| |
| |
| |
W.G. Wolters
Alternatieven zoeken
I
Vorig jaar oktober nam de Nieuwe Stem de politieke begrippen links en rechts onder de loep. Daarbij kreeg rechts overigens maar weinig aandacht, links des te meer. Dat het linkse gezelschap geen uniforme club is bleek uit het feit dat er in dit nummer verschillende interpretaties van links naar voren kwamen. Als centraal motief figureerde: ‘het geloof in de mens en in zijn potentie tot het zich scheppen van een betere wereld’ (Wertheim). Rechts achtte men daarentegen vervuld van een hartgrondig pessimisme ten aanzien van de veranderbaarheid van mens en wereld.
Maar daarnaast kwamen er nog andere kenmerken van de tegenstelling links-rechts naar voren: ongelovig - gelovig; rationalistisch - dogmatisch; vooruitstrevend - behoudend; antikolonialistisch - imperialistisch; pacifistisch - militaristisch; marxistisch - kapitalistisch; democratisch - autoritair (onverdraagzaam). Dit laatste begrippenpaar gaat zelfs al sterk in de richting van een sociaalpsychologische interpretatie. Terwijl links daarbij het democratische element vertegenwoordigt, wordt rechts geïdentificeerd met het autoritaire persoonlijkheidstype. Hier doet zich overigens een merkwaardig verschijnsel voor. In de sociale psychologie geldt als typerend voor de als rechts beschouwde autoritaire persoonlijkheid, diens sterke neiging tot dichotomisering, tot zwart-wit denken. Maar de hierboven genoemde dichotomieën worden vooral gehanteerd door linkse, democratische figuren. Dit terzijde.
Deze begrippenparen worden nu ondergebracht in een overkoepelend bipolair schema: links versus rechts. En die samenvoeging levert voor mijn gevoel nu net precies de grote moeilijkheid op: de verschillende kenmerken van links hoeven niet samen te gaan, evenmin als die van rechts. Als wij dogmatisme een verschijnsel van rechts noemen, hoe
| |
| |
moeten we dan bijvoorbeeld de Sowjet-Unie typeren die al jaren lang officieel als economische theorie een verouderd marxisme aanhangt en die in haar visie op de wereldontwikkeling nog maar nauwelijks toe is aan het interpreteren van feiten los van de marxistische schablones. Te oordelen naar dit criterium zou de Sowjet-Unie rechts zijn. Maar er zijn nog meer criteria en bovendien zijn er ontwikkelingen gaande. Terwijl het Stalinisme een sterk autoritaire inslag had (rechts), valt er nu in de Sowjet-Unie een liberalisering te konstateren, een ontwikkeling naar democratischer verhoudingen. Een verschuiving dus van rechts naar links. En uitgerekend op dat moment signaleert Wertheim in zijn bijdrage aan het links-rechtsnummer, naar rechts tenderende trekken in de Sowjet-Unie: verburgerlijking, bureaucratisering, dogmatisme, tempering van het revolutionnaire vuur. Terwijl de Sowjet-Unie een gematigde vredelievende internationale politiek gaat nastreven die volgens Wertheim links te noemen is (pacifistisch criterium) demonstreert China in zijn emancipatiestreven een revolutionnair élan dat volgens een ander criterium het land eveneens aan de linkerkant situeert. Wertheim konstateert al in zijn stuk dat het moeilijk is China en de Sowjet-Unie in te passen in het schema links-rechts. Die moeilijkheid doet zich volgens mij voor bij alle verschijnselen die men in het schema wil bijzetten. Er zijn te veel criteria die niet samen hoeven te gaan.
De verschijnselen (staten, politieke partijen) waarvoor men de termen links en rechts kan laten aanrukken, zijn te gecompliceerd voor simpele etiketten. De gehele linksrechtsterminologie staat naar mijn mening een nauwkeurige analyse van die verschijnselen in de weg. Hoe misleidend dit begrippenstelsel kan werken demonstreert het artikel van Kruithof, waarin sprake is van: ‘de achtergebleven gebieden waar het brutale kapitalistische geweld alles bepaalt’ (terwijl in feite de problematiek van die gebieden heel anders ligt); ‘de ondergang van het kapitalisme en het westerse imperialisme’ (het kapitalisme puur bestaat niet meer en de westerse mengvorm vertoont nog geen neiging ineen te storten, voorzover ik weet). Dit zijn slogans die voortkomen uit de links-rechtsterminologie en die wijzen op een gebrek aan bereidheid zich van de ware feiten op de hoog- | |
| |
te te stellen. De formules fungeren als oogkleppen.
