De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
[Nummer 9]
W.F. Wertheim
| |
[pagina 510]
| |
van Azië zal ik niettemin proberen niet de belangen van onze eigen samenleving maar die van de Aziaten zelf in het middelpunt te plaatsen. Te lang hebben Westerse geleerden, historici voorop, de vraagstukken van Azië in de eerste plaats vanuit het Europees gezichtspunt bekeken. Het wordt tijd, dat onze wetenschappelijke wereld een Copernicaanse wending maakt door de eigen beschaving niet langer centraal te stellen. Vanuit Azië gezien is het kernvraagstuk dat van de landelijke ‘overbevolking’. Aan de ruimtelijke problemen, zoals de Nederlandse schrijvers ze dikwijls stellen, is Azië nog lang niet toe - die problemen, van recreatie, woonruimte en parkeergelegenheid zijn gevolgen van een hoge levensstandaard - terwijl het Aziatisch overbevolkingsvraagstuk zich voorlopig volkomen toespitst op die ene grote vraag: hoe deze miljarden te voeden? Het gaat daarbij overigens niet om absolute bevolkingsaantallen; evenmin om bevolkingsdichtheden uitgedrukt in bevolkingsaantal en areaal. Landelijke overbevolking komt neer op een gebrek aan evenwicht tussen de populatie en de bestaande technieken van bodemgebruik. Overbevolking is dus altijd een relatief begrip. Een intensivering van de gebezigde methoden kan een bevolkingssurplus in een tekort aan beschikbare handen omzetten - waardoor tevens een prikkel voor verdergaande mechanisatie wordt geschapen. En al moge het waar zijn, dat het verschijnsel van landelijke overbevolking het meest in het oog springt in uiterst dichtbevolkte gebieden, zoals de uitgestrekte vlakte tussen de Gele en de Blauwe Rivier, de Tonkin-Delta, delen van het eiland Luzon, de Ganges-vlakte en praktisch heel Java - in principe mag men evengoed van overbevolking spreken in dun bevolkte gebieden, wanneer het bodemgebruik er zo extensief is, dat de traditionele technieken zelfs voor de dungespreide bevolking geen menswaardig bestaan verschaffen. Oók in woestijngebieden - en deze zijn in Azië bijzonder talrijk - kan er in deze zin van overbevolking sprake zijn, evenals in gebieden die bedekt zijn met tropische wouden, waar de bevolking zich door een extensieve brandcultuur een bestaan verschaft. Ik heb in delen van | |
[pagina 511]
| |
Sumatra en Borneo de blijken van overbevolking gezien in de gedaante van uitgestrekte alang-alang-velden - gevolg van een niet tijdig aanpassen van het bodemgebruik aan een groeiende bevolking, waardoor deze brandcultuur tot een snelle uitputting van de bodem en daarmee tot ernstige erosie leidde. De Aziatische overbevolking is dus niet een gevolg van een hoog levenspeil, als bij ons, maar oorzaak van een constant laag blijvend levenspeil. De gevolgen nu van deze relatieve overbevolking - die dus neerkomt op een achterblijven van de techniek bij de bevolkingsgroei - worden verscherpt door de zich in de gehele ‘onderontwikkelde’ wereld openbarende bevolkingsexplosie. Deze treedt op, wanneer de sterfte, door ingrijpen met middelen van de moderne hygiëne, aanzienlijk daalt, terwijl het geboorteniveau vrijwel gelijk blijft. Om het in cijfers uit te drukken: terwijl het geboorteniveau nog steeds boven de 40% blijft zweven - wat neerkomt op ongeveer zes geboorten per volwassen vrouw in de vruchtbare leeftijd - daalt de sterfte tot een niveau van 20% of lager. En wanneer de bevolking van een bepaald gebied met 2 pct. per jaar stijgt, komt dit neer op een verdubbeling binnen de 40 jaar; is het groeipercentage boven 2.5 pct. per jaar dan verdubbelt de bevolking zelfs binnen één generatie; dan blijven van die 6 kinderen, die geboren worden per volwassen vrouw, er 4 in leven, zodat de totale bevolking zelfs binnen de 25 jaar verdubbelt - de maximale door Malthus berekende bevolkingstoename. De daling van de sterfte is oorzaak van een fundamenteel verschil tussen de onderontwikkelde wereld van nu en die van vóór de industriële revolutie. Toen was de gehele wereld ‘onderontwikkeld’, naar huidige maatstaf. Maar daar tegenover een geboorte van om en bij de 40 pro mille of hoger een eveneens zeer hoge sterfte stond - minimaal 30 pro mille, en ten tijde van de periodiek terugkerende rampen en epidemieën nog een stuk hoger - was de druk van de overbevolking, hoewel aanwezig, niet zo acuut voelbaar. Er bestaat tegenwoordig een verscherpt besef van een welvaarts- | |
[pagina 512]
| |
