De Nieuwe Stem. Jaargang 19
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 763]
| |
Ex librisLessen uit het verledenIn zijn boek Lessons from the pastGa naar voetnoot*) overziet J. Tinbergen de ekonomische gebeurtenissen van de afgelopen halve eeuw, en trekt daaruit lessen voor de toekomst. Hij beperkt zich echter niet tot de ekonomie, maar betrekt velerlei andere maatschappelijke verschijnselen in zijn beschouwing. Hij behandelt zo met name de atomaire dreiging, de vreedzame koëksistentie en de demokratie. Zijn doel is daarbij voortdurend een uitweg te vinden uit de bestaande wereldproblemen op ekonomisch en politiek terrein. Het is met de beschikbare plaatsruimte niet mogelijk een bevredigend overzicht te geven van Tinbergen's boek, laat staan diep er op in te gaan. Ik zal trachten toch iets van de ideeën te laten doorkomen in deze aankondiging. De schrijver verdeelt de wereld in drie gebieden: het westen, het oosten en het zuiden. De eerste twee gebieden kent de lezer al; met het zuiden bedoelt Tinbergen de weinig-ontwikkelde landen. Om deze drie gebieden is Tinbergen's betoog geweven. Hij komt tot de uitspraak dat het oosten en het westen naar elkaar toe bewegen in hun ekonomische systemen. Dat naar elkaar toegroeien vindt voor hem zijn teoretische eindpunt in een optimaal ‘gemengd systeem’: ‘more elements of socialism will be added to the Western system and elements of efficiency to the Eastern system’ (blz. 94). Tinbergen ontwikkelt een tweetal kriteria voor de introduktie van ‘more elements of socialism’ in het westen; hij ontveinst zich intussen niet dat er allicht meer te vinden zijn. Zijn kriteria houden in dat een produktie dient te worden ondernomen door de gemeenschap als ze gekenmerkt is door ondeelbaarheden of door eksterne effekten. Het eerste geval doet zich voor als een bedrijf te groot is voor de markt, terwijl er geen aanpassing mogelijk is van de omvang van een van beide. Door technisch-ekonomische oorzaken is de bedrijfsomvang niet te beperken (minimum bedrijfsomvang). Klassieke voorbeelden zijn spoorwegen, bruggen en wegen. Echter ook bijv. een hoogovenbedrijf kan hieronder vallen. Bij hantering van de prijsregel: prijs = marginale kosten (kosten van een ekstra eenheid produkt) zal er verlies worden geleden. (Deze prijsregel is de klassieke regel van de volledige mededinging waarbij het totaal ver- | |
[pagina 764]
| |
strekte nut maximaal is.) Er zal zeker verlies geleden worden als de marginale kosten nul zijn, zoals bij de genoemde kategorieën in de vervoerssektor. In de praktijk zal zich een monopolie vormen. Als dit niet mogelijk is, zal de produktie zelfs in het geheel niet plaats vinden. Eksterne effekten heeft een produktie als ze de ekonomische positie van personen of ondernemingen verbetert (in theorie ook: verslechtert), en dit niet of slechts ten dele in de prijs kan worden tot uitdrukking gebracht, omdat die effekten zich door de hele ekonomie verspreiden. Een enge kostenkalkulatie zal dan beperkend inwerken op de produktie. Dit is vooral het geval met investeringen in de infrastruktuur. Deze twee nationalisatie-kriteria kunnen bijdragen tot een verzakelijking van de socialistische diskussie op dit punt, die wat de Partij van de Arbeid betreft sinds 1959 vervluchtigd is in een theologisch debat over doel en middelen. Ik vrees alleen dat er in Nederland nauwelijks een stap voorwaarts zal worden gezet met de vergemeenschappelijking van de produktie als slechts deze twee kriteria gehanteerd worden. Dit blijkt ruimschoots uit de door Tinbergen gegeven voorbeelden van aktiviteiten die aan één van de beide kriteria voldoen: onderwijs, energieproduktie, waterproduktie, spoorwegen, verbindingen en wegen. Deze blijken in Nederland reeds lange tijd genationaliseerd te zijn. Tinbergen weet slechts één voorbeeld te geven van iets nieuws, een aktiviteit met eksterne effekten, n.l. het spaarproces. Voor Nederland zit er dus weinig nieuws in het optimale ‘gemengde sisteem’. Ons land zal zulk een sisteem hebben als het spaarproces genationaliseerd is, en als verder nog de volgende door de welvaartsekonomie (voor deze term zie de bespreking van Hartog's boek Toegepaste welvaartseconomie) geïnspireerde veranderingen zijn doorgevoerd: de inkomsten- en winstbelasting vervangen door een vermogens- en kapitaalbelasting (blz. 119). Men kan de nauwe verwantschap tussen nederlandse werkelijkheid en dit ideaal echter ook zó zien, dat het ideaal op Nederland gemodelleerd is. Tinbergen is bij zijn analise ook op een andere plaats kennelijk door Nederland geïnspireerd. Hij bepleit dat het door hem gekonstateerde ekonomisch naar elkaar toegroeien van het oosten en het westen begeleid wordt door een toenadering ook in de metoden van politieke besluitvorming. Hij meent in de realiteit ontwikkelingen te zien die wijzen op een invoeging van autoritaire elementen | |
