De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| ||||||||||||
[Nummer 8]
B. Carlier
| ||||||||||||
VoorgeschiedenisIn 1954 kwam er een einde aan het voormalige Franse koloniale rijk Indochina. De Vietminh was als onafhankelijkheidsbeweging in 1941 zo sterk geweest, dat zij een guerilla-oorlog tegen de bezettende Japanners ondernomen had. Pogingen van de Fransen om alle linkse krachten te kelderen en Bao Dai als stropop te gebruiken voor de leiding van Vietnam mislukten; de leider van de Vietminh, Ho Tsji Minh, had trouwens reeds het noorden onder zijn controle. In 1946 braken de vijandelijkheden definitief los met een vlootbombardement van de Fransen op Haiphong. Geduren- | ||||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||||
de negen jaar werd een koloniale oorlog - niet ten onrechte als ‘de smerige oorlog’ aangeduid - uitgevochten met inzet van alle mogelijke strijdkrachten en moderne praktijken tegen de guerilla's, waarbij de Fransen ruime Amerikaanse hulp wisten te krijgen, o.m. door hun oorlog het etiket van een strijd tegen het communisme te geven. Hij kostte hun 100.000 doden en vermisten, 140.000 gewonden en 5 miljard dollar. In 1954 dan waren zij verplicht te Genève aan de conferentietafel te gaan zitten samen met o.a. vertegenwoordigers van de betrokken inheemse regeringen, van de V.S., Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Chinese Volksrepubliek. Het vroegere Indochina werd verdeeld in een onafhankelijk Noord-Vietnam (NV) (met overwegend communistische regering), een pro-westers Zuid-Vietnam (ZV), Laos en Cambodja (die beide als neutraal bedoeld waren). In de akkoorden werd voorzien, dat uiterlijk in 1956 in Vietnam een volksstemming zou gehouden worden als voorbereiding tot een hereniging (art. 7), vermits de 17e breedtegraad slechts als tijdelijke militaire demarcatielijn en volstrekt niet als een politieke of territoriale grens kon beschouwd worden (art. 6); art. 4 bevatte het verbod, buitenlandse militairen, wapens en munitie naar Vietnam te brengen, een verbod dat wel zeer vreemd klinkt voor iemand die de evolutie sedertdien heeft meegemaakt. De toenmalige Amerikaanse staatssecretaris Foster Dulles weigerde de akkoorden te ondertekenen, evenals de tijdens de oorlog aan de macht gekomen regering van Ngo Dinh Diem in ZV. Er werd immers verwacht, dat Ho Tsji Minh het zuiden ‘vreedzaam zou veroveren’ door verkiezingen (NYT 19.4.65). Een van de absurditeiten van de ganse situatie is dus dat de VS en ZV geen rekening moeten houden met de akkoorden van Genève, maar dat zij voortdurend zgn. schendingen door het noorden inroepen om de ganse wereld tot een oorlog op te roepen (o.m. in het op 8.12.61 door de Amerikaanse regering vrijgegeven Blauwboek). Ngo Dinh Diem wierp zich op als de beschermer van de bestaande feodale structuren in het zuiden en bouwde zijn land uit tot een militair bastion (reeds in 1955 waren er 600 militaire adviseurs uit de VS) met het oog op een springplank om het noorden te ‘bevrijden’. Van de economische en | ||||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||||
sociale wantoestanden werd niets opgelost, integendeel, er deed zich een verslechtering voor, o.m. door de terugkeer van de Vietnamese grootgrondbezitters uit Frankrijk, die 8 jaar achterstallige pacht (= 50% van de oogst × 8) van de boeren eisten (zie NWR 28.9.64). Diem was reeds een soort minister geweest toen de Fransen voor 1940 nog elke onafhankelijkheidsbeweging onderdrukten; later trachtte hij een geweldloosheidsbeweging naast het echte verzet te vormen, vluchtte na mislukking hiervan naar de VS, waar hij door het State Department en kardinaal Spellman beschermd en gevormd werd. Dat al zijn familieleden leidende posten ontvingen en die op allerlei wijze misbruikten, is door de pers genoeg bekend geraakt. De werkelijke ‘communistenjacht’ met alle middelen was er niet naar om de bevolking voor hem te winnen en toen het in 1956 duidelijk werd, dat er van verkiezingen niets in huis kwam, begon het verzet zich te organiseren. Alle publicaties zijn het erover eens, dat dit verzet slechts in actie kwam, nadat de datum voor verkiezingen definitief verstreken was (o.m. NYT 19.4.65). | ||||||||||||
