De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
Ex librisDialektiek, communisme, christendomRobert Havemann, Dialektik ohne Dogma? Naturwissenschaft und Weltanschauung. Rowohltverlag, 1964; A.J. Koejemans, Jezus in Magnitogorsk. Moussaults' Uitgeverij, 1964.Wanneer hier twee boeken in één bespreking bijeen worden gebracht, is dit niet omdat zij zo vergelijkbaar zijn. Integendeel, wat de ene schrijver betoogt en waar de andere van getuigt, staan zo los van elkaar als de twee werelden waar de schrijvers zich met deze boeken in bewegen. Zij hebben dit ene echter gemeen, dat in beide boeken het communisme aan de orde wordt gesteld. Havemann stelt zelfs nadrukkelijk in het woord vooraf: Dit boek is een communistisch boek. Van het boek van Koejemans kan men zeggen dat het een christelijk boek is, dat volgens de ondertitel een bijdrage wil zijn tot de dialoog tussen bijbels geloof en communisme. Havemann richt zich tot mensen van elk geloof en elke politieke richting, maar met geen enkel geloof en geen enkele politieke richting houdt hij op direkte wijze een dialoog. Dat hij zijn boek een communistisch boek noemt, dient wellicht ter waarschuwing van zijn lezers die hieraan zouden kunnen twijfelen, omdat het boek in West-Duitsland is verschenen in een uitgeverij die internationaal befaamd is. Die lezers zouden misschien ook kunnen denken dat de auteur van zulk een boek dat de officiële docenten van het dialektisch materialisme nog al hard aanpakt, zich intussen in het andere Duitsland in veiligheid heeft gesteld. Voorzover ik weet is dit niet het geval. Hij bekleedt een vooraanstaande plaats in de wetenschappelijke wereld, was of is nog directeur van het fysisch-chemisch instituut van de Oostberlijnse Humboldt-Universiteit en hoogleraar aan deze universiteit. In het wintersemester van 1963-1964 heeft hij voor een talrijk gehoor van toehoorders van alle faculteiten een serie lezingen gehouden en het zijn deze lezingen die de voornaamste inhoud van zijn boek uitmaken. Het wordt ingeleid door een vroeger gehouden lezing die de vraag behandelt of de filosofie de moderne natuurwetenschappen geholpen heeft bij de oplossing van haar problemen. De vraag die de titel van het boek stelt, blijkt uit de inhoud bevestigend te moeten worden beantwoord: dialektiek verdraagt geen dogma. | |
[pagina 444]
| |
De lezingen moeten het gehoor wel hebben geboeid door de ruimheid van denken, de heldere uiteenzettingen en duidelijke formuleringen, waarbij ook wel natuurwetenschappelijke vraagstukken aan de orde worden gesteld die stellig niet voor alle toehoorders gemakkelijk te bevatten zijn geweest. Met verhelderende voorbeelden en meegedeelde gesprekken heeft Havemann zijn gehoor duidelijk kunnen maken met welke belangrijke vraagstukken het moderne denken op velerlei gebied zich moet bezig houden. Hij verdedigt het filosofisch denken en kent ook aan de geschiedenis van dit denken een belangrijke functie toe. Scherp richt hij zich tegen hen die Friedrich Engels de slaven noemde van de slechtste en vulgaire restanten van de slechtste filosofie die nog met één been in de theologie staat. Daarbij keert hij zich openlijk tegen de ‘heren die van de katheders in de Sowjet Unie’ het dialektisch materialisme (het ‘diamat’) doceren, maar in werkelijkheid zijn teruggekeerd tot het vulgaire materialisme en het mechanisch materialisme. Hij schrijft het ook hieraan toe dat het dialektisch materialisme in diskrediet is geraakt en daarmee elke filosofie bij de beoefenaars van de natuurwetenschappen. Uitvoerig haalt Haveman Engels aan, vooral zijn Dialektik der Natur, niet om zich op een autoriteit te beroepen, maar omdat Engels al in klare woorden heeft geschreven wat de instemming heeft van een fysicus als hijzelf en bijv. van een vermaarde fysicus als Werner Heisenberg. Het is opvallend, betogen deze fysici, hoezeer op het gebied van de studie der elementaire deeltjes de natuur haar dialektisch karakter toont. Maar, zegt Havemann, de meeste mensen kunnen de dialektiek niet verdragen - ook de regeerders niet. Dialektiek schept onrust en verstoort de orde, en men wil nu eenmaal in het algemeen ondubbelzinnige en confectie-opvattingen. Wanneer hij zoekt naar analoge denkwijzen op het ruime gebied van wat dichters en denkers hebben geschreven, gaat hij te rade bij de oude Chinese wijsgeer Lao-tse.
