De Nieuwe Stem. Jaargang 19
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Ger Harmsen
| |
[pagina 232]
| |
Scherper nog dan in ons land is de breuklijn tussen de ouderen en jongeren in Duitsland waar het fascisme zoveel eerder en totaler zijn intrede deed en zoveel dieper in de historie wortelde. De Duitse naoorlogse jeugd, zo wars van alle uniformen en beu van organisatie en dikke woorden, kenschetste Schelsky als ‘die skeptische Generation’.Ga naar voetnoot2) Nu is deze omslag van ideologische bevangenheid naar scepsis en moreel nihilisme, niet alleen veel vluchtiger maar ook minder uniek dan Schelsky in zijn boek suggereert. Een uiterlijk soortgelijke omslag voltrok zich rond 1890 in het tsaristische Rusland, merkwaardigerwijze dus omstreeks hetzelfde jaar dat de omslag zich hier in omgekeerde richting doorzette. Mirsky, een literatuurhistoricus, spreekt van een esthetische reactie op de utilistische kunstopvatting, maar het ging om meer dan een artistieke revolutie. Van de Russische jongeren zegt een toenmalige tijdgenoot en nu citeer ik letterlijk: De nieuwe generatie is sceptisch geworden en de idealen van de vaders en grootvaders hebben voor haar hun betekenis verloren. Zij voelt geen haat en minachting voor het gewone dagelijkse leven en acht zich niet verplicht voor held te spelen en gelooft niet in ideale mensen. Al deze idealen zijn dorre abstracte produkten van het individuele denken en voor de nieuwe generatie bestaat alleen de werkelijkheid waarin zij veroordeeld is te leven en die zij daarom ook erkent.Ga naar voetnoot3) Commentaar leverend op deze levenshouding voegt hij hieraan toe: dergelijke filisters zijn er altijd geweest maar het nieuwe is, dat dit openlijk tot levenshouding wordt geproclameerd en als iets beters. Deze Russische omslag die verband houdt met ingrijpende verschuivingen en veranderingen in de revolutionaire beweging als gevolg van de crisis waarin het narodnikisme geraakt was en de opkomst van een zich op Marx oriënterende arbeidersbeweging, is los daarvan typerend en in haar uitingen verwant met wat zich na de oorlog in Nederland ging afspelen. Nog een enkel woord over de Duitse jongerenscepsis van na 1945. Met de Russische van 1890 heeft deze natuurlijk alleen de uiterlijke gedaante gemeen; immers, naar de inhoud gaat het om het afwijzen van totaal verschillende | |
[pagina 233]
| |
en onvergelijkbare sociale werkelijkheden. Over wat zich in Duitsland afspeelt, kan men zich zelfs verheugen, want om het met de woorden van R.H.S. Crossman te zeggen: I can't help feeling that, in the case of German youth, crass materialism is a good deal less dangerous than the nostalgic longings for a hero's death.Ga naar voetnoot4) Na deze buitenlandse excursie keer ik weer voor een poosje terug tot het ons wat nader liggende en meer gematigde Nederlandse jeugdscepticisme. | |
‘De idealen van de vaders en grootvaders’Ook in ons land presenteerde zich na 1945 in het voetspoor van de ‘angry young man’ een generatie met woordvoerders, die moeite deden in niets te geloven, zich niets wijs te laten maken en zich non-conformistisch en wat cynisch te gedragen. Om de woorden van W.F. Hermans aan te halen: ‘Zoek niet naar oplossingen of verbeteringen, die bestaan niet. Wees voorzichtig met wereldverbeteraars. Je kunt ze bijna altijd als oplichter ontmaskeren’. Voor zover het streven was, zich aan de greep van het ‘algemene begrip’ in de vorm van versteende ideologieën te onttrekken, en jongeren de weg zochten naar hun onvervalste menszijn, is deze scepsis van betekenis, al is het naakte zelf ontdaan van alle sociale en historische bindingen een grotere abstractie dan wat ook. Maar in welke mate ging het hier werkelijk om? Nu moet men met het woord ‘generatie’ en het veronderstellen van een hieraan inherente geesteshouding voorzichtig zijn niet alleen omdat het aan de veelheid, rijkdom en heterogeniteit van jongerenuitingen tekort doet maar ook omdat het aan de gedragingen van een groepje recalcitrante lieden snel te veel zwaarte geeft en hun betekenis daardoor overtrekt. Bovendien verliest men daardoor zo snel de sociale gelaagdheid van ons volk uit het oog, die de generatie-problematiek juist compliceert. Ik beperk me hier even tot die aspecten die meer direct verband houden met de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbeweging. Bij het bestuderen van de generatiewisseling aan de hand van de familiekronieken van bepaalde meer op de voorgrond tredende arbeidersgeslachten, stuit men op boeiende, zij het | |
