boom, schrijft in een negende hoofdstuk dat het manuscript (van de vorige acht hoofdstukken) hem gruwelijk heeft verveeld. Mij ook trouwens.
Dit geschrift is inderdaad ongenietbaar, het spijt mij voor Weversbergh. En dit verwondert mij van een man die op zulke prachtige wijze een boek als Omtrent Deedee van Claus onder de loepe heeft genomen. Ten eerste ligt dit aan de onvermijdelijke indruk die men krijgt dat Weverbergh, zoals hij dit zelf het grootste gedeelte van het lerarenkorps verwijt, boven zijn stand leeft, ik bedoel, dat hij te gemakkelijk meent het allemaal te weten en zijn kleine wetenschap, welke veelal niet meer is dan een vage indruk, van de daken gaat schreeuwen, als hét evangelie.
Ten tweede ontbreekt het dit boek aan levensechtheid, de spanning erin ontstaat niet, maar bestaat wegens vooringenomen standpunten, ik bedoel, dat vooraf bepaald werd dat X zo moest zijn, Y zus en Z weer zo.
Je schrijft ofwel een pamflet ofwel een roman maar niet iets dat tussenin hangt, niet geschikt voor deze groep (specialisten) of voor gene groep (lezers).
Het gekke van het geval is dat Weverbergh dit alles heeft doorzien, hij is dus snugger, maar kan niet schrijven, en omdat hij snugger is en enige ervaring heeft van wat een roman zou moet zijn, is hij alle kritiek voor geweest, door de geachte heer prefect in dat negende hoofdstuk zijn kritiek te laten plegen. Een ding nog; de prefect zegt dat Weverberghs personnages te ernstig zijn, ik zou hier willen van maken dat er helemaal geen personnages in voorkomen, het zijn standpunten, standpunten in zoveel lijnen naar voren gebracht, die echter nergens tot leven komen.
Zoals Weverbergh het dan weeral eens weet, staat alles op losse schroeven, de mens is ongrijpbaar, probeer dan ook niet een mens te ontleden: de psychologische roman is een absurd en fossiel onding, aldus Weverbergh; maar een auteur weet mensen te doen leven in zijn werk, dat maakt hem auteur, hij tracht ze niet te ontleden, dat is inderdaad absurd en geeft blijk van veel zelfoverschatting.
Zoals dat verondersteld wordt heb ik vooraf de tekst op de flap van het boekje gelezen. Daarin vernam ik dat zekere Herman J. Claeys het allemaal precies geraden heeft wat Weverbergh nu wel bedoelde, en dat deze Herman J. Claeys dit in een nawoord ook verkondigt.
Ik heb het boekje dan eerst gelezen tot blz. 197, waar Weverberghs eigen geschrift een einde neemt. Daarna heb ik voorafgaande bedenkingen neergeschreven en nu ga ik