Tegen de term links kan nog een ander bezwaar aangevoerd worden. Met links is voor velen verbonden de associatie: moreel hogerstaand dan rechts, zoals blijkt uit zinnen als: ‘links is het geweten’; ‘Links wo das Herz ist’. Links zijn de voorvechters van vrijheid en rechtvaardigheid tegenover dictatuur en onderdrukking. Toch zitten deze associaties niet direct in de genoemde tegenstellingen: het zijn ondergeschoven morele criteria. Door deze bijbetekenissen van goed en kwaad forceren de termen links en rechts morele tegenstellingen die moeilijk zijn op te lossen in de politieke praktijk, omdat ze ieder redelijk overleg met de tegenstander tot pacteren met de duivel maken. En die implicatie is fataal in een situatie waarin een nucleaire oorlog dreigt. Het is fataal de westerse politici te brandmerken als door apocalyptische intenties bezeten imperialisten. En het is precies even fataal de Sowjet-Unie af te schilderen als een onredelijk land waarmee geen compromis mogelijk is.
Dan is er tenslotte nog het psychologische bezwaar tegen de termen links en rechts: dat ze op een hinderlijke manier volstrekt autonoom in het denken gaan opereren, het denken in een bepaalde richting dwingen. De grote aantrekkelijkheid van een bipolair schema is dat men alle verschijnselen erin kan onderbrengen en alles met alles kan vergelijken: standpunten, personen, programma's, pressiegroepen, partijen, regeringen, landen, machtsblokken, continenten. Wie daar behoefte aan voelt kan zijn plaats op de lijn precies bepalen en hij weet dan waar de schurken zitten: aan de andere kant. Het is moeilijk zich aan zo'n indeling te onttrekken: het schema gaat de visie bepalen.
Mij lijken de begrippen links en rechts dus minder bruikbaar. Nu zou er één mogelijkheid zijn om ze toch nog te behouden, n.l. door alle associaties en bijbetekenissen resoluut af te kappen en de tegenstelling links-rechts identiek te verklaren met: vooruitstrevend - behoudend. Maar ook die tegenstelling is niet vrij van dubbelzinnigheid zoals De Jong al aantoont in zijn artikel Koersen. Wat is n.l. die vooruitgang waarop de vooruitstrevende in wil haken? In welke richting gaat die vooruitgang? Romein schrijft ergens dat de geschiedenis geen vooruitgang in één richting te zien
| |
| |
geeft, maar een ingewikkelde winst- en verliesrekening’. Het begrippenpaar progressief - conservatief is dus evenmin hanteerbaar, als men tenminste niet de dupe wil worden van termen die niet meer op de werkelijkheid passen. En daarom stel ik voor de tegenstelling links-rechts voortaan uit ons woordgebruik te schrappen. In plaats van woorden om te etiketteren, zijn begrippen nodig om te analyseren.
| |
II
Tussen de politicus en de progressieve intellectueel gaapt een kloof. De politicus, de regering of een partij kan een duidelijk belanggebonden politiek voeren, beslissingen nemen die ingegeven worden door overwegingen van eigen belang, strategie en haalbaarheid-in-de-gegeven-situatie. De ‘Heimatlose Linke’, de progressieve intellectueel daarentegen oordeelt en ageert uit naam van principes en idealen die alleen via een grote omweg teruggevoerd kunnen worden op eigenbelang. Hij treedt op als supporter van het moreel superieure links dat bedreigd wordt door rechts.
Dit contrast tussen wat ik nu maar heel simpel politicus en intellectueel heb genoemd, kan mooi met behulp van sociologische begrippen verduidelijkt worden. De politicus gaat meestal uit van particularistische doelstellingen: gericht op de bevoorrechting van een bepaalde groep, staat of machtsblok. De intellectueel betoont zich daarentegen een aanhanger van universalistische voorschriften: waarheidsgebod, objectiviteitsdrang, ethische waarden, pacifisme, wereldvrede, menselijke waardigheid, internationale rechtsorde.
Wie in het licht van deze verheven idealen het platvloerse gedoe van de politiek beziet wordt kritisch gestemd. Hij ergert zich aan de systematische vertekening van de tegenstander in de pers aan beide kanten; aan de vertragingsakties in het dekolonisatieproces; aan de traagheid van de ontwapeningsbesprekingen. Maar bij dit alles hoeft de progressieve intellectueel geen rekening te houden met machtstaktisch gemanoeuvreer: hij kan zijn idealen zuiver houden en compromissen uit de weg gaan. Het is alsof hij verwacht dat de grote mogendheden hun aan belangen- | |
| |
posities gebonden politiek plotseling zullen laten schieten voor een door nobele idealen ingegeven beleid.
