De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Pszisko Jacobs
| |
[pagina 367]
| |
IIWanneer men ‘Ferdydurke’ als een gewoon boek zou gaan lezen, zou men zich gekonfronteerd zien met een nu eens onzinnige dan weer bizarre en vaak verwarrende opeenvolging van gebeurtenissen, gedachten en meningen. Maar wanneer men leest met wat ik zou willen noemen het tweede gezicht en de realiteit achter de realiteit van Gombrowicz herkent, dan ervaart men met een schok, hoe onzinnig, bizar en verwarrend onze zogenaamde werkelijkheid is. En al lijkt het alsof de schrijver de verwarring vergroot, in feite tracht hij de mens in zijn relaties en deze relaties zelf te doorgronden. Gombrowicz toont ons op onnavolgbare wijze hoe irrationeel ons handelen is. Hij vertelt ons de gebeurtenissen op een wijze, die wij o.m. van Kafka kennen, maar dan onthutsender en onthullender. De irrationele motieven stelt hij in rationeel verband voor en (her)schept een wereld, die wij gewoonlijk trachten te vergeten of niet meer kunnen zien. Deze wijze van voorstellen berust op een literaire kunstgreep, zeker, maar wat voor een! Hij beschrijft ons de gebeurtenissen en handelingen zeer konsekwent en met een groot gevoel voor evenwicht, juist op een gebied (emoties, verdrongen gedachten) waar gewoonlijk de evenwichtigheid ontbreekt. Visie en oordeel van de schrijver wijken sterk af van het gangbare, zelfs van het gangbare in de artistieke en filosofische periferie van onze samenleving. Doordat hij daaraan op kunstzinnige wijze vorm wil geven, moet ook de taal waarvan hij zich bedient - woord- en beeldkeus - afwijken van het algemeen gebruikelijke. Alleen op deze of soortgelijke manier is het mogelijk een roman - die geen roman is - met het door Gombrowicz gestelde doel te schrijven. Een andere manier zou zijn een filosofisch werk te konstrueren, logisch, koel en een tikje dor. Bijna geen mens zou het lezen. Ik heb trouwens sterk de indruk, dat Gombrowicz iets dergelijks heeft geprobeerd en toen ervaren, hoe weinig belangstelling er voor zijn denkbeelden was. De auteur wenst voortdurend iets te ‘zeggen’ en bereikt dit in een artistieke vorm, die tot een instrument wordt om de ander tot luisteren over te halen, zo niet te dwingen. | |
IIIWelke is nu de filosifie van Gombrowicz? Om te beginnen blijkt, dat hij al polemiserend tot de opvatting komt, dat de volwassen- | |
[pagina 368]
| |
heid niet staat voor rijpheid, integendeel bijna, dat de volwassenheid niet anders is dan een bepaalde, uitgebouwde vorm van onrijpheid, van onvolwassenheid. Met andere woorden: hij gelooft niet aan de mogelijkheid tot psychische rijping van de mens - zoals hij eigenlijk niet gelooft in de mens, ook niet in de mens Gombrowicz. En verder stelt hij, dat de onvolwassenen niet zo heel veel anders zijn dan die onrijpe volwassenen. Dit laatste mag in de huidige situatie van de mens waar zijn; Gombrowicz suggereert, dat zoals de mens nu is, was hij altijd en zal hij altijd zijn. In feite is deze filosofie een zeer wijd verbreide, een gevolg van het niet meer geloven in de mens of een hogere macht. Op indringende en tegelijk kostelijke wijze bespot de schrijver bekende, grote filosofen (o.a. Schopenhauer, Kant, Hegel) in zijn verhaal over Filidor en Anti-Filidor, waar hij in zeker opzicht een parallel trekt als bij Dühring en Anti-Dühring. De aandachtige lezer zal bemerken, dat Gombrowicz op zijn wijze en in het eigenlijke verhaal diverse filosofische stelsels en in die tijd neu-modische opvattingen toetst aan de realiteit, o.a. waar hij de hoofdpersoon en zijn vriend laat terugkeren naar het land, naar de natuur (Rousseau), wat op een mislukking uitloopt. Herhaalde malen - bijna thematisch - is er in het boek sprake van, dat de personen niet zijn, die zij zijn, maar onderdeel van een sociale groepering, als het gezin, de familie, de kaste, de klasse. Gombrowicz gaat zelfs zo ver te stellen, dat iemands neus of dij of welk ander lichaamsdeel dan ook niet hem toebehoort maar aan een ander of aan anderen. Tegen dit verschijnsel fulmineert hij, in allerlei toonaarden, heftig, sarkastisch, vrolijk, droevig. Gombrowicz acht de relaties tussen de ene mens en de andere klaarblijkelijk een loden last. Deze relaties, meent hij, werken op zichzelf nivellerend en belemmerend. Gombrowicz is voortdurend in verzet tegen het milieu, dat hem benauwt en dat onophoudelijk bezig is hem in beslag te nemen. De vraag mag hier gesteld, of deze afkeer tegen de omgeving objektief juist is. Zij, die met hem meevoelen - die van hetzelfde hout zijn gesneden - zullen deze vraag bevestigend beantwoorden en... hierbij hun emoties al of niet weten te verbergen. Het is met die afkeer namelijk een vooral met emoties geladen aangelegenheid. Het is het niet opgegeven verzet van de puber. Heeft deze het bij het rechte eind of moet hij zich schikken? De meeste mensen schikken zich en... helpen de huidige verhoudingen bestendigen. Het oordeel van de puber over de wereld van de volwassenen is bijna altijd en geheel negatief. Maar het is tenminste een poging om tot een eigen oordeel te | |
