De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
B. Landheer
| |
[pagina 275]
| |
Jullie waren ook niet enthousiast toen Rusland besloot nu ook eens sterk te worden en nog minder, toen zij het klaarspeelden. Die gelijkheid is dus maar ‘poppycock and non-sense’, zoals de Engelsen dit uitdrukken. Amerika wordt bevolkt door Europeanen, die al spoedig niets meer van Europa willen weten, en daar is het tot op heden bij gebleven. Alleen hebben zij beide een hekel aan Rusland, en dat is dan ook het enige wat zij gemeen hebben. Verder is alles anders. De Amerikaan gelooft werkelijk in het kapitalisme; de Europeaan al lang niet meer; de Amerikaan denkt nog altijd aan zijn revolutie; de Europeanen zijn de hunne al lang vergeten en wachten op de volgende; de Amerikanen geloven in ‘gadget-welvaart’, de Europeanen vinden het vervelend, als hun dit wordt opgedrongen; de Amerikanen spreken graag één taal en dan nog een primitieve; de Europeanen zijn trots op hun talen en nationale culturen. Zij benijden de Amerikanen niet om beider afwezigheid; etc., etc. Zij zijn dus werkelijk verschillend, en ieder vindt zichzelf op zijn manier ‘beter’. Er is geen Fransman die zichzelf niet ‘beter’ vindt dan een Amerikaan, en hij laat het duidelijk blijken; een Duitser heeft een zelfde mening, maar hij verbergt die op onhandige wijze. De Amerikaan vindt zichzelf dan weer stukken beter dan alle Europeanen bij elkaar genomen, en hij zeurt graag en op vervelende wijze over de ‘United States of Europe’, terwijl hem dit natuurlijk niets aangaat. Deze toestand is volkomen normaal en natuurlijk, en het zou akelig zijn, indien óf de Europeanen óf de Amerikanen een inferioriteitscomplex hadden. De moeilijkheid is echter, dat Amerika in werkelijkheid groter en sterker is en meer druk en propaganda uit kan oefenen. Zij doen dit door alles ‘gelijker te maken.’ Als alles gelijk wordt, is Amerika, dat niet gelijk is, de baas van de gelijken. Dat is zo ongeveer jullie rekensommetje, maar het gaat geheel en al niet op. | |
[pagina 276]
| |
Gelijk en ongelijk zijn relatieve begrippen. Indien A, B, C, D, E, enz. werkelijk gelijk waren, zouden de begrippen gelijk en ongelijk niet bestaan. Landen zijn echter enorm ongelijk, en de grote doen altijd, of zij liever klein zouden zijn en de kleine doen net of zij liever groot zouden zijn. Dit is een soort van internationale beleefdheid, want in werkelijkheid zijn de groten best tevreden, terwijl de kleine graag spotten met hun meerderen, net als in de nationale maatschappij. Dit is altijd zo geweest, maar het vervelende is, dat de landen in werkelijkheid helemaal niet gelijker worden, en als het gebeurt, vindt niemand het zo prettig. Rusland is de gelijke geworden van Amerika, zonder dat de Amerikanen erover gejuicht hebben. Het kleine stukje Europa, dat nu ‘Europa’ heet, is ook bezig sterker te worden, en eigenlijk vindt niemand dit erg prettig. De Amerikanen willen graag een sterke bondgenoot en een zwakke concurrent, en zij worden dus beurtelings rood en bleek. Wat het zwaarst weegt weten zij niet goed, want ‘business’ is lang niet meer zomaar ‘business’. Er komt politiek bij. Enfin, Alan, het is een echte nare toestand, maar gelijk zijn we in ieder geval niet, en ik kan dus rustig verder trachten te analyseren, wat er allemaal zo anders in Amerika was. Keep smiling! Willem | |
Dear Willem,Je steekt de gek met Amerika. Wij Amerikanen kunnen daar best tegen en soms ben je heus wel een beetje grappig, maar je moet er aan denken, dat de Europeanen van het ‘kleine Europa’ gauw angstig worden als iemand de gek met ons steekt. Je moet dus zelf maar weten, wat voor gevaren je loopt, als je ook in het publiek zulke gekke dingen over ons goede en machtige land zou zeggen. Ik weet best, dat de Europeanen ons uitlachen, als we zo moreel gaan doen. Maar toch hebben we nooit | |