tekort. Dit besef wordt bevorderd door de onontkoombare vergelijking met een welvarende wereld, waarvan ook het Aziatisch platteland in toenemende mate, al was het maar door bioscoop en vreemdelingenbezoek, op de hoogte raakt. Daardoor is de Aziatische boer in beweging geraakt - steeds vaker vindt men er massale uitingen van ontevredenheid. Dit is een belangrijk verschil niet alleen met het Azië van enkele decenniën geleden, maar ook met onderontwikkeld West-Europa van twee eeuwen terug. Objectief gesproken uit de landelijke overbevolking zich in een alom aanwezige verborgen werkloosheid. Niemand heeft werk voor het hele jaar. Op de basis van de bestaande techniek concentreert de arbeid zich op enkele perioden: die van het planten en het oogsten. Op die momenten zijn alle krachten nodig, daar het oogsten met de simpelste werktuigen gebeurt. Op Java oogsten alle vrouwen van het dorp, en zelfs kleine kinderen stellen zich 's morgens vroeg op en bezetten hun vierkante meter. Niets geeft zo tastbaar het beeld van overbevolking weer als zo een sawah, waar al die vrouwen en kinderen bij zonsopgang, het rijstmesje in de hand, wachten op het bevel om met het snijden te beginnen. Als zij hun vierkante meter hebben afgeoogst mogen zij hun aandeel - soms niet meer dan één tiende van het door hen geoogste - mee naar huis nemen. Heeft de vrouw ook aan het planten deelgenomen, dan is het méér: soms één vijfde. Op deze manier worden tot de armste vrouwen van het dorp toe aan wat voedsel geholpen dat hen tenminste voor een paar maanden in leven kan houden. Zouden de landbezitters hun land met een sikkel of zeis laten afoogsten - om van een combine maar niet eens te spreken - dan zou dit honger en een catastrofe voor een niet onbelangrijk deel van de dorpsbevolking betekenen. Maar tegenover de spitsdagen, waarop alle handen op de velden nodig zijn, zijn er de maanden van leegloop, waarin de beschikbare arbeidskracht binnen het bestaande landbouwpatroon niet productief wordt gebruikt. Het is aan deze verborgen werkloosheid te wijten, dat de productie per man in vrijwel alle Azia- | |
[pagina 513]
| |
tische landen zo schrikbarend laag is en blijft. Tegenover de uitzonderlijk intensieve bewerking van vruchtbare vlakten en riviervalleien staat bovendien, in verschillende Aziatische landen, een verwaarlozen van tal van mogelijkheden tot landbouw en veeteelt in meer heuvelachtig gebied. Met name China kent dit patroon van sterk ongelijkmatige verdeling van de bevolking. De grote bevolkingsdichtheden zijn dikwijls slechts plaatselijk. Daarnaast vindt men nog uitgestrekte gebieden, die grote mogelijkheden bieden voor ontginning. De overspecialisatie van de farmers of forty centuries in de geïrrigeerde rijstbouw heeft tot een bijzonder onevenwichtige verdeling van de bevolking over het totale territoir geleid. Een symptoom van overbevolking is voorts een massale trek naar de stad, waartegenover de Aziatische stad niet voldoende werkgelegenheid biedt. Het gevolg is, dat vele Aziatische steden gekenmerkt worden door onvoorstelbare armoede en massale werkloosheid, die alweer enigszins aan het oog wordt onttrokken door wat de Amerikaanse ethnoloog Clifford Geertz heeft genoemd het ‘shared poverty system’. Evenals op het platteland wordt ook in de stad een veel groter aantal arbeidskrachten aan het werk gehouden, dan met een efficiënte arbeidsorganisatie in overeenstemming is te brengen. De fabrieken, kantoren en handelszaken zijn vol met werklieden of employees die allen te weinig te doen hebben en van hun verdiensten nauwelijks kunnen rondkomen - te veel om te sterven maar te weinig om te leven. Ik herinner mij als de dag van gisteren dat beeld van een twaalftal koelies vlak achter elkaar lopend in de haven van Calcutta, allen precies even lang, samen één balk op hun hoofd dragend. De trek naar de Aziatische steden is dan ook niet in de eerste plaats te danken aan de pull-factor - de aantrekkingskracht van een beter leven en werkgelegenheid in de stad - maar aan de push-factor, een proces van depossedering en verschulding op het platteland, waardoor het leven daar zó ondragelijk wordt dat het kansspel in de stad met de vele nieten toch nog aantrekkingskracht oefent. | |
[pagina 514]
| |
De overbevolking op het platteland weerspiegelt zich in de opeenhoping in krotten en het uiterst lage levenspeil in de steden. En dit kan moeilijk anders worden, zolang de industrie in de Aziatische steden een marginale rol blijft vervullen en tallozen om in leven te blijven, gedwongen zijn om koelie, huisbediende, fiets-taxi-bestuurder of straatverkoper te worden - om van de schoenpoetsertjes of prostituees nog niet eens te spreken.