BurgeroorlogDe naam ‘rebellen’ die door de ganse pers gebruikt wordt (de laatste jaren tracht men te vervangen door: ‘de communisten’) om de tegenstanders van het Diem-regime aan te duiden, wijst er duidelijk op, dat het hier klaarblijkelijk om een vrijheidsstrijd van binnen uit gaat. Het lijdt geen twijfel, dat de opstandelingen hulp ontvangen uit NV en China, maar hun succes kan enkel verklaard worden door een authentieke Zuidvietnamese die in belang alle buitenlandse hulp ver overtreft. Revolutie is geen invoerprodukt: de voorbeelden zijn legio waar pogingen tot communistische opstanden mislukten, omdat de meerderheid van de bevolking geen steun gaf (b.v. Malaya). Alleen de Amerikaanse regering aanvaardt de thesis van een burgeroorlog niet en zelfs de katholieke senaatsvoorzitter Struye vond het nodig Johnson hierin tegen te spreken in de conservatieve Libre Belgique (12.4.65). De wijze waarop de guerilla's gesteund worden door de Zuidvietnamese bevolking en de nood die de Amerikanen voelen om een deel van de oorlogvoering naar het psychologische vlak te verleggen zijn duidelijke | ||||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||||
symptomen van een revolutionaire situatie. In ZV staan dan ook twee krachtgroepen tegen elkaar. Vanaf het afzeggen van de verkiezingen in 1956 werd het protest van de tegenstanders van het regime openlijk naar voren gebracht, maar tevens door razzia's, politieacties en processen bekampt. In maart 1960 kwamen tientallen oudweerstanders samen: zij verklaarden dat de toestand onhoudbaar geworden was en dat de strijd moest georganiseerd worden. Een vertegenwoordiger uit NV meldde aan Hanoi, dat de oppositie zulk een intensiteit aangenomen had, dat het onvermijdelijk tot een open botsing moest komen en dat NV zich niet volledig afzijdig kon houden. Op 20 december 1960 - ongeveer een maand na een ‘officierenputsch’ tegen Diem - werd dan het verzet gebundeld in het Nationaal Bevrijdingsfront (NBF). Dit organisme groepeert een ganse reeks Zuidvietnamese bewegingen, met als voornaamste: de zeer linkse Revolutionaire Volkspartij (arbeiders, boeren, intellectuelen), de reeds in 1945 tegen de Fransen opgerichte Democratische Partij (intellectuelen, kleine zakenlui) en de Radicale Socialistische Partij (neutralistische intellectuelen uit de steden); daarnaast kleinere politieke en religieuze groepen, o.m. afgevaardigden van minderheidsvolken. Dit front wordt geleid door Nguyen Huu Tho, een advocaat uit Saigon, die in 1950 een demonstratie geleid had tegen het bezoek van drie Amerikaanse oorlogsschepen. De Centrale Raad bevat een 50 man, o.m. advocaten, professoren, artsen, vertegenwoordigers van boeddhistische sekten, afgescheurde legergroepen, boeren, studenten, arbeiders en de ‘vaderlandse nationale bourgeoisie’. Het programma legt vooral de klemtoon op onafhankelijkheid (terwijl NV meer de hereniging op de voorgrond stelt); het congres van februari 1962 (in een Zuidvietnamees dorp) formuleerde o.a. de volgende eisen: terugtrekking van de Amerikaanse strijdkrachten, vrije verkiezingen, opheffing van strategische dorpen en concentratiekampen, bevrijding van de politieke gevangenen, in acht nemen van de overeenkomsten van Genève, afkopen van grootgrondbezit en doorvoering van landhervorming, neutralistische buitenlandse politiek en hereniging met NV via onderhandelingen. Nationalisten, democraten en communisten hebben elkaar gevonden in een gemeenschappelijke strijd tegen een verdrukking, die daar- | ||||||||||||
[pagina 453]
| ||||||||||||
om op alle tegenstanders de stempel ‘communisten’ geplaatst heeft in de hoop hen aldus tegenover de wereldopinie te discrediteren. Zo kwam de benaming ‘Vietcong’ (= Vietnamese communisten) tot stand op initiatief van Diem en de Amerikanen, al beantwoordt zij aan geen enkele organisatie en zelfs aan geen enkele realiteit (ook de boer die protesteert tegen zijn overplaatsing naar een strategisch dorp, wordt als Vietcong gebrandmerkt). De werking van het NBF ligt niet alleen op het militaire vlak. Na de verovering van een dorp worden de bewoners beschermd, zij krijgen een politieke opvoeding, kunnen hun werkzaamheden uitvoeren in ploegverband nadat de nodige organisatie daartoe geschapen is. Het NBF zorgt voor het bestuur, de gezondheidsdiensten, het onderwijs, de postdiensten, het innen van de belasting en het verdelen van de produktie. Kan het dan verwondering baren, indien het steun krijgt van ongeveer de ganse bevolking, die voor het eerst een hoop ziet op betere organisatie en levensvoorwaarden? Wat telt