[pagina 234]
| |
niet altijd even stichtende bouwstoffen voor een trilogie. Wanneer we bij wijze van voorbeeld de grootvaders, vaders en zonen van een bepaald Twents textielarbeidersgeslacht voor ons geestesoog oproepen, dan kunnen we aan het eind niet anders doen dan de woorden herhalen van de oudere Rus van 1890. Stelt U zich voor de ellende van het proletariaat in het oosten van ons land, kort voor de eeuwwisseling. Enkele pioniers bezield door een humanistisch ethos hieven de rode vanen en verkondigden de blijde boodschap van het komende socialisme. En door de beproevingen, variërend van broodroof en gevangenisstraf tot oranjefurie waaraan ondernemer, kerk en overheid de eerste socialisten onderwierpen, steeg de eenvoudige colporteur met ‘Recht voor allen’, dat hij misschien beter begreep dan hij het lezen kon, boven zichzelf uit tot het niveau van een martelaar en een morele held. De talrijke zonen van deze pioniers kregen meer mee van thuis aan kennis en cultuur en brachten het verder in de ‘beweging’; voorzover zij echter functionaris van partij of vakbond werden, loerde, naarmate deze organisaties uitgroeiden of verstarden, al naar men het ziet, tot maatschappelijke instituties, het gevaar dat politieke handigheid en bureaucratische routine de plaats innamen van de ethos waardoor de pioniers zich gedragen wisten, ook al waren zij die het vuur brandende hielden niet zeldzaam. Maar wat te zeggen van de uiterlijk nog gunstiger omstandigheden waaronder het derde geslacht, de nu alweer bezadigde kleinkinderen van de pioniers, opgroeide en dat deels zelfs de gelegenheid kreeg de universiteiten te bevolken? Naarmate de prikkel der zichtbare sociale ellende allengs naliet de gewetens te verontrusten, transformeerde de toenemende welvaart het socialistische ideaal in de harten velen hunner tot een irritante fase. Het godsrijk op aarde, dat aanstaande scheen, week terug naar de onbereikbare en onwezenlijke verte van het koninkrijk der hemelen. Het werk en de verworvenheden van voorgaande generaties zijn zelden in staat de nieuwgekomenen te inspireren. Merkwaardig is hoe de kleinkinderen, waar hier sprake van is, aan de grootheid zelfs in de kleinheid en bekrompenheid der voorvaderen voorbijzagen. G.K.v.h. Reve typeert zijn communistisch ouderlijk huis met de woorden: ‘Het gezin waaruit ik stam was zeer vroom en orthodox’.Ga naar voetnoot5) Hoe- | |
[pagina 235]
| |
zeer het heroïsche in de banaliteit hem ontging, toont de minutieuze descriptie van ouderlijke onsmakelijkheden, die zoals gebruikelijk meer over de zonen dan over de vaderen zeggen.Ga naar voetnoot6) | |
Terug naar ‘Biedermeier’Als een representant van bepaalde negatieve aspecten van het naoorlogse jongeren-scepticisme, kies ik betrekkelijk willekeurig de Leidse hoogleraar K. v.h. Reve uit. Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of een schrijver die men beoordelen wil in de loop der jaren verandert of dat de gewijzigde indruk in de eerste plaats toe te schrijven is aan het feit dat men zelf anders tegenover de wereld en dus eveneens tegenover de desbetreffende schrijver is komen te staan. Het heeft er niettemin veel van dat ook Van het Reve gaandeweg een evolutie van gelukkig ongevaarlijke aard doormaakt, die als eindprodukt wel de gevestigde en gearriveerde burger met de bekende milde glimlach zal opleveren. En laat ik er meteen ter verdere geruststelling aan toevoegen: de rots waarvan zijn vaak meer welluidend dan inhoudsvol gezang weerklinkt, de rots van het anticommunisme, is onaangetast gebleven. Onlangs verscheen van zijn hand een