geloofd op de flap van zijn bundel Spiralen, maar het boekje gaat bovendien nog vergezeld van een bestelkaart, waarop de lof eveneens niet van de poes is, en alsof het nog niet volstond, om het de lezer toch maar heel duidelijk diets te maken, werd daarbij nog een gestencild blaadje gevoegd met nog meer ronkende eloges.
Met wantrouwen begin ik dus te lezen, ik weet het, het zou niet mogen, maar het is mijn fout niet.
Op pagina 7 begint het dan. Joannes M. doet zijn naam eer aan: ‘Het dorre hout zal terug bloeiend worden’. Hoe komt het toch dat ik zo aan de bijbel denk? Misschien overvalt de ‘Deemstering’ mijn gedachten. Maar wacht, straks ervaar ik ‘de opflakkering der lijfbegeerten’ en de ‘fluistering van openbaringen’. Misschien gaan nu in Marijnen's geest de ‘hemelen schokken’ en ‘de luchten splijten’ om dit ‘geheim van de geheimen’, ‘in vonkende nacht van verloren tijden’.
Ook de verborgen levens achter de huisgevels en de regen die weemoedig druppelt, moeten er aan geloven.
En altijd denk ik maar aan een of ander, niet alleen de bijbel, ook vaak bijvoorbeeld aan Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk, o.m. bij: ‘uit het kille huis van de avond / hebben orakelstemmen me geleid / naar de weg aan de rand van de aarde / waar dag en nacht vernevelen’. Nee toch. Ik weet niet hoe oud Marijnen is, maar hij geeft mij de indruk van een reeds gedaagde, die zich nog eens de verzen van zijn schooltijd herinnert, maar zich niet herinnert, dat het verzen van anderen zijn.
Mijn wantrouwen was gewettigd, het was eens temeer, die flapjeskwestie, een zaak van handjesschudden.
Bedankt hoor, mij niet gezien.
Marc Andries