voor de bevolking is niet in de eerste plaats een etiket als ‘communisme’ of ‘vrijheid’, maar is de realiteit waarmee zij concreet in aanraking komt, en die kan hen alleen maar voor het NBF winnen. Vandaar de soms manifeste en altijd latente steun waarop het NBF bij de bevolking kan rekenen. Langs de andere kant staan de door de VS gesteunde Zuidvietnamese regeringen. Het Diem-regime, naar de formule van de NYT een ‘clericale dictatuur naar middeleeuws patroon’, wist zich tot einde 1963 in stand te houden. Vooral de discriminerende houding tegenover de boeddhisten had het zo gehaat gemaakt, ook in het oog van de ganse wereldopinie, dat de Amerikanen hun beschermende handen moesten wegtrekken van Diem, die dan ook onmiddellijk het slachtoffer van een staatsgreep werd. Het getuigt echter van een ontstellende naïveteit, dat sommige waarnemers meenden dat nu alles in orde zou komen. Zolang geen regering aan de macht kwam, die economische (landhervorming) en politieke (onafhankelijkheid) oplossingen bracht voor het Zuidvietnamese volk - en dat kan een door de Amerikanen gesteunde en aanvaarde regering uiteraard niet, vermits de Amerikanen de hiervoor onontbeerlijke neutralisering niet willen -, zolang ook moest de opstandige | ||||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||||
beweging blijven duren. Symptomatisch hiervoor zijn b.v. de zo gehate hergroeperingen van de bevolking in ‘strategische dorpen’ en de achteruitstelling van minderheden. Hoe langer de oorlog duurt, hoe groter de chaos wordt en hoe hoe meer elke Zuidvietnamese regering - of zij nu een meer burgerlijk of meer militair karakter heeft - in de fascistische richting verder evolueert. Het is wel zo, dat de Amerikanen liever een stevige regering zouden zien die de sympathie van de bevolking geniet. Zij zijn echter verplicht na de achtereenvolgende staatsgrepen de regeringen te dekken, omdat het telkens gaat om de weinige groepen die nog steun wensen te geven aan de prowesterse houding en aan de veldtocht tegen het communisme. | ||||||||||||
Rol van de Verenigde StatenReeds uit wat voorafgaat komt duidelijk naar voren, in welke mate de VS verantwoordelijk zijn voor het feit dat de oorlog in Vietnam jaren langer aansleept dan dit in een normale situatie - d.w.z. zonder buitenlandse inmenging - het geval zou zijn. Dit feit is reeds een constante geworden. In 1950-51 namen de VS 15% van de kosten van Frankrijks oorlog op zich; in 1952 werd dit 35%, in 1953 45% en in 1954 reeds 80%; tijdens de conferentie bewezen Foster Dulles' diplomatieke inspanningen, dat het einde van de vijandelijkheden eigenlijk zelfs niet gewenst werd (zie o.m. Anthony Edens memoires). En alhoewel Kennedy als senator in 1954 de mogelijkheid om eenzijdig in te grijpen veroordeeld had, was het onder zijn presidentschap dat de directe deelname sprongsgewijze vooruitging; onder Johnson zou zij een nooit voorzien hoogtepunt bereiken. De wijze van oorlogvoeren - bevestigd door onweerlegbare ooggetuigenverslagen en door in alle bladen gepubliceerd fotomateriaal - heeft overal ter wereld verontwaardiging verwekt. De represailles tegen de boerenbevolking die ervan verdacht wordt het NBF te helpen, de folteringen bij ondervragingenGa naar voetnoot*), de vernietiging van grote stukken landbouwgrond (‘opdat de Vietcong niet geravitailleerd zou | ||||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||||
worden’), het gebruik op grote schaal van napalm, scheikundige stoffen (tegen bomen die de rebellen beschermen en tegen voedselgewassen), gas en ‘nieuwe wapens’, dat alles heeft vooral als dubbel effekt gehad: 1) een steeds scherper wordend anti-amerikanisme bij de Vietnamese bevolking; 2) een twijfel bij groepen Amerikaansgezinden in de westerse landen omtrent de ware bedoeling en de gerechtvaardigdheid van het Amerikaanse optreden. | ||||||||||||