bundel opstellen Rusland voor beginnersGa naar voetnoot7) die voor een aanzienlijk deel over de klassieken zoals Toergenjew handelen, maar waarin het toch ook niet aan uiteenzettingen over de verderfelijkheid van het sowjet-communisme ontbreekt. Wel poseert de auteur nog steeds als de man die alles doorziet en in geen enkele frase gelooft, maar er komt een zekere gezapigheid over hem en dit geeft aan zijn toon soms iets vriendelijks. Arrivisme en leeftijd zullen hier wel enig verband mee houden. Zijn geestelijke ontwikkeling of inwikkeling laat zich op heel ouderwetse wijze begrijpen vanuit de door Marx geponeerde relatie tussen het zijn en het sociale bewustzijn. Hoezeer Van het Reve sputtert tegen de dictatuur van de historische noodwendigheid, hij blijkt niet tot degenen te behoren die de kracht bezitten zich er aan te onttrekken. Het zich aanpassen aan en het zich behagelijk inrichten in de ‘Hollandse’ samenleving eerst nog met ‘wekelijks’ en nu nog slechts met ‘maandelijks’ gepruttel, verloopt wat tegenstribbelend en is niet gespeend van voor- | |
[pagina 236]
| |
zichtige zelfironie maar de terugkeer tot Biedermeier is er niet minder onmiskenbaar om. | |
Het fatsoen ‘an sich’Een goed beeld geeft Van het Reve van zichzelf in het laatste opstel uit Rusland voor beginners getiteld Op reis. Hij beschrijft hierin een Toergenjew-herdenking ergens in de Sowjet-Unie waar ook hij het woord voert. Van het Reve is een luchtig en onderhoudend babbelaar die bij alle zelfspot of misschien juist hierdoor er zelf het beste afkomt. Als spreker ten tonele verschijnend is hij de enige die niet vervalt in de geijkte frases, maar integer, moedig en fatsoenlijk blijkt te zijn. Geen wonder dat de Russische jongeren juist op zijn verlossende woord hebben zitten wachten. En men is haast geneigd de ontroerende naieveteit waarmee hij zijn ijdelheid etaleert, nog als een speciale deugd aan de lijst toe te voegen. Knap is hoe hij zijn moed accentueert juist door het breed uitgesponnen opzien tegen de spreekbeurt. Nu we het toch over deugden hebben, wil ik nog even inhaken bij de opmerking van de auteur die niet gelooft.... dat men begrippen als waarheid, recht, fatsoen, redelijkheid ‘dynamisch’ of ‘in hun historische ontwikkeling’ of ‘in hun geografische bepaaldheid’ moet zien (p. 6). Het kan hem, zegt hij, niet schelen welke landsman iets zegt en wanneer. En daar staan we nu met al deze voortreffelijke en begerenswaardige artikelen ontheven aan ruimte en tijd, om zo te zeggen veranderd in absolute categorieën. Hier voert de strijd tegen de ouderlijke communistische dogmatiek naar ik aanvankelijk meende uit wantrouwen jegens iedere ideologische bevangenheid, ons niet voorwaarts naar de levende mens in zijn concrete situatie, maar laat ons een heel eind terug belanden bij iets in de trant van de ideologie der morele herbewapenaars. Zo slaat de scepsis in haar tegendeel om. Met één armbeweging wordt de hele historische en sociale wetenschap van de tafel geveegd. Terwijl er zoveel kritische en zinnige opmerkingen over de marxistische en communistische ethiek te maken vallen, neemt Van het Reve een duik in de primitiviteit van het pre-marxistische denken. ‘Cela est bien dit, mais il faut cultiver notre jardin maintenant’ laat Voltaire zijn onvolprezen Candide aan het slot zeggen. En zo zien we dan Van het Reve druk bezig de onwaarheid en het | |
[pagina 237]
| |
onfatsoen uit zijn eigen tuintje te wieden en de wereld te meten met de maat die reikt van huis tot heg. Nu valt het met het absolute fatsoen en de absolute waarheid van Van het Reve wel mee gelukkig en zijn behoefte om de conformist uit te hangen maakt dat hij menige steek laat vallen. Want hoe anders moet men zijn weigering om aan de actie van de schrijvers ter verbetering van hun vaak sober bestaan, mee te doen beoordelen? In dit verband is zelfs het woord onderkruiper gevallen.Ga naar voetnoot8) En wat te denken van het in één adem noemen van Droogstoppel en Tsjernisjewski in een boek dat voor beginners bedoeld heet te zijn? En staat zijn opmerking dat Stalin erger was dan Hitler omdat je van de laatste geen last had als je je maar aan de voorschriften hield, terwijl de eerste ook zomaar mensen oppakte en liquideerde, niet op erg gespannen voet met de ‘absolute waarheid’? Misschien kan de auteur in dit verband eens een bezoek aan Putten brengen. Trouwens heel de ridiculiserende en badinerende toon van Van het Reve leent zich weinig voor het behandelen van historische drama's met zulke immense afmetingen als waar in Rusland sprake van is. | |