Maar het hoofdprobleem is en blijft in de Aziatische landen voorlopig, als gezegd: hoe het steeds toenemend aantal monden te vullen. Ondanks alle mooie plannen om de voedselproductie te verhogen, moeten de grote Aziatische landen steeds maar groeiende hoeveelheden graan invoeren. India, Pakistan, Indonesië, en ook Ceylon zijn van deze voedselimport geheel afhankelijk en ook China heeft er in de laatste jaren niet aan kunnen ontkomen. En deze voedselimport brengt weer stagnatie met zich mee in de plannen om de economische structuur door industriële ontwikkeling gezonder en evenwichtiger te maken. Want de deviezen, die nodig zijn voor aanschaf van voedsel, kunnen weer niet worden gebruikt voor de aankoop van grondstoffen of kapitaalgoederen. Tegenwoordig ziet men een industriële ontwikkeling wel algemeen als een voorwaarde voor een verhoging van het levenspeil. Alleen door de productie per man te verhogen, kan men de welvaart doen stijgen, en deze productie-verhoging per man is weer afhankelijk van de mogelijkheid om zijn arbeid te mechaniseren en te rationaliseren. Bovendien kan een snel voortschrijdende industrialisatie de overbodige werkkrachten van het platteland absorberen, en daarmee op den duur een mechanisatie van de agrarische arbeid vergemakkelijken. Daarom wordt industriële ontwikkeling als een van de belangrijkste factoren gezien bij de pogingen om een onderontwikkeld land in het stadium te brengen van de ‘take-off into self-sustained growth’. Maar de snelle bevolkingstoename wordt daarbij | |
[pagina 515]
| |
door velen als een rem gezien op deze ontwikkeling, als een stagnerende factor. Hoe groter de spaarquote die voor voedselaankoop moet worden besteed, hoe geringer het percentage dat voor investering overblijft. Maar hierbij mogen wij evenmin over het hoofd zien, dat de mogelijkheid om uit het buitenland kapitaalgoederen aan te schaffen ook aanzienlijk wordt geschaad door de lage grondstoffenprijzen op de wereldmarkt. Er is terecht wel eens door vertegenwoordigers van landen als Indonesië, Malaya of Ceylon opgemerkt, dat de verhoging van de rubberprijs met enkele centen per kilo verre zou opwegen tegen alle ‘technische bijstand’ die totdusver vanuit de industriële wereld is verleend.