De rol van Noord-VietnamVooreerst moet opgemerkt worden, dat reeds jaren op Amerikaans initiatief infiltraties van speciaal opgeleide guerillatroepen naar NV gebeuren (b.v. 2000 man begin 1961, een laatste poging in oktober 1964 volgens de Süddeutsche Zeitung van 27.1.65). Dat deze tactiek geen succes kent, pleit nog eens voor de stelling, dat opstand niet kan uitgevoerd worden als de objectieve toestanden in het land niet prerevolutionair zijn. Alles wijst erop dat de hulp uit NV - al zal zij zeker de laatste jaren, parallel aan de versterkte Amerikaanse inmenging, in omvang toegenomen zijn - geen essentieel bestanddeel is in de Zuidvietnamese opstand. Er is ongetwijfeld steun: wapens, bevoorrading, soldaten (op 26.4.65 werd voor het eerst melding gemaakt van een Noordvietnamees bataljon dat als zodanig meestreed). Het blijkt een feit, dat het NBF vooral bestaat uit ter plaatse gerecruteerde troepen; dit blijkt eens te meer uit het in mei 1965 verschenen Mission in Torment van John Mecklin, die gedurende enige tijd hoofd van de Amerikaanse voorlichtingsdienst in Saigon was en die het effect van een volledig uitschakelen van noordelijke hulp vergelijkt met dit van een uitschakelen van de klimatisatie-apparatuur in het Pentagon. | ||||||||||||
Succes van het Nationaal BevrijdingsfrontDe thesis van een intense buitenlandse hulp als verklaring voor de successen van het NBF kan dus niet opgehouden worden: bladen als het conservatieve La Libre Belgique (12.4.65) of de liberale Guardian (27.4.65) geven dit grif toe. Eens te meer wordt hier de superioriteit bewezen van een door een stevig idealisme geleide volksmassa die weet waarvoor zij strijdt boven huurtroepen. De Zuidvietnamese | ||||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||||
regeringstroepen vechten steeds minder graag: niet alleen ontbreekt het hun ten slotte aan elke positieve ideologie (alleen de ‘strijd tegen het communisme’ kan nog gebruikt worden), maar meer en meer gaan zij inzien, dat zij voor Amerikaanse belangen ingezet worden. Dit verklaart de massale overgangen naar het NBF, dat bij deze strijders een steeds nieuwe aanvoer van manschappen en wapens wint. De krachtverhoudingen veranderen dan ook voortdurend. In zijn rede van 17.6 schatte McNamara de ‘Vietcong’ op 65.000 man, waarbij nog 80 à 100.000 part-time guerillero's en 30.000 manschappen voor politieke en propagandistische actie moeten gerekend worden; in dezelfde uiteenzetting gaf hij voor de infiltraties uit het noorden 39.000 man op van 1960 tot 1964. Andere schattingen liggen heel wat lager, b.v. van de Franse Indochinaspecialist Lacouture: 120 à 130.000 guerillakrachten waarvan er 35.000 in eenheden georganiseerd zijn (NO 29.4.65). Alle waarnemers vestigen er de aandacht op, dat het merendeel van de wapens van Amerikaanse makelij is, d.w.z. mee overgekomen met de strijders van de regeringstroepen. Lacouture geeft volgende cijfers: 80% van westerse oorsprong (ook nog Franse uit de vroegere oorlog), 5% gesmokkelde en 5% in het maquis gefabriceerde wapens, 10% leveringen uit het noorden. Daartegenover staan de Zuidvietnamese regeringstroepen met 574.000 man (steeds volgens opgave van McNamara op 16.6); andere bronnen menen dat dit aantal te hoog gelegd is en niet genoeg rekening houdt met de deserties en met het feit dat slechts 2 op 10 opgeroepenen zich in de kazernes aanbieden (NO 1.7.65). De Amerikaanse troepen zijn van de 400 ‘adviseurs’ uit 1954 in aantal gestegen met verbijsterende snelheid. Door het zenden van zes gevechtsbataljons met steuntroepen moet hun aantal in juli 1965 tot 70 à 75.000 opgevoerd worden (de 64.000 manschappen van de vloot zijn hier niet meegerekend). Deze cijfers spreken echter slechts duidelijke taal, als bedacht wordt, welk modern en uitgebreid wapenarsenaal hier achter staat: er wordt met de technisch nieuwste - dikwijls ook gruwelijkste - snufjes geëxperimenteerd; het expeditiekorps - gesteund door de geduchte 7de vloot - beschikt over tien luchtbasissen, waarvan die van Danang wel de bekendste geworden is. Moet in het licht hiervan nog | ||||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||||
herinnerd worden aan de kosten die dit voor de VS betekent? (dit geeft ondertussen een idee van wat de wapenfabrikanten eraan verdienen). Men denke b.v. alleen maar aan de lonen voor de vrijwilligers, die meestal absoluut niet politiek geinteresseerd zijn. (Het basisloon van een door de journalist Burchett geïnterviewde sergeant steeg van 335 tot 858,40 dollar per maand, zie BP 28.5.65). Men staat dan ook niet meer verwonderd over het feit, dat deze oorlog de VS 5 miljoen dollar per dag kost. Nu zijn weer alle betrokkenen het erover eens, dat de bestaande kwantitatieve verhouding geen Amerikaanse overwinning kan waarborgen. McNamara spreekt immers over minder dan 4-1, daar waar alle experten van mening zijn dat een militaire overwinning tegen guerillatroepen slechts mogelijk wordt bij een verhouding van ten minste 10 (liefst 15) tegen 1. Hiervoor zouden de VS ten minste 1 miljoen man moeten leveren. Voorlopig blijkt dit nog onmogelijk, en dan nog blijft de vraag open, of een vrijheidsstrijd ooit definitief kan onderdrukt worden. | ||||||||||||
