigingen der democratie gezien. Men is echter daarna te veel aandacht aan het kapitaal gaan besteden. Nu, concludeert schr., moeten de andere K's een beurt krijgen. Van den Berg toont zich hier als een jongere broeder van Vondeling. Die heeft immers als één van zijn diepste sociaal-hervormende verlangens bekend: de afschaffing van de titulatuur. De gebroeders strijden een mooie anti-feodale strijd, en voorzover de socialistische beweging misschien eigenlijk meer uit anti-feodale dan uit anti-burgerlijke hartstochten is voortgekomen, passen zij wél in het primitief-democratische denken van de eerste helft der vorige eeuw.
Is de rebellie al ongearticuleerd en richt ze zich meer tegen de spelregels dan tegen de inzet van het spel, ze beroert het politieke leven toch niet alleen aan de oppervlakte. Er is een onmiskenbare stroomversnelling gekomen,
| |
| |
en het is goed, dat met name de beide grote partijen daarin geraakt zijn. De KVP door de crisis, de P.v.d.A. door de voor onze dagen grote pamflettenstroom. En zoals het lot van de ene confessionele partij dat van de andere raken moet, zo moet een nieuwe plaatsbepaling van de P.v.d.A. ook het lot van haar buren, de liberalen en de PSP-ers raken.
Een vernieuwing van het partijensysteem is niet per decreet in te voeren, de geëtableerde besturen zullen zich zelf niet verwijderen. Alleen door de vorming van nieuwe groeperingen is iets nieuws te verwachten. Daar doet zich te rechter zijde een Nederlands Christelijke Unie op. Colijniaans van signatuur - was zij niet zo op Calvijn gebrand, ze zou met rechtse katholieken en dito VVD-ers een mooi geheel kunnen vormen. Daar wordt gesproken van een katholieke arbeiderspartij. Daar roepen de Democraten '66 zich voortijdig tot partij uit - kunnen zij linkse liberalen en rechtse P.v.d.A.ers trekken? Er zullen nog wel enige initiatieven volgen. Hoe meer er zijn, hoe minder kans op verandering! Die moet komen van de vaste kernen der grote groeperingen.
Daarom is het belangrijk aan wat er in KVP en P.v.d.A. gebeurt alle aandacht te schenken. De eerste kan zichzelf misschien nog krammen, de tweede zal hoe dan ook een keus moeten maken. Dat eist niet alleen de mode der duidelijkheid, en de critiek der brochureschrijvers, dat eist ook de politieke situatie.
Kortweg komt die kans hierop neer: òf de broederband uit het kabinet-Cals bestendigen en in vereniging met het vooruitstrevend intellect der katholieke partij een nieuwe groepering vormen, danwel de eigen koers uitzetten links van de voor de regering-Cals destijds bedoelde baan. Wellicht moet ze Cals dan missen en misschien wel een deel van haar kamerfractie en ministers, maar het zou kunnen, dat een duidelijk radicaal ander geluid dan dat van Schmelzer en de zijnen op de achterban der katholieke arbeiders meer indruk maken zal dan het samengaan met Cals. Deze laatste keus is voor de nederlandse politici op kort zicht een speculatie. Beter één Cals in Den Haag dan honderd katholieke arbeiders in Brabant, zou hun leus kunnen zijn. Wie kan de garantie bieden, dat, nu er in de eigen katho- | |
| |
lieke gelederen een figuur is opgestaan, die - door de omstandigheden gedwongen - in zich het alternatief tegenover de rechtse KVP belichaamt, de toch altijd wat ongewone uitbraak uit de heining der eigen roomse organisaties écht als noodzakelijk gevoeld wordt? Alleen het inzicht, dat de maatschappelijke ontwikkeling op den duur de mensen ook met half-progressieve oplossingen ontevreden maakt, kan die garantie geven.
Of de P.v.d.A. dat inzicht zal hebben? De kans er op lijkt klein. Alleen het feit al dat de leiding zich tot nog toe wel terecht voelde bij de bestaande KVP, doet die kans klein schatten. Meende de P.v.d.A. niet de conservatieven binnen de KVP het best te kunnen neutraliseren, door met de progressieven uit die partij samen te werken? Zo moest de confessionele eenheid der katholieken de doorbraakpartij aan de macht helpen!
Maar stel, dat dat nu, na het conflict in de KVP niet meer kan? Is het dan niet verleidelijk het ‘socialistisch sfeertje’, waarover de Volkskrant zo smalend doen kan, van zich af te schudden en daarmee alle lastige brochureschrijvers? Het staat zo duidelijk in datzelfde artikel in de Volkskrant: juist nu zich de kansen op een partijvernieuwing voordoen roeren zich linkse elementen in de P.v.d.A. die deze ongedaan dreigen te maken. En het Parool, rancuneus zodra het onverveerd rood snuift, weet niet anders te doen dan ‘Nieuw Links’ het hok te wijzen waar het hoort: achter de Berlijnse muur.
Zo wordt er sterke druk uitgeoefend op de P.v.d.A. om de speculatieve keus niet te maken. Doet zij dat inderdaad niet en vormt zij met Cals en misschien met D '66 de contradictio in terminis, die ‘progressieve middenpartij’ heet - het midden is immer middelmatig - dan zal het een tactische vraag voor de overgebleven socialisten zijn om uit te maken of zij op de gang van zaken binnen die partij meer invloed kunnen uitoefenen door erin te wroeten of door er van buitenaf tegen aan te schoppen.
Het zal dan wel op het laatste moeten neerkomen - maar nooit mag daarbij het besef verloren gaan, dat wroeten en schoppen een functie van het geweten zijn.
31 oktober 1966.
|
|