[pagina 369]
| |
komen. Tevens is het een symptoom van de sociale gebondenheid, zo niet van het gevoel van verantwoordelijkheid voor de sociale situatie. Gombrowicz is een voorbeeld van zo'n puber - die mij overigens zeer sympathiek is - ook al kleedt hij zijn opvattingen in met nog zo - volwassen klinkende - spitse, pre-logische en soms geforceerde bewoordingen. Wie iets weet van de poolse gezinsverhoudingen, begrijpt de nostalgie van deze poolse man. De poolse man wordt als kindjongen door moeder - en tantes - bovenmate bemind. Hij wordt hierdoor sterk aan deze gebonden, zo sterk, dat tegenover iedere nadering van de realiteit een houding van afweer wordt aangenomen. Deze houding van afweer vinden wij op typische wijze terug bij Gombrowicz. Hij voert duidelijk een strijd tegen de psychische binding, die inderdaad veelal een beklemming is door de moeders en de tantes. Hun ietwat overtrokken liefde bindt hem aan zijn kindertijd, terwijl realiter de deur naar die paradijselijke periode voorgoed is afgesloten. Gombrowicz begaat hierbij een grote vergissing door te menen dat voor het doorsnijden van de psychische, liefdevolle relatie voorwaarde is. Hij zal naar het voldoen aan die voorwaarde steeds weer hebben gestreefd... en niet zijn geslaagd, hoe ver hij ook van huis ging - hij verblijft thans in Zuid-Amerika. Iemand, die op dit soort spoor zit, raakt er niet gemakkelijk van af. De teleurstelling door het falen - dat maar zeer ten dele een falen is - wordt tot teleurstelling in de gehele mensheid, zowel klein als groot gezien. En dit laatste op zijn beurt wordt tot de belangrijkste drijfveer bij zijn betogen, is de basis van zijn wonderlijke levensvisie. | |
IVDe levensvisie van Gombrowicz heeft grote aantrekkingskracht, met name op gelijkgestemde lotgenoten. Zo'n visie heeft echter een schrale voedingsbodem, tenzij men van mening zou zijn, dat zij een wegbereider is van nieuwe meer evenwichtige relaties tussen de mensen. Voorlopig heeft Gombrowicz dit nog niet aangetoond noch ook als argument voor de juistheid van zijn oordeel aangevoerd. Op dit moment neemt hij nog steeds afstand van de mens. De mens - ook de mens Gombrowicz - stamt echter uit de mens en kan slechts groeien en vruchten brengen in het kontakt met de anderen. Zelfs een wat knorrige eik - als Gombrowicz zo langzamerhand is - dringt met zijn wortels in de grond om voedsel | |
[pagina 370]
| |
te verkrijgen. Hij schrijft en via het schrijven verkrijgt hij het kontakt met de anderen, het noodzakelijke kontakt. De reaktie van de lezer kan uitblijven, lang, heel lang zelfs en een man met de intelligentie en levensdrift van Gombrowicz begint de aarde voor zijn wortels om zich heen op te hopen: hij vormt een kring van gelijkgestemden en filosofeert, dag in dag uit, jaar in jaar uit. De grote betekenis van die toch vrij uitzonderlijke kijk op het leven, ook op psychisch anders gestruktureerden, ligt in het feit, dat hij tot wonderlijke konklusies en uitspraken leidt. En deze laatste prikken en prikkelen. De lezer gaat de wereld op andere wijze aanzien en verkrijgt (een vergroot) besef van de betrekkelijk nadrukkelijke starheid van het menselijk bestaan en van de hinder van vooroordelen. Het kan verfrissend werken alles of nagenoeg alles eens op losse schroeven te zetten of zelfs - zoals Gombrowicz nu en dan doet - de schroeven er geheel uit te draaien en zelfs weg te gooien. Een literair-technische moeilijkheid van niet geringe omvang is hierbij te zorgen, dat men de zo vreemde levensvisie brengt in een vorm, dat anderen - en zo mogelijk velen - bereid zijn te luisteren. Wat men moet doen en wat Gombrowicz ook doet, is: uitgaan van werkelijke situaties, die herkenbaar zijn voor anderen en liefst zulke waarin zij zichzelf herkennen. Bijzonder geslaagd en treffend acht ik persoonlijk zijn relaas over de middelbare school, over de leerlingen, de leraren, de