Van kennis en kundeVan de moraal naar de filosofie in meer algemene zin. Er zijn mensen die datgene wat hun goed afgaat niet achten en met alle geweld datgene willen waartoe zij om welke reden dan ook niet in staat zijn. In dit verband vraag ik me af waarom Van het Reve met zoveel nadruk voor filosoof gaat spelen en dit in toenemende mate zoals zijn aangekondigde boek ‘Het geloof der kameraden’ doet vermoeden, terwijl er een literatuurcriticus in hem steekt. Zetten we op het punt van de filosofie het vergelijken van de sceptische generaties nog even voort. Beide generaties leverden ook hun denkers op: de Rus Leo Sjestow toen en de Nederlander Van het Reve nu. Helaas, ook als we het niveauverschil buiten beschouwing laten, is er nauwelijks een vergelijking mogelijk. Zeker, beiden keren zich tegen de dwangheerschappij van | |
[pagina 238]
| |
de historische noodwendigheid waaraan de concrete mens onderworpen zou zijn en tegen de tot stelsels gegroepeerde algemeengeldige begrippen en waarheden. Beiden proberen de grond waarop wij staan te ondermijnen om door het aantasten van zekerheden die ons beschermend omhullen de mens tot zichzelf terug te voeren, maar meer dan deze doelstelling hebben beide slopers niet gemeen. Bij Van het Reve geen spoor van wijsgerige diepte noch van de hartstocht en de gedrevenheid die de waarheidszoeker eigen is. Sjestow vermag de meest rationalistische en zelfverzekerde mens om te woelen, te schokken en te dwingen zich van zijn uitgangspunt rekenschap te geven. Van het Reve blijft de opgewekte babbelaar met slechts één devies: niet vervelend zijn; vandaar het strooien met onbewezen bon mots. In detail praat hij de wonderlijkste dingen aan elkaar vast. Een enkel denkbloempje. Wanneer het gaat over het ‘typische’ paard dat marxistische aesthetici uit alle bestaande paarden abstraheren, destilleert Van het Reve hier platonisme uit. Dat aan een kennistheoretische onderscheiding als die tussen het algemene en bijzondere, tussen het abstracte en concrete, niet noodzakelijk ook ontologische betekenis behoeft te worden toegekend, schijnt hem niet duidelijk te zijn (p. 105). De clou is juist dat de platonisten en in zekere zin ook de hegelianen dit laatste wel doen en de marxisten niet. Voor de laatsten is de idee een potentie van de objectieve realiteit zelf. En uit zijn opmerking dat literatuur overbodig is wanneer zij zich beperkt tot het weergeven van de realiteit (p. 83) kan men opmaken dat hij het uiterlijke met het werkelijke verwart en zich om de gradaties van het zijn kennelijk niet druk maakt. Interessanter dan deze incidentele ontsporingen vast te stellen op het terrein van de aesthetica, is het Van het Reve als filosoof puur aan het werk te zien. Als uitgangspunt neem ik hiervoor een van zijn ‘maandelijkse’ pruttelingen getiteld ‘De ellende der dialectiek’.Ga naar voetnoot9) De ellende blijkt te zijn dat volgens de auteur niemand er ooit in geslaagd is hem duidelijk te maken wat dialectiek is. Hij wijst af zonder te begrijpen, maar verslaat men een tegenstander niet pas echt door hem beter te begrijpen dan hij zichzelf begrijpt? Had Van het Reve er zich niet toe beperkt bressen te stoten in muren die anders van ellende en armzaligheid zelf wel in elkaar gevallen zouden zijn, doch de vijandelijke vesting daar geramd waar zij het hechtste is, misschien had | |
[pagina 239]
| |