De progressieve intellectueel kan zijn idealen zuiver houden. Maar zijn kritiek heeft geen ander gevolg dan dat de morele superioriteit van de kritikus ermee bewezen wordt. De weldenkende pennevoerder heeft nu eenmaal weinig of geen invloed op de besluitvorming in de centra van de politiek. Het kernstopakkoord tussen de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten is niet afgedwongen door ban-de-bomdemonstraties en evenmin door de nieuwe inzichten van de wetenschap der polemologie. Het waren economische redenen, als ik de politieke kommentatoren mag geloven, die Rusland tot dit akkoord gebracht hebben. Een verdergaande bewapeningswedloop zou te sterk gedrukt hebben op het levenspeil in de Sowjet-Unie die op het punt staat de fase van de massaconsumptie binnen te treden. En wat betreft de V.S., die een militair overwicht bezitten: hun belang bij een verdergaande bewapeningswedloop is verdwenen. De motieven bij de verdragspartners zijn dus niet ontleend aan de pacifistische ideologie, maar vloeien voort uit ieders eigenbelang.
De kritische houding van de niet gebonden progressieve intellectueel verschilt aanzienlijk van de houding der grote socialistische partijen in West-Europa, die kans maken op regeringsverantwoordelijkheid. Enige tijd geleden is in Amsterdam een kongres gehouden van de socialistische Internationale. Opvallend was dat deze een politieke richting formuleerde die maar weinig verschilde van die van de westerse machthebbers. Men kan hoogstens zeggen dat het socialisme in de westerse buitenlandse politiek modificaties wil aanbrengen maar geen rigoureuze ommezwaai. Hoe komt dat? Uit overtuiging maar ook omdat deze partijen rekening moeten houden met de haalbaarheid van hun programma in de verkiezingsstrijd en in regeringscoalities.
Als de onmacht van de progressieve intellectueel al te duidelijk is gedemonstreerd, dan kan de wens ontstaan helemaal af te zien van verdere pogingen de politiek te beïnvloeden. Men kan in retraite gaan en voortaan alleen in beperkte kring of onder gelijkgestemden zijn gal spuwen over de gang van zaken. Het duivelsgebroed der politici bestiert het verloop van de politiek dat de ‘Heimatlose
| |
| |
Linke’ dan verder alleen nog maar begeleidt met zijn vermaningen: preken, proklamaties, beginselverklaringen.
Het gevoel van machteloosheid kan verlammend werken. Maar voor wie door de politiek gefascineerd blijft, staan nog andere mogelijkheden open. Het heeft geen zin de breuk tussen de intellectueel die zijn idealen zuiver wil houden en de politicus die manoeuvreert, op de spits te drijven. Het kontrasteren van denken en handelen voert ons niet alleen in een impasse, maar is ook irreëel. Het moet mogelijk zijn het vacuum tussen beginselverklaringen, principes en concepties omtrent een ideaalstaat enerzijds en de wirwar van de politieke praktijk anderzijds op te vullen.
| |
III
Politiek bedrijven is een kwestie van: morele principes, politieke doelstellingen, een analyse van de situatie, taktische manoeuvres en diplomatieke zetten. Als het waar is dat een politiek tenslotte zijn rechtvaardiging vindt in zijn welslagen, dan ontkomt men er niet aan zich te verdiepen in allerlei praktische politieke overwegingen: konsekwenties, doeltreffendheid, haalbaarheid. De kritikus die behalve het morele gelijk en een reputatie bij het nageslacht ook nog concreet resultaat verlangt, kan niet volstaan met het proclameren van idealen en goede bedoelingen; hij moet deze vertalen in de praktische politiek: hij moet alternatieven zoeken voor de gevoerde politiek.
Politiek is verre van simpel. Het is een complex reikend van doeleinden tot middelen, van uitgangspunten tot manoeuvres. Er zit een zakelijke kant aan, maar jammer genoeg voor macchiavellisten, ook een ethische. Met ethiek bedoel ik in dit verband niet een theologische variant en evenmin duister gezever van andere aard, maar heel precies bijvoorbeeld: afkeer van oorlog, van bloedvergieten. Bepaalde akties zal de politicus zich ontzeggen omdat ze niet in overeenstemming zijn met zijn moraal. De ethiek loopt op een hinderlijke manier dwars door het zakelijke gedeelte van de politiek heen.
Nu wil ik de progressieve intellectueel waar ik het voortdurend over heb, geen taak voorschrijven; iedereen moet
| |
| |
tenslotte maar doen waar hij zin in heeft en een argumentatie met behulp van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel gaat mij bijzonder slecht af. Maar als hij zich in de politiek wil begeven dan kan zijn belangrijkste bezigheid mijns inziens worden: kritisch doordénken van de paradoxen van de internationale politiek, analyseren van het politieke complex van doeleinden en middelen, nieuwe ideetjes lanceren voor politieke impasses en tenslotte propaganda maken voor betere opvattingen.