[pagina 277]
| |
landen veroverd en al die soort van dingen. Dat komt nog, zal je waarschijnlijk zeggen, maar je ziet over het hoofd dat de tijden veranderd zijn. Er is zo iets als een geschiedenis van de mensheid, en geen nationale geschiedenis van een land kan dezelfde zijn als die van een ander land, al lijken zij misschien op elkaar, vooral in dezelfde periode. Ook al voelen wij nationaal, dan is dit toch anders als het nationalisme van een Fransman of een Duitser. Wij zijn misschien trots op onze economie of techniek, of op onze godsdienst of de constitutie, maar niet op Amerika als zodanig, behalve wanneer wij in het buitenland zijn. En dan kost het ons echt moeite, of we verliezen ons en nemen een andere nationaliteit aan, vooral als wij ons graag geborgen voelen. Want dit is het misschien, Willem: wij voelen ons niet veilig of werkelijk helemaal thuis in Amerika. Wij blijven nomaden, die alleen tot dezelfde staat willen behoren, maar zich verder niet om elkaar bekommeren. Alleen sommige van onze kerken weten iets over broederschap en hulp; als natie kennen wij deze gevoelens niet en aarzelen steeds tussen superioriteit en inferioriteit. Naar buiten zijn wij superieur; naar binnen inferieur. Ik word er somber van, als ik eraan denk, hoe alleen wij ons eigenlijk voelen. Geen herinneringen aan een bepaald tehuis, een dorp of stad, al praten wij met veel sentimentaliteit over ‘the little red school house’. Ik weet alleen, dat ik in Oregon geboren werd en daar opgroeide. Vaag herinner ik mij mijn Moeder, maar niet mijn vader. Ik ging zeker naar school, maar weet er niets meer van, behalve veel later in San Francisco. Lang beschouwde ik dat als mijn stad, maar toch vergroeide ik er niet mee, zoals jij jezelf nu nog als een Rotterdammer beschouwt en b.v. nog steeds een hekel hebt aan Den Haag. Voor mij vloeit het samen: San Francisco, Washington, New York, Berlijn, Shanghai en Peking. Het zijn allemaal kamers en mensen en glazen whisky, maar ik heb niet de individualiteit van deze steden beleefd. | |
[pagina 278]
| |
Daar moet je een Europeaan voor zijn, die weet hoe hij uren lang in een kroegje zat op een bepaald plein. Hij vergroeit met zijn steden en wordt er een deel van; voor ons zijn het coulissen op het toneel van de vooruitgang. Valse gevels, zwijgende kamers, blikken straten, die kletteren van reclame. Nee Willem, ik benijd je soms, en je behoeft ons niet te critiseren. Wij betalen de prijs van onze macht, en de vruchten ervan zijn nog nergens te zien. De uniformiteit bedreigt ons, en omdat wij ons niet kunnen bevrijden, willen wij de wereld verbeteren. Je Alan | |
Parijs, 25 februari, 1962.Beste Alan,
Je kan soms zulke verstandige brieven schrijven, dat ik mij afvraag, of je nog wel dezelfde bent. Vroeger was je altijd zo plezierig roekeloos, een echte Amerikaan, die menslievend was als individualist. Menslievend als natie is moeilijker, als ik goed begrijp, wat je schrijft. Misschien is het niet alleen moeilijk, maar zelfs onmogelijk. Het is een goed onderwerp om over te filosoferen in een Parijse hotelkamer. Parijs, waar de filosofie over mens en maatschappij de triomfen gevierd heeft, die Amerika nooit gekend heeft. Jullie hebben wel geprobeerd als natie menslievend te zijn, eerst op een soort van Christelijke manier en toen als Sinterklaas, die tenslotte ook als Christen te boek staat. Gelukt zijn deze pogingen mijns inziens alleen als zij van individuen uitgingen, die werkelijk altruïstisch waren. Naties zijn steeds egoïstich, omdat zij geen identiteit bezitten en niet werkelijk bestaan, tenzij in de vorm van een ‘goede’ vorst. Republieken zijn meestal vulgair, egoïstisch en materialistisch, en als jullie een ‘goede’ natie willen worden, moet je maar beginnen met een monarchie in te voeren. In jullie hart willen jullie niets liever, maar jullie zijn bang door Engeland, zowel als Rusland uit- | |