dit een boeiender schouwspel opgeleverd. Waarom echter bestrijdt hij de door hem gewraakte dialectiek niet waar deze het sterkst geformuleerd en vooral geconcretiseerd werd, maar juist in zijn stunteligste, meest vervlakte en banale vorm? Pas wanneer we het terrein betreden van godsdienstkritische en sociaalhistorische problemen bevinden we ons op de geboortegrond van het Europese dialectische denken. Alleen hier is een werkelijke ontmoeting met Hegel en Marx mogelijk. En wie een reisgids zoekt zou ik op ‘Der junge Hegel’ van Georg Lukács willen wijzen. | |
Het wezen van het stalinismeHet meest verbluffende element in de uiteenzetting van K. v.h. Reve is dat het onderscheid tussen de door Marx ontwikkelde historische dialectiek en de tot het uiterste gevulgariseerde en op scholastische wijze gesystematiseerde dialectiek in het Sowjet-communisme niet duidelijk wordt. Op verschillende plaatsen suggereert hij zelfs dat dit onderscheid er niet is. Daardoor is hij ook niet in staat ons te informeren over de sociale en politieke omstandigheden die deze wijsgerige ontwikkeling in de hand gewerkt hebben. Door deze kunstgreep van het alles over één kam scheren valt het Van het Reve niet moeilijk de dialectiek belachelijk te maken. De kinderlijke voorbeeldjes van dialectiek die in het gunstigste geval illustratieve of didactische betekenis hebben bij het kleuteronderwijs, en waar hij zo druk mee bezig is, zijn in serieus gezelschap nauwelijks een bestrijding waard. En de vier ‘wetten’ waarin Stalin de dialectiek samenvatte zijn zo algemeen en door het ontbreken van iedere bepaaldheid zo leeg dat ze niet meer onwaar kunnen zijn zonder dat ze ons een stap verder brengen. Zelfs op dit kinderlijke vlak echter ziet Van het Reve nog kans te blunderen door een koopman ten tonele te voeren die verlies lijdt alsof dit de stelling zou weerleggen dat het kapitalistische stelsel gebaseerd is op het maken van winst. Dat komt ervan als men het historische en sociale karakter van de dialectiek bij Hegel en Marx miskent! Toch had een parafrase van wat Sidney Hook in een geschriftje als ‘Dialectical materialism and scientific method’ uitvoeriger, scherper en intelligenter betoogt, zijn nut kunnen hebben bij het afgrenzen van sofistiek en dialectiek en bij het onderzoeken van de bedenkelijke aanspraken op algemene geldigheid buiten het terrein van de sociale wetenschappen. Maar dat goochelen iets anders is dan | |
[pagina 240]
| |
denken is Van het Reve zelf niet helemaal duidelijk. Het werk van Marx althans die niet toevallig geen enkele keer als kroongetuige wordt opgeroepen, biedt nog wel heel andere voorbeelden van dialectiek dan waarmee we in dit geval afgescheept worden. Wanneer we echter wel onderscheid maken tussen het denken van Marx en het sowjet-marxisme ten tijde van Stalin waarin bestaat dan het verschil? Dit zit nu juist in het probleem van de dialectiek. Om slechts één punt te noemen: door het schematiseren en verregaand vereenvoudigen van de sociale realiteit, gedeeltelijk uit sociaal-pedagogische noodzaak, wordt aan de dialectiek te kort gedaan. Dit gebeurt onder meer door het elimineren van alle tussenschakels, vervlechtingen en wisselwerkingen die bepaalde aspecten van de werkelijkheid met elkaar verbinden. Op deze wijze wordt het toepassen van het marxisme eenvoudiger dan het oplossen van een eerstegraadsvergelijking om met Engels te spreken, want het zijn juist de weerbarstigheid van de facticiteit der wereld en de contradicties tussen de verschillende ‘Abstufungen’ van het zijn die ons voor vragen stellen. Een van de gevolgen was het vervagen van het onderscheid tussen beginsel en tactiek; dit maakte het om slechts een enkel voorbeeld te noemen, nodig een tactische zet als het non-agressie pact van 1939 tegelijk als een zaak van beginsel te zien. Het Engelse imperialisme was van dat moment veel perfider nog dan het Duitse. Een desoriëntatie van de internationale communistische beweging was het gevolg. Deze vereenvoudiging van de rationele samenhang door het achterwege laten van wat Hegel ‘Vermittlung’ noemt en waardoor onder meer de problemen die men tegenwoordig tot de sociologie rekent, onder tafel vielen, wekt de illusie van eenvoud die voor sommigen