Een andere sterk belemmerende factor is het traditionele beleggings- en investeringspatroon in de onderontwikkelde gebieden. Door besparing beschikbaar gekomen baten worden niet geïnvesteerd in productieve ondernemingen. Voorzover men zijn rijkdom al niet in een kist onder zijn bale-bale bewaart, behangt men er zijn vrouw mee, of - koopt men er grond voor. Maar die koopt men niet om er betere landbouwmethoden op toe te passen. Die grond wordt weer in deelbouw uitgegeven aan een arm boertje - misschien wel hetzelfde van wie men de grond heeft opgekocht. Het gevolg is, dat niemand meer belang heeft bij verbetering van de landbouwmethoden - bij voorbeeld meer intensieve bemesting. Zowel de eigenaar als de deelbouwer denkt: als ik er geld in investeer, moet ik een groot deel van de verhoogde opbrengst met een ander delen. Een van de moeilijkste vraagstukken is dus: hoe kan men enerzijds de landbouwproduktie stimuleren, en anderzijds het geproduceerde surplus aftappen en gebruiken voor investering, bij voorbeeld in de industriële sector? Een mogelijkheid zou zijn, het surplus van de rijkere grondbezitters af te tappen via verhoogde agrarische belastingen. Maar de regeringen van de jonge Aziatische staten blijken in het algemeen erg huiverig aan de roerige landelijke bevolking lasten op te leggen, | |
[pagina 516]
| |
vooral wanneer hun macht op een democratisch kiessysteem rust. Hun partij zou het bij een volgende verkiezing lelijk kunnen bezuren. De ervaring in de reeds geïndustrialiseerde wereld leert, dat een industrialisatie altijd in de eerste plaats het resultaat is van inheemse inspanning en kapitaalvorming. Maar het traditioneel beleggingspatroon werkt een grootscheepse belegging in industriële objecten niet in de hand. Terwijl de buitenlandse particuliere beleggers over het algemeen evenmin in grootscheepse industrialisatieprojecten geïnteresseerd zijn. Voor hen blijft belegging in grondstoffenproductie (mijnbouw en plantagelandbouw), zolang deze mogelijk is, voordeliger en gemakkelijker te organiseren. En de industriële belangen in de reeds geïndustrialiseerde wereld vrezen de opkomst van een sterke concurrerende industrie, en een stijging van de grondstoffenprijzen, wanneer ook een inheemse industrie als gegadigde voor die grondstoffen gaat optreden. Het blijkt dus, dat de moeilijkheden bij het oplossen van het essentiële bevolkingsvraagstuk - de onderontwikkeling van het technisch-economisch apparaat - voor een belangrijk deel van institutionele aard zijn, samenhangende met de heersende sociale en economische structuur.
Het is daarom niet te verwonderen, dat de gedachte is opgekomen, om primair naar een oplossing van het bevolkingsvraagstuk te zoeken in een bevolkingspolitiek. Wanneer de snelle bevolkingstoename, zo luidt de redenering, alle pogingen tot economische ontwikkeling frustreert doordat het vraagstuk om de groeiende bevolking te voeden centraal staat, ligt het dan niet voor de hand, de bevolkingsaanwas af te remmen, om daarmee de take-off te vergemakkelijken - net als men het aantal passagiers van een vliegtuig en het gewicht van hun bagage beperkt houdt om makkelijker van de grond te komen? Enkelen hebben de gedachte geopperd, de bevolkingsexplosie af te remmen door aan de Aziatische volken de hygiënische en medische zorg te onthouden, die | |
[pagina 517]
| |
hun sterfte omlaag brengt. Aan dit onwaardige - en gelukkig ook niet te verwezenlijken - denkbeeld zal ik geen woord vuilmaken. Veel reëler klinkt de gedachte, om op grote schaal geboortebeperking, family-planning, bij de volken van Azië in te voeren, om daarmee de natuurlijke aanwas tot meer beheersbare proporties terug te brengen. Deze gedachte heeft in de Westerse wetenschappelijke wereld sterk aangeslagen. Er is een neiging om het op grote schaal propageren van geboortebeperking als een panacee tegen het overbevolkingsverschijnsel te zien. ‘La solution démographique’, zoals Alfred Sauvy het noemt, blijkt voor de beangste westerling, die de bevolkingsexplosie in Azië met grote zorg gadeslaat, een bijzonder aantrekkelijk denkbeeld te zijn. Want niet alleen wordt daarmee, in zijn gedachtengang, de dreigende aanwas der Aziatische massa's beteugeld, maar ook maakt een verlangzaamde bevolkingsgroei, in zijn voorstelling, een oplossing van het Aziatische economische vraagstuk langs wegen van geleidelijkheid mogelijk, terwijl bij voortzetting van het huidig groeitempo de agrarische onrust zich noodzakelijk in revolutionnaire uitbarstingen zal ontladen. Coale en Hoover hebben in hun boek Population Growth and Economic Development in Low-Income Countries een berekening voor India opgesteld om het besparings- en investeringstempo vereist bij handhaving van het huidig groeitempo van de bevolking te vergelijken met wat nodig zou zijn bij aanmerkelijke daling van het geboortecijfer. Hun berekening toont overtuigend aan, dat in het laatstbedoelde geval de vereiste economische inspanning aanzienlijk lager kan zijn, om hetzelfde resultaat te bereiken. En toch is de panacee - zoals trouwens met panacees gewoonlijk het geval is - niet doeltreffend gebleken. Allereerst mag men niet vergeten, dat de ‘solution démographique’ een actief streven naar de ‘solution économique’ - verhoging van de arbeidsproductiviteit per hoofd van de bevolking - allerminst overbodig maakt. Er zijn er, die de propaganda voor geboortebeperking, bewust of onbewust, als een excuus be- | |
