De Nieuwe Stem. Jaargang 20
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Ex librisPan Tadeusz in het DuitsTenslotte is dan het gehele epos Pan Tadeusz van Mickiewicz toegankelijk geworden voor westerse lezers. De vertaling in het duits door Hermann Buddensieg heeft geduurd van 1957 tot 1963. Dat het zoveel tijd in beslag nam, lag niet aan de omvang van het werk - ook al bestaat het uit bijna 10.000 regels en evenmin aan tijdgebrek - ook al heeft Buddensieg werk ‘genoeg’ -. De belangrijkste oorzaak lag in het verantwoordelijkheidsgevoel van de vertaler tegenover het werk zelf. Het werk maakte een voortdurend bezinnen en laten bezinken noodzakelijk. En Buddensieg is een man van een hoogontwikkelde ‘morele dichterlijkheid’. Dat Mickiewicz niet zomaar een dichter van formaat is, bewijst wel het feit dat de Unesco een boek over hem uitgaf, iets wat tot dan toe nog slechts was voorbehouden aan Goethe en Leonardo da Vinci. De beide laatsten zijn veel bekender dan Mickiewicz. Dit was minder het geval in de vorige eeuw, toen o.a. Poesjkin, Goethe, Victor Hugo en later Renan en Nietzsche hem hogelijk bewonderden. Mickiewicz veroorzaakte in die tijd de rage van de zogenaamde Polenlieder (Heine, Uhland, Hebbel e.a.). Dit reeds duidt er op, dat hij ook internationaal bezien niet een dichter van het tweede plan is. De Unesco koos Mickiewicz om zijn groot kunstenaarschap. Waaruit bestaat zijn kunstenaarschap? Het zou onvoldoende zijn te zeggen, dat hij met groot meesterschap de dichterlijke taal hanteerde. Want dichterschap bestaat niet alleen uit estetische vaardigheid. Het heeft vooral te maken met het taalkundig kristalliseren van menselijke gevoelens en verlangens. En wat dit betreft behoort Mickiewicz tot de zeer groten. Wat dan tevens inhoudt, dat wij bij de polen zijn achtergesteld. Immers: Pan Tadeusz is een nationaal epos. Voor ons zijn dus in de eerste plaats poëtische maatstaven van belang, al moet hierbij dadelijk opgemerkt, dat Mickiewicz ook ons, buitenstaanders, het land der landen - zijn Polen - weet binnen te voeren en er als geen ander in slaagt ons deelgenoot te maken van de poolse samenleving. Zoals reeds opgemerkt heeft Buddensieg zich stellig niet lichtvaardig van zijn taak afgemaakt. Voor een goede ver- | |
[pagina 198]
| |
taling is uitermate belangrijk, dat er een grote psychische verwantschap bestaat tussen dichter en herdichter. Mickiewicz was een romanticus. Buddensieg is dit ook. Dan is de beheersing van de taal een vanzelfsprekende voorwaarde. Voorzover ik dit kan beoordelen, voldoet Buddensieg hieraan. ‘Der wahre Uebersetzer.. muss ein Dichter des Dichters sein’, schreef Novalis. Deze uitspraak houdt onder meer in, dat ‘der Dichter’ van zo mogelijk gelijk formaat moet zijn als dat ‘des Dichters’, een voorwaarde waaraan nagenoeg niet is te voldoen. Pan Tadeusz is een duits werk geworden. Dat duits duits is, kan Buddensieg niet worden verweten. Wij mogen hem trouwens geen enkel verwijt maken. Dit is nog iets anders dan het wijzen op de zwakke zijden van zijn vertaling. Zij zijn er en liggen vooral in de al te ‘gründliche’ pogingen van Buddensieg er een duits werk van te maken. De oorspronkelijke sfeer is te weinig ‘doorgekomen’ en van het oorspronkelijke koloriet is niet meer overgebleven dan een - overigens voortreffelijke - reproduktie. Misschien zou het beter zijn gelukt als Buddensieg nog meer een man van die tijd was geweest. Met andere woorden: Goethe had die vertaling moeten maken. Laat ons dus een beetje boos zijn op Goethe - dat hij het niet heeft gedaan - en voor het overige Buddensieg zeer, zeer dankbaar zijn, dat hij er niettegenstaande de onvolkomenheden-buiten-zijn-schuld in is geslaagd Mickiewicz dichter bij ons te brengen. En misschien speelt het origineel mij bij de beoordeling parten. ‘Om een vertaling te beoordelen, is het beslist nodig, dat men het origineel niet kent, want anders is de indruk niet zuiver’, schreef Friedrich Schlegel. Pszisko Jacobs.