het kenmerk van het ware is. Het suggereert ook een veel sluitender samenhang tussen de verschijnselen dan de facto aanwezig is en dit juist draagt koren op de molen van de sceptici die alle samenhang loochenen. Voor een stalinist waren er geen theoretische problemen en het adagio van Marx ‘de omnibus dubitandum est’ gold niet voor hem; hij ‘wist’ zonder meer, zij het dat de inhoud van dit weten radicaal wisselde met iedere politieke zwenking. Het merkwaardige nu is dat Van het Reve zich in deze stalinistische eenvoud bijzonder thuis voelt en qua denkstructuur met recht een stalinist genoemd kan worden. Het niveau van zijn wijsgerige bespiegelingen is hiermee in over- | |
[pagina 241]
| |
eenstemming. Ook bij hem die heilloze verwarring van wetenschap en politieke demagogie. In de dialectiek vermag hij niets anders te zien dan een spel, een kunstje, een techniek om van alles ‘aan elkaar vast te praten’ zoals een van zijn geliefde uitdrukkingen luidt. Voor hem is Herakleitos nog altijd ho skoteinos (de duistere). Een herleving van de marxistische dialectiek waarop overigens zoals aan het eind van dit opstel zal blijken enige hoop bestaat, zou voor Van het Reve een geestelijke ramp betekenen, want of hij de dood van zijn stalinistische alter ego geestelijk overleven zal, is een vraag die me met zorg vervult. | |
Waarheid en nuttigheidEen van de fundamentele ontdekkingen die Van het Reve gedaan heeft is wel dat de marxisten verband leggen tussen waarheid en nuttigheid (p. 169): Een uitspraak die schadelijk is voor de goede zaak kan niet waar zijn. Een uitspraak die nuttig en nodig is ontleent alleen daaraan al een zeker waarheidsgehalte. Iedere argumentatie ontbreekt en geen bewijsplaats schraagt deze bewering. Voor wat Marx zelf betreft zou dit ook niet meevallen. Want al is het bijzondere van Marx juist dat hij waarheid en praxis in één samenhang brengt, dat is heel iets anders dan het laten samenvallen van waarheid en nuttigheid. Voorzover Marx hierover uitspraken doet zijn deze van een radikaal tegenovergestelde strekking als Van het Reve suggereert. Ik herinner slechts aan de bekende passage over de wetenschappelijke ethiek van Ricardo en Malthus waarbij de laatste het ontgelden moet: Einen Menschen aber, der die Wissenschaft einem nicht aus ihr selbst, wie irrtümlich sie immer sein mag, sondern von aussen, ihr fremden, äusserlichen Interessen entlehnten Standpunkt zu akkomodieren sucht, nenne ich ‘gemein’. Ik ben benieuwd hoe Van Reve deze zienswijze van Marx aan zijn eigen opvatting omtrent Marx weet vast te praten! Zeker de absolute waarheid die Van het Reve op p. 6 van zijn boek ten deel gevallen bleek te zijn, bezat Marx niet. De waarheid was voor hem een kwaliteit van het wordende geheel en hij was ervan overtuigd dat het uiteindelijke belang van de ontrechte en uitgebuite mensheid nooit in strijd kon komen met wat hij zag als de waarheid. Al of niet terecht hield hij zijn denken voor wetenschappelijk d.w.z. | |
[pagina 242]
| |
vrij van ideologie. Waar een dergelijke contradictie tussen wetenschappelijke waarheid en politieke noodzaak zich schijnbaar voordeed, stelde Marx zijn waarheid boven het partijbelang. Hoogstens sprak hij in bepaalde gevallen deze waarheid niet openbaar uit omdat de klassevijand hiervan gebruik zou kunnen maken, maar dit is totaal iets anders dan een leugen poneren en deze waar noemen omdat zij politiek nuttig is. Juist op dit punt is het van belang het eigen karakter van het stalinisme in het licht te stellen. Het ontdeed immers de eenheid van theorie en praxis van iedere dialectiek. Dit leidde tot het uitwissen van het onderscheid en de relatieve zelfstandigheid van wetenschap en kunst enerzijds en de propagandistische eisen die de dagelijkse politiek stelde anderzijds. Het maakte de sociale wetenschappen afhankelijk van de politieke opportuniteit omdat ze deze moest rechtvaardigen. De gezonde reactie van Marx op een van de werkelijkheid vervreemde filosofie die aan zijn praxis-begrip ten grondslag lag, slaat hier in zijn tegendeel om. Bij