[pagina 518]
| |
schouwen om alleen daaraan aandacht te besteden, en de ontwikkeling van het productie-apparaat graag op de lange baan zouden willen schuiven. Voor degenen, die niet de belangen van de Aziaten zelf, maar die van de Westerse wereld voorop zouden willen stellen, zou er enige aantrekkelijkheid gelegen kunnen zijn in het denkbeeld, om de economische ontwikkeling van Azië te remmen. Maar juist deze factor maakt, dat de Aziaten met bijzonder groot wantrouwen tegenover de Westerse propagandisten voor geboortebeperking vervuld zijn, omdat zij duidelijk het gevoel hebben, dat daarbij niet hún belangen, maar die van het Westen worden voorop gesteld. En wanneer de propaganda voor geboortebeperking op wantrouwen bij de Aziaten stuit, staat haar mislukking al bij voorbaat vast. Ook al zou men een verlangzaamde groei van de bevolking van de Aziatische landen wensen, men dient daarbij nooit te vergeten, dat geboorteperking op zichzelf nooit tot welvaartsverhoging en tot bestrijding van de honger kan voeren. De welvaart hangt namelijk, zoals ik al eerder schreef, af van de productie per man. De ‘solution économique’ zal dus, hoe dan ook, voorop moeten staan, en een bevolkingspolitiek, als die welke streeft naar geboortebeperking, zal daarbij steeds alleen maar een secundaire rol kunnen vervullen. Daar komt bij, dat geboortebeperking alleen op vrij lange termijn enig effect kan hebben. En zelfs dan zal zij alleen tot verlangzaming van de bevolkingsgroei kunnen voeren. En onderwijl blijft het probleem van het lage welvaartspeil, van het gebrek aan voedsel, van de eenzijdig-agrarische structuur in volle zwaarte drukken. De ervaring, in de na-oorlogse jaren in een aantal Aziatische landen opgedaan met campagnes voor geboortebeperking, heeft bovendien uitgewezen dat het helemaal niet eenvoudig is deze campagne met enig succes door te voeren in een overwegend agrarisch land met een bevolking, die nog in de ban van eeuwenoude tradities leeft. De klinieken die in de steden van India geboortebeperking propageren, schijnen wel enig succes te hebben gehad - al ken ik ook verhalen, die | |
[pagina 519]
| |
aan dit succes doen twijfelen. De Indiase geleerde Chandrasekaran vertelde bijvoorbeeld op een Wereldbevolkingscongres over een kliniek in een Indiase stad, waar propaganda werd gemaakt voor periodieke onthouding. De kliniek werd overstroomd door vrouwen, die ook zo een kralensnoer wilden hebben, waarop ze de dagen konden aftellen. Men was erg tevreden met dit succes - totdat ontdekt werd dat het allemaal vrouwen waren, die vroegen wat de goede dagen waren, om een kind te krijgen. Ikzelf had een soortgelijke ervaring, toen ik in een Javaans dorp een gesprek had met het dorpshoofd en daarbij merkte, dat deze heel goed op de hoogte was van de Ogino-Knaus methode. Hij legde mij haarfijn uit, hoe het kwam dat zoveel fouten werden gemaakt - de vrouwen rekenen vanaf de laatste in plaats vanaf de volgende menstruatie. Toen ik hem vroeg, hoeveel kinderen hij zelf had, luidde het antwoord: dertien. Deze twee voorvallen maken duidelijk, dat het niet alleen gaat om verbreiding van kennis. Bij de betrokken bevolking moet naast de kennis, ook de wens leven om de gezinnen beperkt te houden. En bij een in traditionele begrippen levende Aziaat is deze wens óf niet aanwezig, óf niet voldoende diep geworteld om als basis te dienen voor konsekwent rationeel gedrag. En daar kan zelfs een steriliteit veroorzakende wonderpil niets aan verhelpen. Daarom blijkt vooral de landelijke bevolking nog grotendeels onvatbaar voor de propaganda voor geboorteregeling, zelfs in een land als India waar de overheid deze propaganda-actie steunt. En de overgrote meerderheid van de Aziaten leeft nog altijd op het platteland. De actie heeft dus het minste succes waar zij het hardste nodig zou zijn. Coale en Hoover constateren dat op het Indiase platteland de campagne nauwelijks heeft aangeslagen. En de vorig jaar gehouden volkstelling in India heeft uitgewezen, dat de bevolkingsgroei veel hoger is geweest - een eind over de 20 pro mille - dan waar in de economische plannen op was gerekend. Aan de andere kant wijst de ervaring in de Westerse | |
[pagina 520]
| |
wereld uit, dat wanneer de industrialisatie, en in het zog daarvan ook een grootscheepse verstedelijking en rationalisatie van het dagelijkse leven, eenmaal op gang zijn gekomen, geboortebeperking volgt met de regelmaat van een klok. Ook in de communistische wereld kan men dezelfde ervaring opdoen, hoewel de communistische ideologie van Malthusiaanse gedachtengangen allerminst gediend is. En als Aziatisch land geeft Japan een voorbeeld, hoe nadat de industrialisatie eenmaal de hele maatschappij heeft doordrongen, het geboortecijfer betrekkelijk snel kan dalen, doordat de rationele overweging een rol gaat spelen bij de door man en vrouw tezamen genomen beslissingen. Maar dit betekent tevens, dat wanneer men de massale geboortebeperking aan de industriële ontwikkeling wil doen voorafgaan, men het paard achter de wagen spant.
