De Nieuwe Stem. Jaargang 21
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Ex librisPolenGa naar voetnoot1)Moet een recensent zich bezighouden met wat op de flap van een boek staat geschreven? Wat daar staat, is eigenlijk niet voor verantwoording van de schrijver en bijna nooit wordt hem daarover zijn mening gevraagd. In ieder geval staan op de flap van Milo Anstadt's boek Polen twee onjuistheden. De eerste is, dat onder ons Nederlanders een levendige belangstelling voor Polen bestaat. Ik schrijf en spreek vrij veel over Polen en meen hierdoor en door de reacties op wat ik zeg en schrijf het recht tot oordelen inzake de belangstelling van Nederlanders te hebben verworven. Welaan, de belangstelling hier in ons land beperkt zich niet alleen tot een kleine kring maar ook tot een vrij eng gebied. Zij reikt niet veel verder dan de politieke en sensationele aspekten. Met deze bedoel ik dan, dat in Polen de eigenlijke jodenvernietiging plaatsvond en vervolgens het eerste duidelijke verzet - in 1956 - tegen de Sowjetunie. Om maar iets te noemen: voor de poolse literatuur interesseert zich hier eigenlijk niemand. De tweede onjuistheid is, dat Anstadt's boek het eerste boek in de nederlandse literatuur is. Reeds in 1931 verscheen het boek Polen, een herboren land van Felix Rutten. Gaan wij nu over tot het eigenlijke boek, dat als subtitel heeft Land, Volk, Cultuur. Milo Anstadt schrijft op pagina 13: ‘....de Polen hebben een merkwaardige eerbied voor de historie’. Ik heb moeten vaststellen, dat Anstadt in dit opzicht een echte pool is gebleven: hij heeft een merkwaardige eerbied voor de historie. Vele bladzijden lang noemt hij jaartallen en personen, die mij, als semi-kenner van en in elk geval als sterk-geïnteresseerde in Polen reeds vermoeiden. Hoe zal het zijn overige lezers vergaan? Hij zegt zelf op pagina 48 (!): ‘Ik ben mij ervan bewust veel namen van Poolse koningen en hertogen te hebben genoemd, die waarschijnlijk weinig tot de fantasie spreken’ om dan onverdroten met historiciteiten voort te gaan. En ook verder- | |
[pagina 52]
| |
op moest ik vele malen tot mijn spijt en mijn ongeduld vaststellen, dat de historie Anstadt aan het hart gebakken zit. Na lezing van de zin: ‘Laten we nu onze aandacht een ogenblik richten op de algemene maatschappelijke en culturele toestand’ (pag. 125), heb ik zelfs hardop gezegd: ‘Eindelijk dan!’ Maar de schrijver houdt dit zijn plan slechts kort, al te kort, vol. Men moet dus konkluderen, dat hij in al te grote behoefte naar volledigheid en om verantwoording af te leggen grove fouten heeft gemaakt inzake het struktueren, het komponeren van zijn boek. En dit nu is, gezien de zozeer te waarderen bedoeling van de schrijver - aandacht te vragen voor Polen - buitengewoon jammer. Eerst nadat wij genaderd zijn tot de zogenaamde verdeling van Polen (tweede helft 18de eeuw) wordt het boek belangwekkend voor ‘gewone’ lezers. Dit komt vanzelfsprekend ook, doordat die tijd dichter bij de onze ligt en doordat ons min of meer bekende gebeurtenissen en personen worden beschreven. Maar juist dit duidt op een tekort voordien: niet vooral te hebben aangeknoopt bij wat ‘ons’ bekend is. Ronduit voortreffelijk beschreven, althans in historisch en politiek opzicht, acht ik de periode vanaf omstreeks 1900. Maar toch ook weer hier bij nadere bezinning op de subtitel Land, Volk, Cultuur zekere tekorten, die kenmerkend zijn voor het gehele boek. ‘De geschiedenis der volkeren is de geschiedenis van hun heersende klassen’. Zo ongeveer luidt de uitspraak van Marx. Des te klemmender is, dunkt mij, de noodzaak om over het leven van de overheersten, de onderdrukten te schrijven. Hiervan nauwelijks een spoor. Ik weet wel, dat in dit opzicht de in de eeuwen opgetekende feitelijkheden weinig aanknopingspunten bieden. Ik weet ook, dat de bestudering van de ‘onbelangrijke’ en ‘onzichtbare’ facetten van het leven der poolse boeren nog maar net is begonnen en dat met name op historisch-sociologisch gebied nog bijna alles moet worden gedaan. Maar tot goed begrip van wat eens gebeurde, van wat nu gebeurt en straks zal gebeuren is het noodzakelijk te weten wat zich afspeelde in de schaduw van de heersers. En een beschrijving van hoe men leeft en denkt in de steden en op het platteland van het huidige Polen was zeker mogelijk geweest. | |