Pan Tadeusz uitgegeven bij Eidos Verlag te München. | |
Een Pools cultureel attaché schreef over het VaticaanTadeusz Breza, die De Bronzen Poort schreef, werd in 1905 geboren in Wolhynie (dat nu deel uitmaakt van de Sowjet-Unie) als zoon van een landeigenaar. In Poznan (dat vroeger Posen heette) liep hij het gymnasium af en vertrok toen naar België, waar hij anderhalf jaar doorbracht als novice in een Benedictijnenklooster, doch daar tot het inzicht kwam, dat een langer verblijf in een klooster niets | |
[pagina 199]
| |
voor hem was. Hij ging daarom terug naar Polen, zette z'n studies voort aan de faculteit voor wijsbegeerte der universiteit van Warschau en completeerde ze daarna nog met enkele semesters in Londen. In 1929 trad hij in de diplomatieke dienst, was drie jaar lang secretaris van de persafdeling van het Ministerie van Buitenlandse zaken in Warschau en vertrok een jaar later als attaché naar de Poolse legatie in Londen, maar gaf deze loopbaan in 1932 op, om zich terug in zijn land hoofdzakelijk met journalistiek bezig te houden. Vier jaar daarop verscheen zijn eerste roman Adam Grywald. Tijdens de strijd om Warschau bleef Tadeusz Breza in zijn zo zwaar geteisterde stad. Na de oorlog zagen toen weer enkele romans het licht: De man van Jericho 1946, gevolgd door een tweede deel: Hemel en aarde. In 1955 trad hij opnieuw in diplomatieke dienst, eerst als cultureel attaché van zijn land in Rome, daarna in Parijs, waar hij tot heden vertoeft. Tijdens zijn oponthoud in Rome schreef Breza De Bronzen Poort.Ga naar voetnoot*) Hetgeen mij in dit werk onmiddellijk opviel, was de hardnekkigheid waarmee de auteur zich op zijn stof concentreerde. In een nawoord heeft hij getracht ons de reden daarvan duidelijk te maken: ‘Wie korte tijd in een land vertoeft, zou het liefst ALLES beschrijven, maar als men er langer blijft specialiseren zich als het ware je blik en je belangstelling. Op een goede dag werd ik mij dan ook bewust, dat ik in dit land EEN speciale belangstelling had. Ik heb talrijke Italianen en niet-Italianen ontmoet, die van mening waren dat wat “aan de andere kant van de rivier” gezegd, gedacht en besloten werd, beslissend was voor Italië. Deze rivier is de Tiber. Aan de overkant ligt, zoals iedereen weet, het Vaticaan. Zijn bureaus zijn over heel Rome verspreid. Een paar Vaticaanse ministeries, Heilige Congregaties genaamd, bevinden zich op grote afstand van de centrale in de paleizen aan de linkeroever van de Tiber of in de bureaus van het Vicariaat, d.w.z. in de bureaus van de Curie van de Paus in zijn hoedanigheid als bisschop van Rome. Zo is het ook met alle Vaticaanse rechtbanken. | |
[pagina 200]
| |
Desondanks zegt men van de uitspraken der rechtbanken en van de besluiten dezer bureaus dat ze aan de “andere kant” worden genomen. Men zegt: “aan de andere kant” werd beslist, “aan de andere kant” is men tegen dit of dat, “aan de andere kant” heeft men daarover nog geen beslissing genomen. Dit is niet de enige in overdrachtelijke betekenis gebruikte manier van spreken. Ik ken ook nog andere. Zo zegt men evenals “aan de andere kant” ook “aan de andere kant van de Bronzen Poort”. In dat geval is daarmee bedoeld een der ingangen van het Vaticaan, de paradepoort van de Vaticaanse paleizen. Zo ontstond dit werk van een cultureel attaché van Gomulka-Polen over het Vaticaan, waarbij we geen ogenblik moeten denken aan het werk van de Franse auteur Peyrefitte, die hetzelfde onderwerp behandelde want daarmee mag het eigenlijk nauwelijks in een adem genoemd worden, omdat Breza hier de voornamere literator en de diepere denker is. Breza is een ‘homme de lettres’ van een formaat, dat me aan Stendhal deed denken. Hij is tevens een communist, doch, hetgeen bijna vanzelfsprekend is, nadat de naam van Stendhal viel - als schrijver geen representant van het socialistisch realisme, dat in volksdemocratische contreien helaas nog door de partij, gelukkig met steeds minder sukses, wordt gepropageerd. Hij is niet-Katholiek en citeert, om zijn standpunt voor de lezer duidelijk te maken, het woord van Emerson: ‘De religie van een tijdperk is poëzie voor het volgende’. Daar Breza een literator is en de Poëzie voor hem dus een ernstige zaak, beschouwt hij ook de Religie als zodanig. Hij is - bijna zou ik zeggen vanzelfsprekend - in