eerste verwondering dat hij deze dichter boven niet alleen Ovidius maar ook Vergilius verkiest, begrijpen wat hij in Horatius zag: zonder er minder afkerig om te zijn van diens serviliteit, bewondert hij zijn menselijkheid, hij keerde zich niet af naar de dagen van voorheen, maar hij zoekt het in de natuur. Horatius, zegt hij tot tweemaal toe, was een vriend der natuur ‘in haar ruimsten zin, hij bemint den wijn, het lied en de vrouw en hij doet dat beter en echter en natuurlijker dan de meesten onzer’. Hij was tevreden met het leven en had geen angst voor de dood. En: ‘Volop natuur en stadslucht juist genoeg, hoe aardig vervloekt hij ze, om het buitenleven nog meer te genieten’.
In de oraties is de jonge literator aan het woord, in de brieven de mens, de jonge man, de jongen vaak, de dichter ook. Het valt niet te zeggen wat groter en zuiverder indruk op ons maakt, de zoon aan de moeder, de moeder aan de zoon, hem herkennen wij zonder verwondering, haar vinden wij met verrassing in dat intense, pure meeleven met de zoon, in haar bezorgdheid juist ook waar zij hem soms niet volgen kan en in haar vreugde als zij de verzen van Mei kan overschrijven voor zijn vriend Alphons Diepenbrock.
Men kan als lezer, als literatuur-historicus, als poëzie-minnaar, als meelevend mens nog uren en uren opnieuw met dit boek doorbrengen. En wij zien reikhalzend uit naar het tweede deel, het opengaan van de volgende schatkamer.
***
Als een bijdrage tot de Gorter-herdenking hebben Garmt Stuiveling en uitgeverij Meulenhoff in een typografisch en naar omslag en verdere uitvoering bijzonder mooie uitgave de twintig gedichten samengebracht die van Herman Gorter in handschrift bestaan, telkens het facsimile naast de tekst; welke tekst dan soms enigszins verschilt van het handschrift, als nadien voor de eerste druk nog veranderingen werden aangebracht, om van nog weer latere, meestal schrappingen niet te spreken.
Men houde zulk een uitgave niet voor louter luxe, het is gelukkig dat bij zulk een bijzondere gelegenheid en enkele maal een dergelijke editie mogelijk blijkt. En men merkt dat men er de poëzie nog nader door komt. Want hier staat zij geschreven, hier is erin gewerkt, hier is het gebeurd, en met scherp opletten kan men zien wàt er gebeurd is, d.w.z. welke impulsen en intuïties de creatieve geest bewogen het ene niet te laten staan en het andere ervoor in de plaats te zetten. In de zorgvuldige en geestdriftige inleiding van Stuiveling, die het unieke van Gorters genie, naast dat van