Nog enkele woorden wil ik wijden aan een andere vorm van bevolkingspolitiek, die in sommige Aziatische landen wordt begunstigd: de interne migratie naar dun bevolkte gebieden. Deze transmigratie van landbouwers wordt op vrij ruime schaal toegepast in Indonesië en Ceylon. Uit het voorgaande betoog kan het al duidelijk zijn, dat ook deze aanpak van het bevolkingsvraagstuk, op zichzelf beschouwd, nooit een oplossing kan bieden. Door de landelijke bevolking uit het ene naar het andere gebied te verplaatsen, verplaatst men alleen het probleem. De welvaart kan niet stijgen, zonder dat de landbouwmethoden fundamenteel worden gewijzigd; en de eenzijdig-agrarische structuur wordt op deze manier eenvoudig in stand gehouden. Bovendien leidt het geloof in deze panacee de aandacht en energie af van maatregelen, die wél tot een oplossing van het bevolkingsvraagstuk kunnen leiden. Aan de andere kant zou volksverplaatsing een belangrijke rol kunnen spelen, wanneer de ontginning van nieuwe gebieden gepaard ging met een fundamentele wijziging van de landbouwmethoden en met een industrialisatie zowel | |
[pagina 521]
| |
in de nieuw ontgonnen als in de reeds overbevolkte gebieden. Ik heb in Zuid-Sumatra de gevolgen van de traditionele vorm van transmigratie met mijn eigen ogen gezien. Alang-alang velden, waar ik ook mijn ogen richtte, zodra men even buiten de al vóór de oorlog geïrrigeerde gebieden kwam. De eerste generatie van kolonisten had nog genoeg grond. Maar de tweede generatie was bezig op grote schaal bomen in de omgeving te kappen. Enkele jaren was de oogst goed; maar dan was het uit, de grond was uitgeboerd, en men trok verder. In sommige streken was het alsof een zwerm sprinkhanen op de velden was neergestreken. Een oplossing van het probleem - de ‘solution économique’ in Sauvy's terminologie - moet daarom worden gezocht in een versnelde wijziging van de economische struktuur. Deze zal door de betrokken Aziatische volken in de eerste plaats uit eigen kracht en zoveel mogelijk ook met binnenlands gevormd kapitaal moeten worden nagestreefd. Buitenlandse hulp kan hierbij hoogstens een secundaire rol spelen. Men kan alleen hem helpen die zichzelf weet te helpen. En de Aziaten zullen goed moeten uitkijken dat die hulp uit den vreemde hen niet op de verkeerde weg helpt. De reeds geïndustrialiseerde landen waren over het algemeen weinig geneigd de opkomst van concurrerende industrieën actief te ondersteunen, eigenlijk al sinds de tijd dat Engeland in het midden van de vorige eeuw de aspiratie had in zijn eentje de ‘workshop of the world’ te worden. En zoals in het verleden een nieuwe industriële natie alleen met staatssteun op de been kon worden gebracht - al was het maar door beschermende tarieven tegen de import uit de industrie-landen - zo leert de economische geschiedenis, dat bij de groei van de wereldeconomie steeds sterkere overheidssteun nodig is om een ‘new-comer’ in de industriële wereld de weg naar een bloeiende toekomst te banen. Daarom ziet men overal in Azië een sterk streven naar overheidsingrijpen in het economisch leven, waarbij gepoogd wordt de buitenlandse hulp ondergeschikt te maken aan het nationale ontwikkelingsplan. | |
[pagina 522]
| |
Het enige Aziatische land dat er al in geslaagd is de ‘take-off into self-sustained growth’ tot stand te brengen, is Japan. Maar Japan legde de grondslag voor zijn industrialisatie al in de vorige eeuw, en het blijkt in de twintigste bepaald niet makkelijk, die sprong te herhalen. De grote landen van Zuid- en Zuid-Oost-Azië - India, Pakistan en Indonesië - schijnen alle in zekere zin een impasse te hebben bereikt. De take-off wil maar niet van de grond, en vooral wat de landbouw betreft wil het maar niet lukken, de voedselproductie zo op te voeren, dat deze landen de eigen bevolking kunnen voeden. De verborgen