[pagina 53]
| |
Keren wij even terug op het pad der historie. Anstadt stelt, dat er in de Middeleeuwen en daarvoor een verschil was in geaardheid tussen de Oost- en Westslaven. Dit mag waar zijn, maar het geldt toch - wederom - vooral de heersende lagen. De boers-patriarchale oorsprong had vele gemeenschappelijke trekken. Vooral het verschil tussen de kleine boeren was gering en dit betekent tot op dit moment nog, dat de overeenkomst in levensvisie en dus in wijze van leven tussen de russische en poolse boeren veel groter is dan vele Polenkenners menen. Velen hier ‘wensen’ dat Polen een westers georiënteerd land is. Het is dit in veel mindere mate dan men denkt. En het is een ‘autochtone’ trek van de poolse intelligentsia te menen, dat hun land en hun volk zo duidelijk westers zijn. Anstadt stelt verder, dat de slavische volkeren minder soldatesk en minder heerszuchtig waren dan de germaanse. Dit is misschien wel juist, maar dan toch met de klemtoon op minder. Heerszuchtig waren zij alle, vooral hun.... heersers. Het verschil in geaardheid moet m.i. veeleer worden gezocht in de familie-relaties, in de struktuur van het gezin en in de band met de Nachbarschaft-Sasiedztwo. Deze waren bij de germanen veel duidelijker en nadrukkelijker patriarchaal dan bij de slaven. Omtrent de kultuur van het volk - in de sociologische betekenis van het woord - vertelt Anstadt ons maar weinig. En hier bestaan toch opvallende kenmerken, namelijk dat die kultuur van het poolse volk een vooral verbale is. Er wordt dus veel en graag gepraat, men zit veel bijeen, het gerucht heeft grote betekenis, de legende weinig minder, gezin en buren vormen een merkwaardig kollektief, de massakommunikatiemiddelen - boeken, kranten, radio, televisie - zijn van betrekkelijk geringe invloed. De beschouwing over ontstaan en bestaan van het antisemitisme in Polen is over het geheel genomen treffend in zijn analyse en konklusies, maar m.i. toch te simplistisch. Dat anti-semitisme is weliswaar één van de vele facetten van de poolse wordingsgang, maar met de moord op de joden nog vers in het geheugen heeft het onze extra belangstelling. Onvoldoende is verklaard, hoe het mogelijk was, dat de vervolgingen door de nazi's en de vernietiging van de joden in Polen eigenlijk zonder verzet en zelfs met | |
[pagina 54]
| |
instemming van de andere polen konden plaatsvinden. Een dergelijke verklaring zou zelfs van groot nut zijn voor een goed begrijpen van de gebeurtenissen elders (ook in Nederland). De poolse joden zijn door de polen zelf nauwelijks als landgenoten beschouwd. Dit blijkt zelfs uit de tegenwoordige beschouwingen over de bezetting, waarin voor mij opvallend vaak wordt geschreven over polen en joden en niet over polen en joodse polen. De auteur maakt geen melding van de poolse emigratiegolven naar Pruisen en later naar Duitsland. Deze waren het gevolg van aan de ene kant het wegtrekken van de duitse plattelandsbevolking naar de westelijke industriesteden en aan de andere kant van de germaniseringspolitiek in de Oostduitse gebieden. Zelfs na het aan de macht komen van Hitler trokken poolse landarbeiders en -arbeidsters (illegaal, maar oogluikend toegestaan) naar Duitsland. Bij tienduizenden wachtten zij op het voorjaar, om dan in Duitsland, tot ver in het westen, het land te bewerken en dan weer te keren in de herfst. Allen waren zij op papier silezische duitsers, maar in werkelijkheid verpauperde polen.