[pagina 765]
| |
in de westerse demokratie, en die pleiten voor een herziening van de metoden van politieke besluitvorming. ‘In the West, some limitations of democratie procedures have recently been recognized. The changes in France are significant in this respect’, schrijft hij (blz. 125, kursivering van mij, H.N.). Hij beveelt dan ‘gewogen vertegenwoordiging’ aan of een sisteem waarbij een gedeelte van de stemmen wordt gereserveerd voor eksperts (blz. 126). Ook hier heeft ons land kennelijk een beetje model gestaan. De gedachte van de eksperts is duidelijk ingegeven door het SER sisteem, een tipisch nederlands sisteem. | |
Wetten en tendenties in een centraal geleide ekonomieDe openbare les die S. van Popta aan de Vrije Universiteit hield bij aanvaarding van het ambt van lektor in de ekonomie (2 november 1962)Ga naar voetnoot*) en die gewijd was aan de kommunistische planekonomie, is een zeldzaam verschijnsel in de nederlandse akademisch-ekonomische sfeer. De teorie van de planekonomie van het kommunistisch tipe wordt in Nederland nauwelijks beoefend. In dit opzicht loopt ons land ver achter bij (bijv.) Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten. De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat er weinig ekonomen zijn met kennis van het russisch (of andere Slavische talen) die een voldoende matematische kennis hebben om met vrucht deze zaak te bestuderen. (Matematisch ekonomische methoden als inzet-afzet analise en lineaire programmering zijn hierbij van groot belang.) Toch zou men met behulp van (bijv.) engelstalige literatuur en een bescheiden matematische kennis nog heel wat over deze zaak kunnen zeggen. De oorzaak van de nederlandse achterlijkheid moet misschien wel gezocht worden in een gebrek aan belangstelling. Van Popta blijkt die belangstelling wel te hebben. In zijn les geeft hij een aardig overzicht van wat vele engelstalige auteurs op het gebied van de sovjet ekonomie hebben geschreven. De toehoorder kan via de referenties van Van Popta midden in de studie van de sovjet ekonomie terecht komen, en dat is een verdienste. De teoretische diepgang van de les is bescheiden: Van Popta gaat hoofdzakelijk anekdotisch te werk, waartoe het onderwerp zeker voldoende mogelijkheden biedt! H. Neudecker | |
[pagina 766]
| |
Miodrag Bulatovic De rode haan vliegt hemelwaarts (vert. uit het Duits door Jean A. Schalekamp) Contact, Amsterdam.Jacqueline Doorn Grote mensen dromen niet Kosmos, Amsterdam.Josef de Ridder Pensioenhuis ‘In de Galg’ Kosmos, Amsterdam.Drie boeken van uiteenlopende pluimage, alle drie hetzij door een kundige jury, hetzij door het lezerspubliek als geheel voorzien van een onderscheiding. Bulatovic produceerde in een mij onbekende Slavische taal een, blijkens het omslag in 16 talen vertaalde roman, een wél verkocht boek, en De Ridder en Jacqueline Doorn verwierven respectievelijk de eerste en de tweede prijs onder de eerstelingen van Uitgeverij Kosmos in 1963. Alle gelegenheid is dus geschapen, zich een vooroordeel te vormen voor men met lezen begonnen is. Jacqueline Doorn schreef een raamvertelling. Een jonge vrouw roept herinneringen op aan haar jeugd in de vreemde, mystieke omgeving van niet-joden in een joodse gemeenschap in Praag. Het boekje van ruim honderd bladzijden is vaardig en, laat ik zeggen, op een onschuldig vrouwelijke manier geschreven - de jury spreekt van innerlijke en uiterlijke gaafheid - en heeft bepaald wel enige bekoring. Het is niet schokkend uiteraard, het is niet snel en modern, het is geen ‘onverbiddelijke best-seller’, zoals tegenwoordig sommige boeken worden aangekondigd. Het is vriendelijk. Het werpt ook wel een paar vragen op. Er komen situaties in voor, waarop het gezegde: ‘als je het in een boek zou lezen, zou je het niet geloven’, van toepassing is. De titel stoort mij, gezien in verband met de slotzin, omdat de schrijfster het doet voorkomen alsof ‘Grote Mensen’ niet mogen en niet kunnen dromen, van welke stelling zij zelf, naar ik meen, het tegendeel bewijst. Van heel ander kaliber is het boek van Jozef de Ridder. Hij rauwdauwt met journalistieke ijver door een door hem geschapen Vlaams, losbollig en bandeloos gezelschap van voddenrapers, muzikanten, kroegbazinnen en hoeren, met een neger die onveranderlijk ‘Schoensmeer’ of ‘Briket’ wordt genoemd. Een lid van deze gemoedelijke wildemans- | |