werkloosheid op het platteland blijft een rem vormen op iedere modernisering der landbouwmethoden. Van des te groter belang is een studie van 't Chinees experiment, dat gezien moet worden als een konsekwente poging om de vicieuze cirkel te doorbreken en de bevolkingsvraagstukken uit eigen kracht op te lossen. China heeft enerzijds getracht het tempo van zijn modernisering te forceren, zoals ook de Sowjet-Unie dat in het verleden heeft gedaan. Anderzijds hebben de Chinese leiders begrepen, dat wat in Rusland, zij het met reusachtige offers, mogelijk was, in een dichtbevolkt Aziatisch land tot een katastrofe zou leiden. Daarom wijkt het Chinese experiment in verscheidene opzichten van het bekende communistische patroon af. Zo heeft China de traditionele methoden niet zo maar overboord gegooid. Mao Tse-toeng heeft het kernachtig zo gesteld, dat China moet leren op twee benen te lopen - waar nodig moeten de traditionele technieken worden toegepast, en dat geldt vooral in de dichtbevolkte streken, waar snelle modernisering en mechanisering tot rampen zou voeren. Maar waar mogelijk - met name in dunbevolkte, nieuw ontgonnen gebieden - moet aanstonds met moderne gemechaniseerde methoden worden gewerkt. Op dezelfde wijze bevordert China de industrie niet ten koste van de landbouw - wat in Rusland wel een tijdlang het geval was. De wetenschappelijke basis waarop China probeert zijn problemen op te lossen, maakt het voor ieder die in het Aziatische bevolkingsvraagstuk geïnteresseerd is, van | |
[pagina 523]
| |
belang het Chinese experiment grondig te bestuderen. Op enkele aspecten van dit experiment wil ik hier wijzen. Voorop staat een krachtig overheidsingrijpen, waardoor een optreden tegen eventuele tegenwerkende gevestigde belangen mogelijk werd. Op deze wijze werden de grootgrondbezitters, de buitenlandse beleggers en de compradores (handelaars voor rekening van buitenlandse belangen) als machtsgroep uitgeschakeld. Als ik het goed zie, berust het Chinese experiment op de volgende grondgedachten: a. De voornaamste beschikbare rijkdom is het arbeidspotentieel. Met name de ongebruikte man-uren - en vrouw-uren! - van de Chinese boer en boerin moeten productief worden gemaakt. Dit geweldige arbeidsleger wordt niet alleen gebruikt voor allerlei nuttige werkzaamheden in de landbouwsfeer (herbebossing, bestrijding van droogten of overstromingen) door de organisatie van arbeidsploegen en communes, maar het wordt ook ingeschakeld bij de aanleg van publieke werken. De talloze mannen en vrouwen, die aan het werk worden gezet met de meest primitieve werktuigen om dijken en wegen aan te leggen, maken daarmee een dure kapitaalinvestering overbodig. Het enige probleem is, deze werkkrachten te voeden - maar ook bij de oude traditionele leegloop consumeerden zij, en dan zónder enige tegenprestatie. Deze intensieve arbeidsinvestering, in naam op basis van vrijwilligheid, vormt volgens de franse agronoom René Dumont het grote verschil met India, waar het beschikbaar arbeidspotentieel in de Community Development-projecten nauwelijks voor productieve doeleinden wordt aangeboord.Ga naar voetnoot* b. Daarnaast is het Chinese systeem gericht op het aftappen van het landelijk surplus door opkoop van een deel van de oogst tegen vastgestelde lage prijzen. De organisatie van coöperaties, later communes, maakte het mogelijk om de surplusproductie niet door de boeren te laten consumeren, maar af te romen voor her- | |
[pagina 524]
| |