Ik ben mij ervan bewust dat dit vaag klinkt. Het enige wat ik kan doen is enkele voorbeelden geven om mijn stelling toe te lichten. Nederland steunt de Amerikaanse buitenlandse politiek op een wijze die in volgzaamheid niets te wensen overlaat. En wat de defensie betreft draagt Nederland procentsgewijs meer bij dan de meeste andere Europese landen. Maar wat voor het ene land een juiste politiek is, hoeft dat voor een ander land nog niet te zijn. Zelfs al acht men de Amerikaanse politiek op zich zelf juist, dan is dat nog geen reden voor Nederland de Amerikaanse doeleinden strikt na te volgen. Wij kunnen andere doeleinden laten prevaleren: de algehele ontwapening bevorderen bijvoorbeeld. De kleine landen kunnen hun inventiviteit tonen bij het uitdokteren van trapsgewijze ontwapeningsprogramma's. Zij kunnen bemiddelend optreden bij politieke conflicten; zowel financieel als militair sterker bijdragen aan de Verenigde Naties teneinde een sterker tegenwicht te geven tegen de grote mogendheden. De progressieve intellectueel kan een wijziging van de Nederlandse politiek in bovengenoemde zin bepleiten en daar propaganda voor maken.
Naar de kant van de publieke opinie kan hij zich bezighouden met het aantasten van mythen en het verschaffen van accurate informatie over de wereldsituatie. Dat kan hard nodig zijn. Tijdens de Nieuw-Guineakwestie gold Soekarno voor een ‘tweede Hitler’ en toegeven aan zijn ‘imperialistische eisen’ was ‘zwichten voor geweld’, een ‘tweede München’. Er waren maar weinig journalisten die tegen deze formules (met emotionele nasleep) protesteerden en redelijke motieven in de Indonesische politiek signaleerden. Tussen de stemming in Nederland en de koers van het kabinet bestond vermoedelijk een intensieve
| |
| |
wisselwerking. De wisselvalligheid van de publieke opinie bleek na het herstel van de betrekkingen met Indonesië: de Telegraaf zond als eerste een journalist naar Indonesië voor de vervaardiging van reportages die aangepast waren aan de omslag in de nederlandse meningsvorming. Dit is veelzeggend. Op de sinusachtige stemmingscurven van de publieke opinie hebben de redelijke argumenten van goedwillende intellectuelen geen vat. Die argumenten vinden hun weg beslist niet vanzelf nadat ze zijn gelanceerd. Ze moeten net zo hard worden geïndoctrineerd in boerenschedels en burgerknarren als de leuzen van Lunshof, willen ze blijven hangen. De intellectueel kan niet volstaan met manifesten publiceren, hij moet aktief propagandist worden. Hij zal redelijkheid en feitenkennis uit moeten spelen tegen mythen, oorlogshysterie en agressiviteit.
Een ander voorbeeld. Het is natuurlijk niet te bewijzen, maar men kan vermoeden dat de westerse houding tegenover China samenhangt met de image van China in het Westen. Journalisten als F.J. Goedhart die hun informatie uitsluitend van Tsjiang Kai-sjek betrokken hebben, zijn voor deze beeldvorming verantwoordelijk. Zij schilderen China af als één groot concentratiekamp, waarin de boeren worden uitgebuit door de ‘gangsters in Peking’. De mislukking van de oogst wordt geïnterpreteerd als het zoveelste bewijs voor de onmacht van communistische leiders om de problemen op te lossen. Journalisten van dit slag missen kennelijk iedere notie van de aard van het Chinese bevolkingsvraagstuk. Aan deze onjuiste berichtgeving wordt dan nog een paniekreaktie gekoppeld: het gele gevaar dat dreigt de rode vloedgolf van hongerende Chinezen etc. En de remedies liggen dan voor de hand in deze gedachtengang: isolement van China, boycotmaatregelen, weren uit de V.N. Het lijkt mij dat isolering van China de gevaarlijke situatie doet ontstaan dat de machthebbers in Peking niet meer in staat zijn de bedoelingen van het Westen te peilen en omgekeerd. Het wantrouwen over en weer neemt toe, men gaat de tegenstellingen zwart-wit zien en daardoor wordt de kans groter op botsingen, onbehaaglijk perspectief in deze nucleaire tijden. Het verschaffen van juiste informatie aan beide zijden lijkt mij een noodzaak.
Een konklusie tot slot? Ik heb in dit stuk willen betogen
| |
| |
dat het geen zin heeft zijn visie op het wereldgebeuren te laten bepalen door een schema waarvan de deugdelijkheid mij twijfelachtig lijkt en dat men niet kan volstaan met etiketteren. Maar een uitgebouwde politieke filosofie in plaats daarvan heb ik niet te bieden. Aandacht voor de politiek, uitgangspunten vertalen in alternatieven voor de bestaande politiek en het propageren van die alternatieven lijkt mij voorlopig het parool. Het konstrueren van een theorie voor de theoretici en een sjibbolet voor het kiezerspubliek kan dan altijd nog gebeuren.
|
|