Oorzaken van de Amerikaanse inmengingMeer dan eens heeft de Amerikaanse regering haar standpunt in de kwestie Vietnam gemotiveerd, o.m. door het Blauwboek van 1961; hoe meer oppositie haar politiek in de ganse wereld ontmoet, hoe vlugger de verklaringen elkaar opvolgen, o.m. Johnsons toespraak tot de John Hopkins universiteit te Baltimore (1.4.65) en Johnsons paasboodschap (17.4.65). Enkele misverstanden zijn hierover trouwens de wereld ingegaan. Zogenaamde voorstellen tot onderhandelingen die gepaard gaan met steeds voortgezette bomaanvallen kunnen bezwaarlijk ernstig genomen worden; daarbij komt dat de NWR van 19.4.65 duidelijk beklemtoont dat het niet om onvoorwaardelijke onderhandelingen, maar wel om discussies zonder voorafgaande condities gaat - een nuance die toch wel haar belang heeft (NYT van 21.4 onderstreept nog eens het verschil). Het centrale punt van de Amerikaanse thesis - althans in de laatste jaren, want zij is pas opgedoken toen het NBF bijna de overhand gehaald had - luidt: agressie van Noord-Vietnam (het NBF wordt daarbij beschouwd als een soort instrument of agent van het noorden). Dat dit niet de | ||||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||||
inmenging van de eerste jaren verklaart en dat dit in flagrante tegenspraak is met de ook door Amerikaanse commentatoren erkende feiten (zie vorige bladzijden), schijnt de officiële woordvoerder niet te beletten, deze stelling steeds weer te herhalen. Daarom ook wordt er steeds beweerd, dat de uiteindelijke bedoeling een onafhankelijk Vietnam is. Men zou zich echter kunnen afvragen, wat de VS met de term ‘onafhankelijk’ bedoelen, zij die toch verkiezingen onmogelijk gemaakt hebben. Zij maken een zeer verdacht gebruik van deze ‘democratische’ formule om een minder verkwikkelijke lading te dekken: nl. dat zij slechts een zgn. onafhanklijkheid in westerse richting wensen te aanvaarden en dat het zo geroemde zelfbeschikkingsrecht hun niet meer ligt, als het tot een neutrale of linkse politiek zou voeren. Enkele goedmenende commentatoren hebben willen vooropzetten, dat de Amerikaanse regering misleid geweest is door domme en kortzichtige diplomaten (stelling van Mecklin, ook reeds vroeger verdedigd in The Ugly American van Burdock & Wheeler). Dat gebrek aan doorzicht en een blinde communistenhaat vanwege bepaalde diplomaten en politici, o.m. vanwege de CIA., mee een rol spelen in de Amerikaanse gedragslijn, is zeker niet te ontkennen. De werkelijke oorzaken van de inmenging in ZV en van de bombardementen tegen NV liggen echter ongetwijfeld dieper. En zijn er verschillende die samengebundeld een gevaarlijk geheel vormen. De ‘dominotheorie’ (als Vietnam ‘valt’, zullen andere landen in Z.O.-Azië volgen, misschien tot en met India) is weliswaar meer een slogan dan een politieke lijn, vermits zij zich op geen enkel historisch precedent kan beroepen, maar als zodanig heeft zij toch een niet te onderschatten psychologisch effect. Juister is wel, dat de Amerikanen hun strategisch dispositief in dit gedeelte van de wereld (basissen rondom China) intact wensen te houden. Vandaar dat een werkelijke onafhankelijkheid van ZV, die zeker tenminste neutralisering zou betekenen (en dus afschaffen van de Amerikaanse basissen) door het Pentagon niet aanvaard wordt; de verscherping van de VS-politiek is daar allicht wel om elke formele en informele gesprekken over neutralisering - b.v. langs Parijs om - stop te zetten (sprak men niet | ||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||