De overgang naar het heden geschiedt in dit boek op ontnuchterende wijze en.... dus juist. Het heden is ontnuchterend, niet in het minst voor de oudere polen. De parallel tussen Israël en Polen dringt zich hier op. Zo goed als de oudere generatie in Israël klaagt over de nuchtere, zakelijke instelling van hun jeugd, doen de oudere polen dit over de hunne. Ook Polen kent zijn ‘sabres’. Anstadt wijst hierop met voldoende nadruk. De konklusies op de pagina's 291, 292 en 293 zijn het belangrijkst van het gehele boek. Overdreven gezegd: deze alleen al maken de waarde van het boek groot genoeg. Enkele van deze conclusies zijn de volgende.
‘Polen is niet groot en niet machtig en het is uit een gezichtspunt van intercontinentale politiek nauwelijks interessant waar Polen staat. Maar zolang Polen zichzelf tot Europa en tot de westerse beschaving rekent en inderdaad een brug kan zijn waarlangs de twee systemen aansluiting | |
[pagina 55]
| |
bij elkaar zoeken, mogen wij de kans niet laten voorbijgaan die aansluiting met de toekomst te vinden. Van een dergelijk streven is in Europa, en ook elders, nog maar weinig te bespeuren. Terwijl wereldomvattende problemen om een oplossing vragen, verdoen wij tijd en energie met provincialistisch geharrewar waarmee niets wordt opgelost en waardoor de spanningen toenemen.’ ‘Hoezeer zelfs de aanvaarde schemata met de realiteit spotten, bewijst Polen, dat als een communistisch land wordt gekenmerkt. Hoe weinig is daarmee gezegd en hoeveel gecompliceerder is de werkelijkheid. Polen is, zoals Kisiekewski zegt, een katholiek land binnen het marxistisch blok, een cultureel tot het westen behorend land, dat echter in het oosten ligt, een land dat door marxisten wordt geregeerd, maar dat onder de socialistische landen zijn specifieke aard heeft bewaard, zijn historische en psychologische kenmerken heeft behouden.’ ‘Als de Polen het onrecht dat zij hebben ondergaan niet vergeten, komt dat vooral omdat zij die dit onrecht hebben bedreven, het vergeten zijn (Jerzy Turowicz).’
Samenvattend moet allereerst worden gezegd, dat Polen een boek is, dat men van Milo Anstadt - televisie-regisseur en een goede - niet had verwacht. Het is te weinig visueel. Wat meer landkaarten, grafieken en vooral passende illustraties hadden niet alleen verhelderend doch ook pakkend kunnen werken. Dit werk is een historisch en politiek werk in de eerste plaats. Als zodanig heeft het ongetwijfeld zijn grote verdiensten, ondanks mijn bezwaren hierboven genoemd. Ik wil dan ook onomwonden verklaren, dat ik blij ben dit boek te bezitten. Maar met dit boek zijn helaas enige kansen gemist, kansen die niet zo spoedig wederkeren. Bij het schrijven van een soortgelijk boek is het vanzelfsprekend niet eenvoudig zich de toekomstige lezers voor te stellen. Ik ben er zeker van, dat velen van hen teleurgesteld zullen zijn door de overvloed aan historie. De andere levensfacetten worden te summier belicht, ook soms met te weinig nadruk en vaak met een te gering gevoel voor het gewicht ervan. De historie is de moeder van alle wetenschap, ik weet het, maar een goede moeder is zij, die weliswaar altijd aanwezig is maar dan zo weinig mogelijk opvalt. | |
[pagina 56]
| |
Papier, druk, band, illustraties, zij zijn buitengewoon goed verzorgd, zij het dat de illustraties nog wel eens weinig terzake doende zijn en soms met onbenullige teksten bovendien. En waarom is er niet wat aan poolse grafische kunst opgenomen, een kunst die de auteur zo terecht prijst? Pszisko Jacobs | |
