[Nummer 1]
In memoriam Nico Donkersloot
Op de tweede Kerstdag is Nico Donkersloot, nadat drie en een half jaar geleden Jan Romein en tien jaar daarvoor Hendrik Pos als oprichters van De Nieuwe Stem hem waren voorgegaan, ons ontvallen als de man die tegen het einde van de oorlog, nog in 1944, het initiatief had genomen na de oorlog dit nieuwe tijdschrift in het leven te roepen. Het zou een bijdrage moeten leveren tot het herstel en de vernieuwing van de materiële en geestelijke beschaving die uit de ontreddering der oorlogsjaren te voorschijn zou en moest komen.
Vóór de oorlog had hij sinds 1930 de redactie gevoerd van het Critisch Bulletin van het tijdschrift De Stem, waarvan hij van 1937-1940 de redactie deelde met Coster. Toen hij uit de Scheveningse gevangenis en vervolgens uit het gijzelaarskamp in St. Michielsgestel was ontslagen heeft hij zich tot zijn collega's Pos en Romein gewend om met hen een nieuw tijdschrift op te richten, waarna ondergetekende werd gevraagd als redactie-secretaris op te treden. In de nazomer van 1944 is bij een bevriende relatie het eerste overleg gehouden. Ruim een jaar later, op het eind van 1945, verscheen het eerste nummer van de jaargang 1946.
Het aantrekken van Pos en Romein in de redactie was reeds een aanwijzing dat De Nieuwe Stem geen na-oorlogse voortzetting zou zijn van de voor-oorlogse Stem. Wel ‘herinnert de naam opzettelijk aan de Stem die, voortgekomen uit de vorige oorlog,.... in de afgelopen decenniën de tolk der humanistische traditie is geweest’ schreef Donkersloot in het inleidend artikel van het eerste nummer, maar het nieuwe tijdschrift zou een sociaal gericht humanisme moeten brengen, dat concreet zou moeten zijn, d.w.z. stelling nemend in de vragen van de dag. ‘Zo zullen de groeiende sociale en economische orde in de wereld, de waarborgen tegen nieuwe evenwichtsverstoring en overweldiging, de vrije ontplooiing van enkeling en gemeenschap met dezelfde aandacht moeten worden vervolgd en bevorderd als waarmee de enkele wraakzucht, die zich in plaats van recht en gerechtigheid zou willen stellen, en de reactie die zal trachten van de nalatenschap der onderdrukking te profiteren, dienen te worden bestreden’.