Marx leverde de wetenschap argumenten voor de politieke propaganda en wat de propagandist niet kon gebruiken omdat het in zijn kraam niet paste, legde hij terzijde. Bij Stalin stelde de propaganda de wetenschap de wet en zette daarmee Marx op zijn kop. De wetenschappelijke elementen in het denken van Marx werden geïdeologiseerd. Iedere tactische zet behoefde ideologische rechtvaardiging. De dialectiek degradeerde tot sofistiek. Een enkel voorbeeld. Lenin noemde een terugtocht inderdaad een terugtocht (Brest-Litowsk en de NEP werden niet als overwinningen voorgesteld), Stalin meende zich dit al of niet terecht, niet meer te kunnen permitteren en noemde zoals in het geval van het non-agressie-pact van 1939 een terugtocht een opmars en overwinning met alle desastreuze gevolgen van dien. Het voert mij te ver de hiermee verbonden mechanismen uitvoerig te demonstreren en in te gaan op de speciale Russische tradities en omstandigheden die dit historisch proces bevorderd hebben. Het ging er hier slechts om te laten zien dat Van het Reve, en dit heeft hij dan met Sjestow gemeen omdat het tot het wezen van het scepticisme behoort, van historisch onderscheidingsvermogen gespeend is. | |
Het raadsel van de Russische geschiedschrijvingUitvoerig en ook wat voorzichtiger dan vroeger gaat Van het Reve in op de mogelijke aanstichters van de grote brand | |
[pagina 243]
| |
in Moskou ten tijde van Napoleons verblijf in deze stad. Van 1947 tot 1950 domineerde in de Sowjet-Unie de theorie dat de brandstichters Russische patriotten waren, terwijl tussen 1950 en 1953 de zienswijze opgeld deed dat de Fransen zelf de zaak in de as gelegd hadden; na 1953 stond het de historici vrij de brand te laten stichten door wie ze maar wilden. Hoe is het te verklaren dat mannen van wetenschap tweemaal nl. in 1947 en in 1950 gehoorzaam een dergelijke zwenking maken met slechts een heel enkele uitzondering? De tweede vraag die rijst is welke politieke zin deze zwenkingen kunnen hebben. Wat het laatste betreft kan men weinig anders doen dan opmerken dat de theorieën alsmaar simplistischer en rechtlijniger, zij het steeds onwaarschijnlijker worden. Dat een slechte daad een goede zaak dient zoals in de eerste theorie is nog niet zonder dialectiek, maar voor de simpele geest kan een slechte daad geen goede zaak dienen; een slechte daad moet ook een slechte dader hebben. Wat het eerste betreft ligt de zaak minder eenvoudig en ook Van het Reve biedt ons geen verklaring voor de menselijke, wereldbeschouwelijke en sociologische aspecten van de zaak. Van het Reve poneert bij wijze van schema dat Nederland bevolkt wordt door vrije mensen en de Sowjet-Unie door slaven (p. 176), maar snijdt hij zichzelf met dit zwart-witdenken niet de weg tot het begrip van de door hem gesignaleerde verschijnselen af. Is het verschil wel zo absoluut dat deze zelfs in kiemvorm niet in ons land aanwezig zijn? Dan moet hij toch maar eens verklaren hoe het komt dat zoveel gedenkboeken van grote bedrijven zo weinig te maken hebben met integere geschiedschrijving. En wie durft volhouden dat de monarchistisch gezinde historici geheel aan ‘persoonsverheerlijking’ ontkomen zijn? Baatzucht, byzantinisme en serviliteit zijn geen Russische monopolie. En zou men in Nederland even gemakkelijk hoogleraar worden met een pro-communistische als met een non- of anti-communistische overtuiging? Men begrijpe mij niet verkeerd; ik wil beslist niet suggereren dat aan een anti-communistische overtuiging geen zuivere intenties ten grondslag kunnen liggen, wel dat deze wanneer eenmaal aanwezig als aandrijfraket kan fungeren in the struggle for high life. Mensen die de waarheid niet om haar zelfs wil dienen komen dus ook in ons land voor. Hoeveel te meer zal dit dan in een land het geval zijn waar politieterreur, censuur en geestelijke druk domineren op de wijze als zeker ten tijde van Stalin het geval was. Dan behoort er wel een | |
[pagina 244]
| |