verhoudingen. Maar ik moet hier eerlijkheids- en duidelijkheidshalve vermelden, dat mijn tijd op de middelbare school een voor mij bijna ondraaglijke was. Het valt mij steeds weer op, dat wanneer ik eens de jongens-van-toen, mannen-van-nu, ontmoet en met hen over die samen doorleefde schooltijd praat, zij een heel andere kijk en beoordeling hebben dan ik. Zij hadden nooit last van de autoriteit - wel eens last met de autoriteit - en evenmin vonden zij de hele sfeer stoffig, onwezenlijk, onecht, geforceerd, puberaal overtrokken en vernederend. Ik heb meer dan eens de behoefte gevoeld mij al schrijvend van die middelbare schoolperiode te ‘bevrijden’, maar kwam nooit echt verder dan een betoog-met-literaire-franje. Als ik nog eens erover zou schrijven dan het liefst op de wijze zoals Gombrowicz dit doet of tenminste in een dergelijke trant. Op meesterlijke wijze maakt Gombrowicz van dit gedeelte van het boek een, ook objektief, spannende geschiedenis. Terwijl hij ons meetrekt, ontrafelt hij de gehele intermenselijke struktuur van de schoolwereld en tegelijk hiermede die van de wereld er omheen en erachter. Weliswaar speelt ‘Ferdydurke’Ga naar eindnoot*) in een land als Polen, maar in | |
[pagina 371]
| |
wezen ging het daar niet anders dan hier en elders. Gombrowicz suggereert niet alleen maar toont naar mijn mening zelfs aan in zijn beschrijving van een zeer apart wereldje, dat de menselijke problematiek en tragiek algemeen is. Hij geeft de essentie van het menselijk leven weer door een beschrijving èn bespotting van een afzonderlijk milieu. | |
VGombrowicz tracht met de wereld in het reine te komen. Hij doet dit al polemiserend en is hierin een goed en typisch vertegenwoordiger van dit genre in de poolse literatuur. In zijn ontleding van mensen en menselijke relaties is hij als een overgevoelige chirurg, die er in slaagt zijn handen de noodzakelijke vastheid te geven. Maar hij is geen genezer en de uit dit boek oprijzende filosofie is geen verlossende. Een filosofie, waarin het geloof in de mens ontbreekt, kan dit ook niet zijn. De auteur tracht zijn ongeloof te maskeren, ook en vooral voor zichzelf, door dwaasheden, satire, scherpe kritiek en bijtende spot. De tragiek van Gombrowicz en van de gehele mensheid wordt er te schrijnender door. De betekenis van ‘Ferdydurke’ ligt voor een niet gering deel in de wijze van voorstellen, die meeslepend en op bepaalde momenten geniaal dislokerend is. Als literatuur en als monumentaal symptoom van onze stervende - en dus groeiende - kultuur behoort Gombrowicz stellig tot de zeer groten. Doordat hij bij voortduring de mens en zijn leven beziet vanuit een zeer ongebruikelijk standpunt - de man van dertig wordt een leerling van een middelbare school - en doordat hij geen enkel moment verzuimt de betrekkelijke (on)waarde van instellingen, opvattingen en principes aan te tonen, zal menig lezer zich geïrriteerd en... verontrust voelen. De schrijver heeft m.i. vooral dit laatste op het oog. Hij is namelijk zelf verontrust. Hij wenst, dat wij ons ontdoen van oude, gevestigde vooroordelen. Maar wie is bereid en in staat in een ijzige storm zijn oude kleren uit te doen, zelfs al zouden de nieuwe gereed liggen? Aan het eind van de periode op het land blijkt op verhulde wijze - die bij Gombrowicz zo onthullend werkt - dat de hoofdpersoon ook in zijn relatie tot de vrouw niet kan slagen. Dit op zichzelf is niet verwonderlijk. Zelfs zij die redeneren in de trant van kerkvader Augustinus weten, dat de man door de vrouw wordt aangetrokken. Dat de vrouw wordt aangetrokken door de | |
[pagina 372]
| |
man ligt al buiten hun sfeer: er zijn geen vrouwen, er zijn slechts mannen. Maar er ligt meer buiten hun sfeer, namelijk het besef dat mannen zo goed als vrouwen mensen zijn, die gemeen hebben het verlangen - en Gombrowicz zou hier met een grimas opmerken, dat het een nivellerend verlangen is - in liefde en vriendschap met elkaar leven. De vertegenwoordigers van Augustinus bestaan misschien niet meer in die uitgesproken vorm, maar in meer of mindere mate zijn wij allen door hem beïnvloed, ook de hoofdpersoon in ‘Ferdydurke’, ook Witold Gombrowicz. Hij zoekt naar een derde mens, geen man, geen vrouw, maar een wezen, dat een mens is en... geen menselijke eigenschappen bezit. Gombrowicz weet eigenlijk heel goed, dat dit niet mogelijk is. Hij zegt dan ook aan het eind van het boek: ‘Ik vlucht met mijn smoel in mijn handen.’ En dan: ‘Recht is recht en krom is krom, wie dit leest is oliedom.’ |
|