reeds over een Aziatisch Joegoslavië?). Hoofdzakelijk is het toch weer een zaak van anti-communisme, men wordt niet ontrouw aan de oude Dulles-doctrine, waarvan de denkfouten in Bevrijding van 20.2.65 als volgt samengevat worden: ‘1) Een opkomende ideologie kan en moet door militair geweld bedwongen worden. 2) Het is Amerika's heilige missie de wereld tegen het communisme te behoeden. 3) Het is de heilige plicht van alle volkeren op aarde hun eten en drinken, hun leven en hun vrijheid te offeren voor deze Amerikaanse kruistocht.’ Dat hier ook een poging tot intimidatie tegen China en zelfs een hoop op verbreding van de kloof tussen dit land en de Sovjetunie meespeelt, valt niet te betwijfelen. Dit alles wordt nog verscherpt door elementen van wraak, repressie, afschrikking: een belangrijk medewerker van Maxwell Taylor erkent dat de bombardementen tegen NV misschien niets veranderen aan het verloop van de oorlog: ‘maar wij zullen ten minste de genoegdoening hebben niet meer te ondergaan, op onze beurt te doen ondergaan.’ (NO 29.4.65). Het is trouwens opvallend, hoe dikwijls de term prestigeverlies - een begrip dat geen politieke rol zou moeten spelen - door alle commentatoren gebruikt wordt. Niet ten onrechte wordt trouwens geponeerd, dat ZV zowat als een oefenterrein gebruikt wordt, waar de Amerikanen kunnen leren, hoe sociale revoluties te bekampen (ook met het oog op Latijns-Amerika), hoe een militaire superioriteit aan te wenden tegen partizanen. Het is zelfs zo, dat dit door enkele instanties eerlijk erkend wordt (zie NO 29.4.65); ook The National Guardsman van december 1964). Dat dit experimenteren een onmenselijke toestand voor de Vietnamezen en een gevaar voor de wereldvrede betekent, schijnt het voorlopig niet tegen te houden. | ||||||||||||
De ‘Escalade’Dit koppig doorzetten ondanks risico's en weerstanden zowat overal ter wereld vindt zijn neerslag in de bekend geworden escalade- of wenteltraptheorie, die eerst als voorzichtige oorlogvoering bedoeld was, maar steeds gevaarlijker vormen gaat aannemen. Het gaat om een zeer geleidelijk opvoeren van de vijandelijkheden in de hoop dat ze zullen stopgezet worden vooraleer het stadium van wereldconflict | ||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||
of gebruik van atoomwapens bereikt wordt. Vandaar o.a. de bombardementen tegen NV, waarvan het effect steeds twijfelachtiger wordt (wat nog eens bewijst dat het zwaartepunt bij het NBF zelf ligt): na 2 maanden luchtraids meldde NWR (19.4.65), dat de Amerikaanse verliezen ten minste 30 vliegtuigen (de tegenstanders spreken over meer dan 100) - d.i. meer dan 40 miljoen dollar - bedroegen, terwijl experten geen vermindering van de communistische inspanningen en geen onmiddellijk politiek resultaat konden vaststellen. Voor de eerste 6 maanden van 1965 worden 346 neergeschoten vliegtuigen opgegeven. Daarom juist gaat de escalade verder: sedert 18.6 kent men bombardementen in tapijtvorm, sedert 22.6 luchtraids ten noorden van Hanoi. Meer dan eens is reeds het perspectief van gebruik van atoomwapens geopperd geworden; tot nog toe werd dit door de officiële woordvoerders (o.a. McNamara op 26.4) als voor het ogenblik militair niet noodzakelijk afgewimpeld. Het is echter duidelijk, dat de mogelijkheid niet volledig verworpen wordt en dat de durf van de Amerikanen in Vietnam voor een stuk terug te voeren is op hun besef van atomische superioriteit, waarvan zij menen dat zij de tegenstander uiteindelijk op een bepaald ogenblik tot stilstand zal brengen. Over het psychologisch effect van deze geleidelijk voortschrijdende oorlog werd reeds in de eerste regels van dit artikel gesproken. In het McNaughtonplan (NO 29.4.65) werd gesproken over ‘bombarderen om te onderhandelen’; het heeft er echter veel van weg, dat het middel stilaan in de plaats van het doel treedt, m.a.w. dat het bombarderen een doel op zichzelf wordt. Nu overgegaan is van de strijd tegen het NBF naar oorlog tegen NV ontbreken er aan de escalade slechts een drietal stadia vooraleer China zelf aangevallen wordt - wat door heel wat persoonlijkheden uit de VS voorgestaan wordt, en dit liefst zo vlug mogelijk, nl. vooraleer dit land economisch en militair een niet meer te stuiten macht geworden is -: 1) aanvallen tegen de vitale industriële centra van NV; 2) tereurraids tegen de grote steden Hanoi en Haiphong; 3) vernieling van de dijken, wat gelijk zou staan met het blootstellen van de boeren uit het Tonkindelta aan overstromingen door miljoenen m3 water uit de Rode Stroom. | ||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||
