fing. Dat is: rechtdoening, De strafwet is gegrondvest op vergelding van kwaad, op straf. Haar beginselen liggen verankerd in het rechtsgevoel van de mensheid. Dit rechtsgevoel is de grondslag en toetssteen van maatschappij en staat, en uitgedrukt in de democratisch tot stand gekomen wet.
Barmhartigheid is het prerogatief niet van de gemeenschap - deze behoeft en eist recht - maar van de individuele mens. Aan haar is geen grens, men kan haar niet ten dele toepassen. Maar men kan ook geen samenleving op haar bouwen, want zij is in strijd met -, zij strijdt tegen de rechtvaardigheid van het recht, dat rechtspleging vraagt en vergelding van onrecht door wettige bestraffing van de schuldige. Ook is zij vaak een camouflage voor gemakzucht, struisvogelpolitiek, denkluiheid of erger.
De gruwelijkheid van de in de oorlog gepleegde misdaden gaat kwantitatief en kwalitatief het voorstellingsvermogen te buiten: wij konden ons deze in of onmiddellijk na de oorlog waarlijk niet of nauwelijks beter indenken dan thans na twintig jaren, waarin aan zo veel hartstochtelijke toekomstverwachtingen van toen de bodem is ingeslagen. Wij weten en wisten de misdaden zonder ze in onze geest te verwezenlijken. Die onvoorstelbaarheid mag geen oorzaak worden van straffeloosheid. De begane oorlogsmisdaden zijn het niet zozeer, die in al die jaren zijn vergeten, als wel het gevaar, in geen enkel opzicht denkbeeldig, dat zij morgen in neo-nazisme en fascisme zullen terugkeren en dat politiek gesproken ons decennium niet onvergelijkbaar is met dat van 1930-1940.
Alleen rechtdoening kan hierin verandering brengen - een rechtdoening die ook afgezien van het probleem der verjaring al minimaal werd toegepast. Rechtdoening om ons heden en onze toekomst te beschermen, zeker -; maar toch vooral, en laten we het ronduit erkennen, rechtdoening ter eindelijke bevrediging van ons zo deerlijk geschonden rechtsgevoel.
Zuivering opdat tussen de mensen mogelijk zij dat zij elkander met barmhartigheid bejegenen.