investering in industriële projecten, en voor de voeding van de steden. Door verbeterde landbouwmethoden en een betere arbeidsorganisatie wordt de voedselproductie voldoende opgevoerd, om de dorpsbewoners een geringe verhoging van hun voedselrantsoen te gunnen - maar het systeem is gericht op een laag houden van de agrarische consumptie en een zo hoog mogelijk opvoeren van de spaarquote en het investeringspercentage. Terwijl in de Oost-Europese landen vergaande collectivisatie op ernstig verzet stuitte, schijnt de verbetering van het levensniveau voor de arme Aziatische boertjes, van wie velen in het verleden deelbouwers waren, zo merkbaar te zijn geweest, dat deze collectivisatie geen onoverkomelijke weerstanden wekte, en daardoor de rationalisatie van de landbouwtechniek kon steunen. Een belangrijk element in de vorming van de volkscommune is de inschakeling van vrouwenarbeid. Hoewel de huidige Chinese politiek niet op geboortebeperking is gericht, kan men aannemen dat de rationalisering van het dagelijks leven, ook op het platteland, de inschakeling van vrouwen in het economisch leven, en de snelle industrialisatie op den duur wel degelijk tot verlaging van het geboorteniveau zullen leiden. Men kan niet zeggen, dat China zijn bevolkingsproblemen al heeft opgelost.Ga naar voetnoot* De ernstige droogten van de laatste jaren waren niet de enige oorzaken van grote spanningen en voedseltekorten. Het evenwicht tussen de migratie naar de steden en de groeiende industrie schept tal van problemen. Maar het zou onverstandig zijn te menen, dat de ernstige tegenslagen die China heeft ondervonden, als een fundamentele mislukking zijn te beschouwen. Na de ‘grote sprong | |
[pagina 525]
| |
vooruit’ maakt China een tactische terugtred - reculer pour mieux sauter. Misschien is het wel het belangrijkste aspect van het Chinese experiment, dat men daar in positieve zin heeft gebruik gemaakt van de agrarische onrust, van de in de bevolking aanwezige dynamiek om die als een stormram tegen verouderde maatschappelijke instellingen en tegenstrevende belangengroepen te gebruiken. Daarmee kon deze dynamiek, na de destructie van het oude, voor constructieve doeleinden worden ingeschakeld. En wanneer men in de rest van Azië gewaar wordt, dat het China gelukt de noodlottige Malthusiaanse cirkelgang te doorbreken, zal men op zijn minst belangrijke elementen uit het Chinese experiment overnemen. De Europese, en zelfs de Russische aanpak van het take off-vraagstuk zijn in een dichtbevolkt Aziatisch milieu niet voor directe navolging vatbaar. Maar een Chinees succes zal tot navolging aansporen.
Moet het Westen vol angst aanzien, wat zich daar in China en de rest van Azië afspeelt? Ik meen van niet. Het beste wat het Westen zou kunnen doen, is China in zijn constructieve opbouw niet te hinderen. Het Chinese gebied is zo uitgestrekt, en de bodemrijkdommen zo overvloedig, dat er volop werk is voor eeuwen. Mits men er de techniek van gisteren, de techniek van vandaag, en niet te vergeten de techniek van morgen en overmorgen werkelijk gaat toepassen, zal het voedselvraagstuk er even goed worden opgelost als in de nu al geïndustrialiseerde wereld. Laat men China in vrede zijn economie opbouwen, dan behoeft China, zelfs met anderhalf miljard inwoners, niet agressief te worden - ‘het Gele Gevaar’ zou dan best eens een spookbeeld kunnen blijken. En aan een welvarend Azië zullen wij economisch meer plezier dan verdriet beleven. Aan een welvarende klant verkoopt men meer dan aan een arme - ondanks het aanvankelijk verzet in al geïndustrialiseerde landen tegen de opkomst van industriële concurrenten, is het resultaat op den duur steeds geweest dat men méér | |
[pagina 526]
| |
verkocht in plaats van minder. Amerika heeft zich door zijn na-oorlogse houding tegenover China de tijdens de Tweede Wereldoorlog als schone toekomst voorgespiegelde 500 million customers laten ontgaan. Wij kunnen er nu, in 1962, 700 miljoen terugwinnen. Na mijn betoog, waar ik zo sterk het belang van de Aziaten zelf vooropstelde, zal de lezer mij deze stap terug naar een Westers gezichtspunt - naar de belangen van het Westen op langer zicht - misschien willen vergeven. |
|