RepercussiesIn Zuid-Vietnam zelf wordt de chaos in de weinige nog door de regering gecontroleerde streken steeds groter: de staatsgrepen volgen elkaar in niet bij te houden tempo op en trachten elkaar te overtroeven in anticommunisme en terreur. De radeloze woede uit zich in allerlei maatregelen: het juniregime van Ky Thieu wil alle jongeren in uniform steken, de 36 dagbladen uit Saigon tot 2 (1 burgerlijk en 1 militair) reduceren, de avondklok instellen en nog meer tegenstanders in het openbaar terechtstellen. De fascistische staat schijnt hiermee een hoogtepunt bereikt te hebben. Dat gans Z.O.-Azië de ontwikkeling steeds meer met lede ogen aanziet, laat zich gemakkelijk raden; het ziet er naar uit alsof de dominotheorie zich nu toch gaat ontwikkelen, maar thans onder invloed van de Amerikanen zelf: Indonesië en Cambodja hebben het NBF als wettige regering van ZV erkend, Birma heeft beloofd geen luchtbasissen aan de VS af te staan, India en Pakistan protesteren, de ZOAVO heeft geen enkele betekenis meer. China ziet in de gebeurtenissen zowel een directe bedreiging als een bevestiging van haar opvattingen over het agressieve gevaar van het Amerikaanse imperialisme en wint hierdoor steeds meer aanhang in de derde wereld. Daartegenover worden bressen geslagen in de coëxistentie-theorie van de Sovjetunie (die daar trouwens ook nog door velen in twijfel getrokken wordt): al te gemakkelijk kan zij als een symptoom van onmacht geïnterpreteerd worden. Het is niet uitgesloten, dat de voorstanders van een hardere politiek de bovenhand halen of zelfs dat de huidige leiders niet anders kunnen doen dan hun verbale verontwaardiging in daden om te zetten. De vroegere raadgever bij het Staatsdepartement, thans professor in politieke wetenschappen Hans J. Morgenthau voorzag na een verblijf te Moskou een onvermijdelijk ingrijpen vanwege de Sovjetunie, indien niets in de situatie veranderde (NO 6.4.65). Niet te onderschatten is de weerslag op de Verenigde Staten zelf. Het verschil tussen de ‘hawks’, voorstanders van een agressieve politiek - o.m. een optreden tegen China -, en de ‘doves’, apostels van coëxistentie en vreedzame regelingen, is ongeveer niet meer waar te nemen. Johnson heeft | ||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||
de nauw merkbare lijn van koude tot warme oorlog eigenlijk al overschreden en menig waarnemer heeft terecht opgemerkt, dat hij eigenlijk een Goldwaterpolitiek voert. Toch is hij voor een deel van de opinie nog te week (feit waarmee men rekening zal te houden hebben bij de verkiezingen): dit alles brengt een verschuiving naar rechts in het politieke klimaat teweeg. Vandaar ook de invoering van een scherpe censuur die ook voor vervalsing van berichtgeving niet uit de weg gaat: zelfs de NYT weigerde reeds in april 1963 een deel van de brieven van Bertrand Russell over het gebruik van chemische wapens te publiceren; dezelfde NYT klaagde dan toch op 24.4.65 het feit aan, dat hooggeplaatste vertegenwoordigers van de regering in Washington en Saigon keer op keer nieuws uit Vietnam verduisterd, vertroebeld of verwrongen hebben en dat de United States Information Agency alle officiële mededelingen in Vietnam controleert. De commissie voor persvrijheid van de Amerikaanse vereniging van hoofdredacteurs vond het trouwens op 15.4.65 nodig, in haar jaarverslag het departement van landsverdediging te beschuldigen van geleide berichtgeving, waarbij een extra veeg uit de pan gegeven werd aan McNamara. Het gaat hier om één voorbeeld uit een reeks protesten tegen aantasting van de persvrijheid. Gelukkig bereiken ons dus ook protesten tegen deze verrechtsing. Er is in de Amerikaanse samenleving een steeds duidelijker waar te nemen tegenstroom tegen de officiële, als rampzalig aangevoelde politiek. Symptomatisch zijn b.v. de reacties van een deel van de pers bij het bekendworden van het gebruik van gassen, mede onder invloed van de hierdoor verwekte schok bij andere volken. Een aantal senatoren hebben zich verzet tegen de officiële Amerikaanse visie en strategie. De manifestatie van 15.000 studenten voor het Witte Huis op 18.4.65 was een nieuw element in het politiek klimaat. Naast openlijke protesten ontving het Staatsdepartement reeds meer dan 20.000 brieven waarin om uitleg verzocht wordt. Ook in vele universiteiten laat zich de bezorgdheid over de gang van zaken afmeten aan vergaderingen en debatten over de Vietnamese kwestie (aan de New Yorkse University werd zelfs geld ingezameld voor het NBF). Dit doorbrekend politiek bewustzijn en zelfs politieke moed is wel een verheugend teken en wordt trouwens door | ||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||