In de as zult gij zoeken(Szukajcie w popiolach, Uitgave van de Commissie voor onderzoek van de nazi-misdaden in Polen). Dit is beslist niet ‘weer zo'n boek over de jodenvervolgingen’, maar veelmeer een weergave van wat aan de periferie gebeurde, een boekje ook met een geheel eigen geluid. In de eerste plaats is er de inleiding, waarin ons wordt verteld, dat en hoe bepaalde papieren in Oswiecim (Auschwitz) zijn verstopt - begraven in de as - en na de oorlog teruggevonden. Het verstoppen van papieren was in de concentratiekampen niet alleen een moeilijke maar ook een zeer gevaarlijke zaak. Het verhaal over de wijze waarop dat met deze papieren geschiedde, geeft hiervan een scherp en indringend beeld. Maar ook het terugvinden bleek niet een eenvoudige kwestie. Door allerlei omstandigheden slaagde men hierin eerst in de lente van 1961. Gevonden werd een aantal (348) stukjes papier, beschreven met inktpotlood en ten dele met gewoon potlood. Dit laatste te vermelden is geen overbodigheid, want door het zo lange verblijf in de aarde, zij het in een etensblikje, werd veel uitgewist en ging zelfs heel wat verloren. Hierbij komt nog, dat alles was geschreven in de jiddische en de hebreeuwse taal. Na lezing en, waar mogelijk, een afgewogen aanvullen van de tekst volgde een poolse vertaling. De verduidelijkende bewerking van de poolse tekst werd tenslotte verricht door Gumkowski en Rutkowski, die ook de overige uitgave voor hun rekening namen. Reeds deze inleiding is boeiend, niet te lang, niet te kort, met ongeveer het karakter van een reportage, en een werkelijke voorbereiding op wat komen gaat. Daarna volgt een korte historische schets van de gebeurtenissen tijdens de laatste oorlog in het ghetto van Lodz. | |
[pagina 57]
| |
Deze schets is bijzonder nuttig en in wezen een voorwaarde tot het goede begrijpen van de daarna volgende inhoud van het dagboek. In dit deel krijgt men tezamen met het dagboek een vrij scherp beeld van wat in het ghetto van Lodz plaatsvond en eveneens van de - ook hier - omstreden rol van de Joodse Raad. De historische schets is zo sober en strak als maar mogelijk en ook zo echt ‘to the point’, dat zelfs zij die geschiedenis vrezen om de vele feiten en data, er vrede mee kunnen vinden. Maar ook voor de meer ingewijden en de reeds vooraf geïnteresseerden is hier veel waardevols te vinden. Hierna volgt het dagboek. Doordat belangrijke delen verloren zijn gegaan en het handhaven van de chronologische volgorde van geringe betekenis bleek, hebben de bewerkers een eigen rangschikking aangehouden. Deze heeft enerzijds betrekking op bepaalde levensgebieden en anderzijds op bepaalde problemen en gebeurtenissen. Op deze wijze zijn zeven hoofdstukken ontstaan, waarin ons wordt verhaald over het ghetto van Lodz. Het dagboek heeft enige trekken gemeen met dat van Anne Frank. Dit kan eigenlijk niet anders, doordat de levensproblematiek in wezen dezelfde was en van hetzelfde middel om zich te uiten werd gebruik gemaakt. In beide gevallen is er sprake van een dagboek, niet van een kroniek, wat wil zeggen, dat de schrijvers eigen gevoelens en gedachten uitspreken ten einde ‘vrede’ te vinden met dat wat om hen heen gebeurt. En hoewel de schrijver van dit dagboek een volwassen man met kinderen was, blijkt bij hem vaak een naïveteit zoals wij die bij Anne Frank vinden. Er zijn vanzelfsprekend ook verschillen, zeer grote zelfs. Hoewel Anne en deze schrijver leefden in milieu's, die wij typisch joods plegen te noemen, waren de omstandigheden daarbuiten heel anders: het poolse Lodz met zijn joodse textielarbeiders was heel iets anders dan het nederlandse Amsterdam (bedenk dat Anne in het nederlands schreef, de ander in het hebreeuws), de latere gebeurtenissen in het ghetto - dat tot concentratiekamp werd - waren objektief gezien veel ernstiger dan wat Anne en haar familie tijdens de onderduikperiode meemaakten. Tenslotte nog was Anne een kind en wat zij ons vertelt, ontroert ons reeds daarom veel meer. De schrijver van dit dagboek, waarvan de identiteit onbekend is, toont zich in zijn meningen tamelijk subjectief en de lezer mag niet verwachten uit zijn notities ‘de’ waarheid te ervaren. De historische waarde van het geschrevene is gering, de psychologische waarde echter zeer | |