de eerste plaats een POOL. Dat betekent in 1964 dat er voor hem eigenlijk maar één ernstig zwaar probleem bestaat: de verhouding Communisme - Katholicisme. Anders geformuleerd: die tussen de Partij en de Kerk. In Rome interesseert hem dan ook in de allereerste plaats de Bronzen Poort, dat wil zeggen de gedachten van de Paus en van de Curie achter die Bronzen Poort. Hij interesseert zich weliswaar ook voor de ‘causes célèbres’ in dit domein, doch - het zij nogmaals gezegd - op een véél hoger niveau dan Peyrefitte dit doet. Dat hij een politiek geschoold man is lijkt eigenlijk vanzelfsprekend voor een Pools cultureel attaché uit het jaar 1964. De lezer constateert dat het eerste deel van zijn werk, geschreven vóór 1956, dus vóór in Polen de destalinisatie be- | |
[pagina 201]
| |
gon, aanmerkelijk verschilt van het deel dat later geschreven werd. Het begin is in een soort ‘slaventaal’ geschreven, doch hoe briljant-geraffineerd en verfijnd-doorzichtig heeft de auteur in die periode zijn overtuiging reeds geuit. Na ‘Oktober’ kan hij vrijer schrijven. Hij doet dit dan met een voorname objectiviteit, bijna als een diplomaat uit de vorige eeuw, nieuwsgierig en sceptisch tezelfdertijd. Breza beschrijft in dit boek de periode tot de dood van Pius XII en de keuze van kardinaal Angelo Roncalli tot Paus - ook en vooral voor Polen uiterst belangrijke jaren. Dat was dus in een periode waarin, bijna zou ik willen schrijven, ook in het Vaticaan een tijdperk van ‘dooi’ begon. Nog hadden de Duitse schrijvers Hochhuth, Heinrich Böll en Carl Amery hun bezwaren tegen bepaalde aspecten van de Vaticaanse politiek niet geuit, toen Breza zijn boek in 1960 liet verschijnen. Terwijl Hochhuth in zijn Stellvertreter de Paus uit de afgesloten periode scherp aanvalt, heeft Breza een eerbiedig respect voor hem. Maar hij koestert ook medelijden met hem, daar hij Pius XII beschouwt als een eenzame tragische stoïcus, die zich van de voortschrijdende ontwikkeling afsloot. Een der vele hoogtepunten van dit werk vormt Breza's verslag van een vertrouwelijk gesprek met een der grijze eminenties van het Vaticaan in die jaren over de verhouding Vaticaan - Communisme, over de overtuiging van de prelaat dat het communisme niet zou verdwijnen doch zich uitbreiden, waarbij hij de vrees koesterde dat de Kerk en de toestand waarin zij zich toen bevond niet in staat zou zijn zich op een inter-existentie in te richten zonder aan de rand van haar bestaan te raken. Het recept? Tijd winnen, de stellingen bevestigen en de uitbreiding van het communisme trachten te beperken, luidde zijn recept. Aan de mogelijkheid daarvoor werd door deze prelaat echter getwijfeld. Boeiend en eerder herinnerend aan de verfijnde literaire notities van een erudiet als de prins de Ligne over het Weense congres, dan aan een publicistiek uit het hedendaagse Polen, zijn z'n tijdens de periode van zijn verblijf in Rome geschreven notities over kardinaal Wyszynski, over de kardinalen Roncalli en Montini, over Jacques Maritain, over burgemeester La Pira, over het leven en sterven van Malaparte en over de strijd van Danilo Dolci tegen armoe en onderdrukking in z'n land. (Over Togliatti rept Breza niet). Het is eigenlijk te betreuren dat deze uitvoerige in dagboekvorm geschreven notities, vaak zou men van briljante kleine essays kunnen spreken, niet na 1958 werden voortgezet. Er is in de daaropvolgende jaren zo veel gebeurd, | |
[pagina 202]
| |
dat juist door een kroniekschrijver als Breza zou moeten worden vastgelegd. De laatste pagina's van dit meesterwerk vragen daarom, wanneer we het boek niet alleen als een uiterst waardevol literair kunstwerk willen beschouwen, doch ook als een tijdsdocument, dringend om een vervolg.Ga naar voetnoot**) Toen Breza in 1958 Rome verliet om als cultureel attaché naar Parijs te gaan, verklaarde een Italiaanse regisseur bij het afscheid nemen hem de houding van het Vaticaan aldus: ‘De conceptie van zijn rol zal een heel andere zijn maar de rol dezelfde blijven’. Is hierin echter in de laatste jaren niet toch verandering gekomen? Ik stel de vraag, hoewel een dergelijke veronderstelling, in aanmerking genomen het eeuwenlange beleid van Rome, bijna dilettantisch voorkomt. Ook Breza zal echter moeten toegeven dat de feiten hier een onweerlegbare taal spreken.
Nico Rost. |
|