Niet bij het boek der christenen, de bijbel. Daar verkeren wij in een geheel andersgeaard beschouwings- en overtuigingsklimaat. Wanneer Koejemans zijn boek als een dialoog wil zien tussen bijbels geloof en communisme, dan moeten wij ons eerst afvragen of er voldoende samenhang bestaat tussen wat men kan verstaan onder communisme en bijbels geloof, zó, dat er van een dialoog kan worden gesproken. Dialoog en dialektiek zijn twee woorden die van eenzelfde werk- | |
[pagina 445]
| |
woord zijn afgeleid, dat betekent: (onder)scheiden, redeneren, redetwisten. Een dialoog kan slechts met vrucht gehouden worden, als men bereid is steeds de twijfel aan de eigen grondposities open te houden. Dat is de grondslag van elk dialektisch denken dat die naam verdient. Dit is niet een uitgangspunt van het christelijk, het bijbels geloof. Nu komt bij de vele gesprekken in het boek van Koejemans steeds bij zijn gesprekspartners een vorm van ‘diamat’ te voorschijn dat Havemann juist niet als echte dialektiek erkent. In zekere zin staan de gesprekspartners in Koejemansboek niet in een dialektische relatie tot elkaar, maar als twee met de beste inentties bezielde tegenstanders die beide de gerechtigheid willen najagen, maar op verschillende wijzen, de ene met de bijbel in of bij de hand, de ander met zijn katechismus van het officiële diamat. Het boek van Koejemans is geschreven in de vorm van een brief aan een onbekende in Nederland vanuit de grote industriestad Magnitogorsk achter de Oeral waarheen de ik van deze brieven zich heeft begeven om, onder communisten levende, iets van het communisme te doen begrijpen aan westerse christenen. Het is opvallend hoe goed Koejemans zich heeft ingeleefd in die ik-persoon en hoe die welmenende christen telkens opnieuw optornt tegen de communistische ideologie, die voor zijn gevoel even dogmatisch is - en dat is ze als officieel leerstuk ook - als de meest orthodoxe christelijke katechismus. Maar die gesprekken blijven steeds stokken op het principiële uitgangspunt: een geloof. Geen aanhanger van de diamat ziet in waarom hij de christelijke bijbel als een van hogerhand gegeven openbaring voor alle tijden moet gaan geloven en de christen kan zich maar niet voorstellen waarom die bijbel waarin alles toch al staat wat de communisten in laatste instantie willen, een wereld van gerechtigheid, broederschap en vrijheid, niet aanvaard kan worden. Overigens hebben de gesprekspartners steeds wel teksten bij de hand die als bewijsplaatsen moeten dienen. De werkelijke dialektiek is niet alleen, of zelfs niet in de eerste plaats, het redeneren met de ander, maar de dialoog met zich zelf, om de betrekkelijkheid en voorlopigheid van het eigen uitgangspunt te erkennen en dit steeds weer onderzoeken op zijn houdbaarheid. Het boek van Koejemans kan intussen wel een bijdrage leveren tot een beter begrip van het communisme onder zovele christenen die zich maar niet kunnen voorstellen dat een communistische Rus en een Joodse profeet wel verwante zielen kunnen zijn. O.N. | |
[pagina 446]
| |