[pagina 767]
| |
bende erft een fortuin en verricht daar wonderen van dronkenschap en menslievendheid mee. Eerlijk gezegd is De Ridders programma mij niet helemaal duidelijk. Zijn boek is nu wel niet gemeen of vol trappen onder de gordel en het zal wel niet opgenomen worden in de club van door de fatsoensridders vervolgde boeken die iedereen kent en De Ridder zal dat ook niet begeerd hebben, maar het vormt toch ook weer niet voldoende tegenwicht tegen deze lieden. Het is teveel een boek voor goedgelovige burgers, die wel eens willen lezen over doodgoeie maatschappelijk minder bedeelden en tragische meiden en hun vaardig beschreven zottig- en zattigheden. Mijns inziens eveneens bestemd voor goedgelovige lezers is het in uitgeverstaal ‘explosief, poëtisch, barbaars, chaotisch en schilderachtig’ genoemde boek van Bulatovic, zonder veel fantasie en vindingrijkheid vertaald door Jean A. Schalekamp. Het boek steekt in kwaliteit bepaald nog niet uit boven een Den Doolaard, het blijft er misschien zelfs wel onder. En wie iets explosiefs en barbaars mocht verwachten, kan tegenwoordig in de pocket-industrie wel beter terecht. Ik vraag me af, wat 16 taalgebieden met dit boek aan moeten. Het is het verhaal van een boerenbruiloft, waar allerlei volk van arm tot rijk, met zatladders en doodgravers door elkaar krioelt, als het ware uit de lucht gefilmd, zonder dat de schrijver ook maar één keer vanuit een bepaalde hoek het tafreel gade slaat of verwerkt. Voor mij een onverteerbaar brok. C.Ch. Mout. | |
Louis de Lentdecker - Zware jongens lichte meisjes. Uitg. Heideland‘Welk soort mensen zoekt het gezelschap, de gunsten en de zogenaamde genegenheid van de prostituée op? Alle soorten mannen, zegt Marina. Ik heb ministers, rechters en vagebonden gehad. Mannen, vrouwen en “snotneuzen”; ik geloof dat heel de wereld al eens bij ons op bezoek wil komen.’ (curs. M.F.) Dat laatste zinnetje lijkt me een bewijs voor de mensenkennis die men de prostituées pleegt toe te schrijven. Maar omdat het voor een deel van ‘de hele wereld’ wat bezwaarlijk is persoonlijk ‘op bezoek’ te komen, zal het boekje van Louis de Lentdecker Zware jongens lichte meisjes, als | |
[pagina 768]
| |
Vlaamse Pocket uitgegeven door de fa. Heideland te Hasselt, zeker aftrek vinden. Louis de Lentdecker geeft een uitvoerig overzicht van allerlei vormen der prostitutie; ook belicht hij de gecompliceerde samenstelling van de zo nauw met de prostitutie verbonden onderwereld. Hij onderscheidt gelegenheidsprostituées (de keurige mevrouwen die uit uiteenlopende motieven haar lege uren produktief maken zonder dat dit haar burgerlijke status en levenspatroon aantast) en de beroepsvrouwen; deze werken als straatbloemen, of in café's, of in gesloten huizen, of zij voeren de staat van luxeprostituée. Verschillende soorten pooiers en groothandelaren worden behandeld en diegenen die de prostitutie in de allereerste plaats mogelijk maken: de prostituanten, de klanten. Louis de Lentdecker heeft een vlotte pen en zijn onderwerp is boeiend genoeg, maar in zijn verlangen te ‘tonen dat het ganse bedrijf van de prostitutie één grote komedie is’ is hij m.i. niet geslaagd. Zijn werk gaat mank aan het specifiek manko van iedere sociologische benadering: het geeft, overtuigend genoeg, een beeld van toestanden en types, maar het maakt weinig duidelijk van de menselijke gevoelens die aan dit alles ten grondslag liggen. Een schrijver die nu en dan het hoofd schudt en uitroept, hoe is het toch mogelijk dat de mensen zó gek doen, geeft zijn lezers geen nieuw inzicht. In zijn inleiding die hij wat pathetisch ‘Waarschuwing’ heeft genoemd, schrijft De Lentdecker dat de prostitutie een mysterie is, dat nog zonder bevredigende verklaring is gebleven (en die verklaring wordt zeker niet gegeven door het verschijnsel ‘een grote komedie’ te noemen). De grote feitenkennis die de Lentdecker blijkt te bezitten en zijn levendige milieuschildering zouden misschien als achtergrond kunnen dienen voor de onmisbare pen van een romancier die door de uitbeelding van één prostituée, één pooier, één prostituant maar dan van binnen uit, wél iets zou kunnen ophelderen of doen meevoelen van ‘de motoren, de diepste drijfveren, de somberste vormen’ die volgens de auteur alle verhoudingen in de prostitutie kenmerken. Beschaamd doch eerlijk schaar ik mij dan maar onder diegenen die in de slotalinea door de schrijver met opgeheven vinger aldus worden toegesproken: ‘Wie hier méér gezocht heeft dan een studie, kan slechts zichzelf iets verwijten....’.
Margaretha Ferguson. |
|