bijzondere karaktervastheid en zelfs doodsverachting toe om zichzelf en de waarheid trouw te blijven. En wat het probleem zo gecompliceerd maakt is dat vele intellectuelen en kunstenaars het eens waren met het politieke en militaire beleid van de Sowjetregering maar tegelijk in een conflictsituatie leefden met hun artistieke en wetenschappelijke geweten. Wat moest nu in de jaren van de hete en de koude oorlog de doorslag geven? Niets van al deze tragiek laat Van het Reve in zijn analyses doorklinken. De schrikbarende vormen die de onvrijheid speciaal van de beoefenaars der geesteswetenschappen in de Stalin-periode aannam kan tot gevolg gehad hebben dat creatieve en zelfstandig denkende intellectuelen niet de filosofie of de sociale problematiek kozen maar terreinen waar de geestelijke vrijheid en de mogelijkheid de waarheid te dienen niet in die mate waren aangetast. Dit leidde tot een contraselectie, d.w.z. een cumulatie van betweterige, zichzelf opschroevende en plichtmatig verontwaardigde schoolmeesters onder de beoefenaars der geesteswetenschappen. Dit zou ook verklaren waarom het zo moeilijk is deze wetenschappen opnieuw tot leven en op peil te brengen. Nieuwe kaders stampt men niet uit de grond. | |
De ‘vierde’ generatieTot slot een vierde voorbeeld van een sceptische generatie. Na 1953 zijn in de Sowjet-Unie rijen jongeren aan het woord gekomen die van afschuw vervuld zijn over het gebeurde in de Stalin-periode. Van het Reve maakt van hun optreden geen melding en als hij dit nagelaten heeft omdat iedere innerlijke verwantschap tussen zijn scepsis en de hunne ontbreekt, dan is dit ook heel terecht. Onder deze van een gezonde en uiteindelijk positieve scepsis vervulde ‘vierde’ generatie bevinden zich veel dichters. In de inleiding bij de Nederlandse bloemlezing uit hun werk schrijft Theun de Vries: Zij richten zich tegen de karakterloosheden en halfheden welke de voortgang van de sovjetmaatschappij in de weg staan.... Voor hen allen geldt, dat zij uitermate wantrouwig staan tegenover vele pasklare waarheden, tegenover zeer veel officialiteit, waarvan zij niets zozeer schijnen te vrezen als de terugval in oude stelregels en | |
[pagina 245]
| |
schema's, wat voor hen de frase en ‘het dogma’ betekent.Ga naar voetnoot10) Talloze dichtregels van de vele jonge talentvolle dichters die voor het voetlicht zijn getreden ondersteunen de juistheid van deze aanhalingen. In het westen is ten onrechte alleen Jevtoesjenko bekend geworden die zich fel keert tegen ‘zeekre tijd zo vreemd dat doodgewoon fatsoen de mens als moed werd aangerekend’. Onder fatsoen verstaat de dichter het zich keren tegen ‘grootspraak’, ‘holle frasen’ en ‘laagheid’.Ga naar voetnoot11) Wanneer wij door de scepsis van alle vier hier genoemde generaties heenzien, blijkt die in het laatste geval een overwegend positieve inhoud te hebben. Over de strijd van deze jongeren tegen enerzijds de frase en anderzijds de utiliteitsmoraal zegt echter Marius Broekmeyer: men vergisse zich niet. Het ging en gaat niet om een anti-communistische, zelfs niet om een non-communistische oppositie. Het gaat integendeel om wat men zou kunnen noemen een supra-communistische oppositie.Ga naar voetnoot12) Typerend is de generatie-terminologie die de Sowjet-jongeren hanteren. Zij veroordelen de volgzaamheid van hun vaderen en zeggen zelf tot geen enkel compromis bereid te zijn. Wij ‘willen de vaders de rekening presenteren: hoe kon het gebeuren, hoe konden zij de gebeurtenissen van 1937 toelaten?’ En daarom ‘zullen wij niet zeggen: iemand denkt voor ons. Wij hebben gemerkt hoe dat afloopt’.Ga naar voetnoot13) Natuurlijk verzetten ouderen zich tegen het vaders-zonenschema dat zo helemaal niet in het sowjet-marxisme past. Iljitsjow zich bedienend van de meest abjecte kwalificatie waarover het stalinistische arsenaal beschikt, spreekt over de ‘rotte trotskistische gedachte van de moreel verbruikte oudere generatie’ maar alle dreigementen ten spijt binden de meeste jongeren niet in en ‘heeft het laatste decennium het “denkend deel der natie” een aanzienlijk stuk van het onder Stalin verloren gegane terrein weten te herwinnen’.Ga naar voetnoot14)
2 febr. 1964 |
|