God in VlaanderenGod in VlaanderenGa naar eind1), 133 p., is het eerste werk van Astère Michel Dhondt (geboren 12 oktober 1937 en woonachtig te Gent in Vlaanderen) en het is bijzonder vervelend. Het beschrijft tien dagen uit het ‘openbaar leven’ van het ‘schone, tedere, geestige jongetje Tim van Male’. Tim is zooooo mooi dat vriendjes hem Jezus, ouderen hem God noemen. Wie daarvan niet onder zijn stoel ligt, kan voortlezen: De ouders van Tim leven gescheiden. Ma vertrekt uit Oostende, zendt Tim bij Pa in Gent, maar Pa is weg. Tim wordt geholpen door een hoer, die hem onderdak en giftige pralines geeft. De mooie Tim wordt belaagd door oudere mannen (allemaal viezerikken; hij vergiftigt er dan ook een paar), en bemind door jonge vriendjes (allemaal tedere kindjes; hij heeft ze dan ook lief). Tim ontmoet dus vriendjes: Rudy, Iefje, Ienjaas, Patrick, Wiele, Raf, en meisjes als Martine, Godelieve, enz. Tien jaar oud is Tim homo, maar homo ludens. Spelen doet hij gracieus. Alles doet hij gracieus. Tim is doorlopend gracieus, en fijn, en pril, en jeugdig, en zoet, en mooi, mollig, fris, en innig, liefkozend, teder en hulpeloos, enz. Vanille en chocola. De tien dagen van Tim zijn één relaas van spelen, poepje strelen en aaien en liefkozen. Hoewel uit tussenwerpingen de auteur geen onvolwassene of humorloze blijkt te zijn, de tekst als geheel duidt erop, dat hij nog in een infantiel stadium zit. Zijn taalgebruik ook. Het is soms banaal goed, volgens de opstelregels van de lagere middelbare school: juist woord, juist bijvoeglijk naamwoord, expressief werkwoord. Keurige maar onautentieke trekjes dus als: ‘Toen, terwijl hij nog omkeek, struikelde Tim in een bos akkerwinde: hij gleed uit in de sloot en zonk tot boven de enkels in het slijk. Met een inspanning die hem onder de knieën leek te scheuren, trok hij zijn voeten uit de bezonken, smakkende brij, greep zich vast aan het lis en klom - een kind van tien jaar, een kregel kereltje - en klauterde langs de andere oever naar omhoog. Het modderachtige water spatte tot op zijn broekje.’ (p. 77-78). Het poepje speelt een grote rol in het leven, denken en spreken en luisteren van Tim: ‘Uit dankbaarheid nam Martine hem in de armen en liefkoosde hem over zijn poepje.’ - ‘Hij zette de deur geruisloos op een kier, zag een geheel veranderde mevrouw De Keersemakere die achter Rudy geknield zat, hem onhandig omvatte, smachtend drukte met haar gezicht tegen zijn poep, snoof en opnieuw kreunde van | |
[pagina 447]
| |
vervoering of begeerte.’ Ach, zou men niet beter Pietje Bell herlezen? Of Lampo? Hier vind ik een stuk dialoog, erger dan de stadhuistaal van Lampo: ‘.... zijn trui. Hij reikt hem van de hals tot onder het poepje. Ja, hij siert hem wonderwel.’ Dat zegt een kassierster, een meisje van minimum zestien jaar! Hij siert hem wonderwel. Gent is blijkbaar de stad van het A.B.N. In de laatste paragrafen die, kwaliteit daargelaten, herinneren aan deze van De Verwondering, slaat Dhondt dan de morele trom: ‘Verdragen kost ons geen moeite; we zijn het sinds eeuwen gewend. Zo verdraagzaam zijn we, dat we, om de buitenlanders niet te ontstemmen, bekwame volksgenoten geestelijk verkrachten. Vroeger onder vreemde overheersing, thans onder de leiding van een bepaalde klasse die een eigen persoonlijkheid vreest, zijn we een mak volk geworden.’ Dat is juist gezien, en korrekt gezegd, maar wat heeft dat met Tim te maken? Wel: ‘de terreur van perverse mannen.... lijkt weggetrild door het begeesterende leven dat zijn vriendjes in hem hebben geïnkarneerd.’ Mooi besluit. Individualisme door kinderliefde. Vlaanderen houdt uw zonen thuis. Mag ik kindervrijers terug verwijzen naar Lolita en zijn explosieve waanzin? Homofielen naar de onvergetelijke Fabrizio Lupo van Coccioli? Niemand naar God in Vlaanderen? Een suikerziek boek. Iedereen die het las, stelde zich de vraag of het geen parodie was. Maar waarop, en waarom, en is het dàn wel te pruimen? Freddy de Vree. |
|