[pagina 58]
| |
groot. Stijl en woordkeus zijn zo, dat men zich al gauw deelgenoot voelt en dat men zich zeker gaat identificeren met de man Willy tot wie de schrijver zich richt. Behalve dit dagboek waren er nog zes blaadjes van een ander bij, die een soort van begeleidend schrijven vormen. De schrijver hiervan was Zelman Lewental, lid van een Sonderkommando, dat tot taak had de lijken in de crematorie van Auschwitz-Birkenau te verbranden. In dit begeleidend schrijven zegt hij aan het einde: ‘Zoekt verder! U zult nog meer vinden!’ Men heeft inderdaad verder gezocht en in 1962 een manuscript van zijn hand gevonden. Dit manuscript heet ‘Sonderkommando’ en beschrijft de gebeurtenissen in en om de crematoria en over de mislukte opstand van dit kommando op 7 oktober 1944. Enig bezwaar heb ik tegen de soms wat wijsneuzige voetnoten van de bewerkers. Waar de schrijver de Joodse Raad beschuldigt, stellen zij wat al te nadrukkelijk, dat alleen de nazi's de schuldigen zijn. Voor de nederlandse lezer is dit boekje vooral nog van betekenis om zijn relatie tot Anne Frank en het boek van Presser. P.J. | |
Laurent VeydtPiet van Aken, die geen al te fijne neus voor avant-garde heeft, is nochtans de enige auteur van ons gezegend patrimonium die heeft opgemerkt dat het talent van Laurent Veydt (die debuteerde in het N.V.T., maar als Georges Adé in katolieke tijdschriften en kranten artikels schreef, waaronder een uitvoerig essay over Krijgelmans) het enige is dat het peil van ‘onze’ ‘kreatieve’ literatuur is komen versterken. Het is dan ook spijtig dat de eerste roman van Veydt een blurb meekreeg van de Wispelaere, en niet van Van Aken. Die eerste roman is wel geen roman, maar zijn titel is Het lichamelijk onderscheid. Laurent Veydt heeft voor zijn roman geen onderwerp gevonden, of beter: hij heeft zijn onderwerp geschrapt en is bij het schrijven van een zo definitief mogelijke tekst overgegaan niet tot verhalen, maar tot het kommentariëren van een mogelijk verhaal, dat werd geschreven, verteld of verzonnen. In zekere zin is Het lichamelijke onderscheid, ondanks de zowel theologische als marxistische scholing van de auteur, een ‘typische’ bourgeois-roman, een dolce-vita tekst: niet ‘iets schrijven’ is van belang, alleen ‘schrijven’. ‘Een bourgeois, een profiteur, een jonge | |
[pagina 59]
| |
nietsnut. En dan? Dat arbeiders en negers van honger kreveren, wat kan me dat godverdomme toch schelen, en de toekomst van het menselijk ras, maar stikt dan toch, begot.’ (p. 55). Elk verhaal valt weg, want kan men een verhaal uitvinden dat niet eerst ingebeeld zou zijn? (p. 137). Het lichamelijk onderscheid bevat geen enkele affirmatieve gedachte, alles is gericht op het ondervragen: van het autobiografisch verhaal, het analizeren van het gehoorde verhaaltje, het zich (niet kunnen) inleven in andermans verhouding, verveling, schaamte, opwinding, enz. Toch bestaat er een mogelijkheid tot schrijven, over de seksualiteit omdat haar ‘beschrijving’ steeds voyeuristisch zal aandoen: dit nadeel wordt een voordeel door de veelvuldige verbanden die Veydt telkens legt met dat ander voyeurisme: pin-up foto's en films. De autofage zelf-analize herleidt, in deze literatuur, het instinkt tot een intellektualistisch proces: de Sorelachtige (of Valmontachtige) ‘verleiding’ waar de verleider tè bewust optreedt zodat zijn eigenlijk doel niet wordt bereikt, terwijl in de andere verhalen een ander obstakel voortdurend optreedt: het verschil tussen auteur en de verteller Pol (die een naaktparty ontdekt en de politie opbelt), tussen auteur en personage: auteur-Veydt en de verzonnen arbeider die met een vrouw paart (klasseverschil?), en hetzelfde tussen auteur-leraar en de leerling-puber in ‘seksuele ontwikkeling’. Het boek van Veydt is dus een boek over een onderwerp dat hij toegeeft niet aan te kunnen, via situaties die hem (hij schrijft, beleeft ze niet) ontglippen, misschien omdat hij ze zich uitsluitend indenkt als schrijver, of omdat hij zijn verleiding niet beleeft, maar telkens daden stelt die lijken op zovele citaten uit psychologische handboeken. Het boek benadert dus veel meer het ‘essay’ dan de ‘fiktie’, evenals het ‘leven’ van de verleider door de verleider niet an-sich (meer) wordt ervaren maar als een fotografie van een ‘fiktie’ (verleiders uit de literatuur, de film, de pers): het bewustzijn (hier de intellektualistische zelf-analize) van het leven schakelt evenzeer het ‘spontane’ leven uit als de reflexie van de auteur over zijn materie de spontaneïteit (‘fiktie’) uitschakelt. Laurent Veydt is als katoliek onderhevig aan de talloze verbodsbepalingen waarin gedachte en daad beide zondig kunnen zijn: vandaar de onmogelijkheid zich uit bepaalde obsessies ‘zuiver’ te denken, los te denken - want ook het eraan denken is zonde, en zonde is droefheid want schuldgevoelen. Zoals Veydt in De wording, het verhaal over een puber, schrijft: ‘Adam en Eva, dat is de mens die zijn | |
[pagina 60]
| |
onschuld verliest. Zo'n dingen blijven bij. Zegden ze maar andere dingen in plaats van hun, van ons, de weemoed zo niet de wanhoop in het hart te enten. Maar er wordt altijd iets gezegd, door wie ook.’ (p. 146).Ga naar voetnoot1) Het woord is weldra neurose geworden, en terwijl het vlees zich (soms) laat opslorpen in de seksualiteit ratelt de geest onophoudelijk verder, analizeert, konkludeert, en verwerpt niet zelden de daden van het lichaam: vermits beide processen tegelijk verlopen en beide fysiologisch zijn, gebeurt het vrij dikwijls dat mensen met een kristelijke opvoeding niet in staat zijn hun ‘driften’ te voldoen, omdat naarmate de spanning in het lichaam vermindert, het zondebesef zich meer doet gelden. Het resultaat is mager: de ‘geneuchten des vleses’ blijken maar flauw te zijn, en de obsessie begint zich van het lichamelijke te verplaatsen naar het ‘spirituele’ vlak: de drift wordt opgewekt door de verbeelding, en het lichaam later ontladen in een kort spasme, waarna de leegte ontstaat tot de batterij opnieuw geladen is. Een vrij kompleks erotisch kombinatorium van mentaal-visuele aard gaat zich vormen, niet d.m.v. personen (meisjes, en ook foto's van meisjes, flitsen uit filmen) maar d.m.v. deze personen in een situatie: de drift wordt voldaan niet langs het meisje om, maar langs haar verleiding om (het staat al allemaal bij Sade, men kan het lezen bij Gide en Green), langs het zich indenken van de emoties van anderen (in het verhaal Het zien), enz. Het is vanuit deze optiek dat Het lichamelijk onderscheid werd geschreven, en de vraag blijft dan natuurlijk waarom de seksualiteit zo kan obsederen, als ze zich tenslotte dikwijls alleen uit via tweedehands verschijnselen als foto's, gedachten, verhalen, films, lektuur. Is het gewoon omdat een katoliek de idee aan ‘de lichamen’ kan verdringen om ze telkens op een ander niveau, vervormd, te ontmoeten? Is het een masochisme dat leidt tot vrijwillige neurose? Of is het ook gewoon ‘bijna niets’, een vervelend onderwerp als een ander, dat zelfs niet meer tot kreativiteit dwingt, ‘geheim omdat het niet geheim is’ (naar een woord van Foucault)? Laurent Veydt stelt de vraag, de vragen, impliciet en expliciet: wat gebeurt en wat niet? ‘Ik zal net nooit weten, omdat, dat beslis ik nu, men nooit volledig spreekt of schrijft, kan spreken of schrijven. Dit is trouwens de bestaansreden van dit werk.’ Freddy de Vree. |
|