de officiële instanties reeds zo alarmerend gevonden, dat er ernstige inspanningen gedaan worden om de bewindvoering tegenover eigen onderdanen en geallieerden goed te praten. Het merkwaardigste document is wel het door meer dan 3000 personen ondertekende manifest waarin alle vormen van geweldloos verzet en burgerlijke ongehoorzaamheid, tot en met dienstweigering, aangemoedigd worden en waaraan in onze pers merkwaardig weinig aandacht besteed is (bij de ondertekenaars o.m. psycholoog Erich Fromm, kernfysicus Linus Pauling, vakbondsleider Philip Randolph, organisator van de burgerrechtenmars op Washington Bayard Rustin). Dat alle niet-gebonden landen (van Ghana tot Ethiopië, van India tot Zambia, van Nepal tot de V.A.R.) de buitenlandse inmenging afkeurden is herhaaldelijk door allerlei oproepen en verklaringen bevestigd geworden. Ook in Europa zijn de meningen trouwens sterk verdeeld. Frankrijk pleit sterk voor neutralisering en voor onderhandelingen waarbij ook het NBF betrokken zou worden (vandaar de breuk met Saigon). De officiële Britse houding is nogal pro-Amerikaans, maar Wilson moet rekening houden met een zeer militante oppositie hiertegen in zijn eigen partij. In de meeste landen worden comités voor de vrede in Vietnam gevormd. Slechts de traditionele rechtse krachten - en dan nog! - en onverbeterlijke slippendragers als de Duitse S.P.D. of de Belgische minister van buitenlandse zaken Spaak blijven de Amerikaanse politieke gedragslijn steunen, gewoonlijk tegen hun eigen basis in. | ||||||||||||
Slotbeschouwingen.Over de gevaren van de ontwikkeling werd lang genoeg uitgeweid. Optimistische hypotheses gewagen van een nieuwe Koreaanse oorlog die jaren en jaren kan aanslepen; anderen spreken van onvermijdelijk Russisch ingrijpen, wereldconflict en gebruik (beperkt?) van atoomwapens. Alle Amerikaanse beschouwingen sluiten tot nog toe een onderhandeling met het NBF uit; ten hoogste willen zij het als waarnemer bij een Noordvietnamese delegatie aanvaarden, wat onmogelijk door dit NBF kan geaccepteerd worden, vermits het zelfstandig het grootste gedeelte van de opstand gevoerd heeft en dus als gesprekspartner moet erkend wor- | ||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||
den. Zelfs indien Moskou en Peking bereid zouden gevonden worden tot een akkoord boven het hoofd van Vietnam heen, zal dit niet meer mogelijk zijn na al de jaren van revolutie en inspanningen. Elke bespreking - waarvoor de akkoorden van Genève een basis kunnen bieden - veronderstelt dus vooraf twee noodzakelijkheden: stopzetten van de bombardementen en erkenning van het NBF. Soms wordt ook nog het terugtrekken van alle buitenlandse troepen geëist: toch schijnt zelfs Hanoi deze door de Amerikanen praktisch niet in te willigen eis niet als voorafgaandelijk aan elke bespreking te zien; dit terugtrekken zou dan als resultaat van de discussie kunnen gezien worden. Hier ligt aldus een kleine sprankel hoop in een nogal hopeloze situatie. Aan een regeling langs de UNO om (door de VS en door Spaak gesuggereerd) kan niet gedacht worden, vermits twee van de belangrijkste betrokkenen, nl. Noord-Vietnam en China, er geen zitting hebben. Al te dikwijls is de Vietnamese kwestie als een soort wespennest en moeilijk te begrijpen embroglio voorgesteld. Zij bevat echter een paar duidelijke krachtlijnen. Een poging tot onafhankelijkheid uit de westerse invloedssfeer met allicht socialistisch karakter wordt door de VS niet aanvaard; de massale bewapening dient dan ook voor een groot deel om dergelijke emancipatie tegen te gaan. Het gevaar van atoomoorlog, waarmee steeds gedreigd wordt als uit het oosten komend, schijnt eerder uit het westen te moeten verwacht worden, vermits de VS de enigen zijn die de mogelijkheid van het gebruik van atoomwapens als eersten - niet als antwoord - opperen. Dergelijke krachtmeting, waarbij het anticommunisme als hoogste waarde op de voorgrond staat, verwekt een fascisering in de landen die erin verwikkeld zijn, omdat zij nog onmogelijk hun schijndemocratie kunnen ophouden. Het is de taak van alle vooruitstrevende krachten ter wereld deze situatie goed te begrijpen, hun solidariteit met de Amerikaanse bewindvoerders te verbreken en door allerlei daden te vervangen door een solidariteit met het NBF, zowel met het oog op een zelfstandig Vietnam dat zijn eigen lot in handen kan nemen als met het oog op de wereldvrede.
7.7.1965 | ||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||
Voornaamste bronnen:
|
|