[pagina 279]
| |
gelachen te worden. Deze verwerping zowel door de vader als door de broeder zou natuurlijk funest zijn, en daarom gaan jullie maar door vervelende boeken over de constitutie te schrijven. Ook al zou de monarchie lukken, blijft toch het probleem bestaan, hoe een land als Amerika zich als een land onder andere landen zou kunnen voelen. Dit is moeilijk, want de landen van vergelijkbare grootte horen tot een andere klasse, terwijl Europa weer een tikkeltje te oud voor jullie is. Maar ik geloof, dat het altijd verstandig is de toekomst wat meer gewicht te geven dan het verleden, want anders is er zo gemakkelijk alleen nog maar verleden. Ik geloof echter wel, dat jullie alleen een keuzemonarchie moeten hebben, want wat leven in de brouwerij moet er blijven, en de erfelijke monarchie is uit de tijd. Bovendien kweek je met een keuze-monarchie in korte tijd weer V.I.P.'s en dat past zo heerlijk bij jullie spelletjes met Social Registers, Social Columns, etc. Jullie zijn toch eigenlijk nog een enorm kinderlijk volk, en die filosofen zouden er bepaald bij moeten komen. Een monarch kan voor zulke dingen zorgen, en hij zou misschien aan de Amerikaanse universiteiten en colleges het karakter van gedeeltelijk bewaarscholen-gedeeltelijk huwelijksmarkten, kunnen ontnemen. Monarchen zijn dikwijls uitstekend voor het invoeren van een beter soort opvoeding, en dat is voor jullie werkelijk de hoogste tijd. Een andere uitstekende maatregel zou zijn de kranten tot op 10% te bekorten en het schrijven van ‘wetenschappelijke double-talk’ in de dagbladpers te verbieden. Het zijn een paar kleinigheden, en werkelijk belangrijk is alleen de filosofische en psychische omschakeling. Je weet wel: op een andere versnelling. Het is vreemd, dat dit omschakelen op een lagere versnelling zo veel moeilijker aanneembaar te maken is, dan het idee van hogere snelheid. Gezien vanuit het leven met een langzaam rhytme, is de hogere snelheid altijd enigszins dwaas, en het is gemakkelijk er de spot mee te drijven. | |
[pagina 280]
| |
De hogere snelheid oefent echter een magnetische aantrekkingskracht uit, en bijna alle mensen graviteren naar de machtscentra, afgezien van enkelingen met een negatieve lading, om het zo uit te drukken. Het geeft daarom bijna een gevoel van gevaar of van het aantasten van een taboe om critiek op deze centra uit te oefenen en te zeggen, dat het beter is te decentraliseren. Het is de stem, die het koor verstoort. Misschien is dit idee van decentralisatie en van een lager rhytme alleen een uiting van nostalgie, die geen realiteit bezit. Maar is ons leven dan een proces, dat zich steeds versnelt en dat uiteindelijk zijn eigen grenzen doorbreekt en leidt tot nieuwe levensvormen? Wij zijn dan slechts een overgang, iets onbestendigs, dat niet berekend is op een duurzaam bestaan. Als dat zo is, dan heeft ook alle praten en schrijven geen zin: het is slechts de toename van klank in een cumulatief proces, dat alleen een versnellend rhytme kent. Toch is dit niet mijn filosofie, Alan, en achter mijn spot, die ik zelf vervelend vind, schuilt eigenlijk de onmacht en de angst niet gehoord te worden. Als alleen het volume aan klank steeds toeneemt, dan is ook mijn melodie niet hoorbaar. Zij kan alleen gehoord worden, als zij het diepere rhytme opvangt en dit tot uiting weet te brengen. Wat een krankzinnig idee, dat dit mogelijk zou zijn, en toch moet ik het proberen. Ik kan het idee niet opgeven, dat er een andere werkelijkheid achter dit heden is, dat mij steeds meer beangstigt en vereenzaamt. Het is alleen zo vreemd, dat ik de enige zou zijn, die dit alles opmerkt, en zelfs op jou kan ik niet rekenen, omdat je je verbergt achter je wegzakken uit het normale leven. Is dit een onderwereld, waarin je dan belandt, of een wereld van lichtende gestalten en gesloten klanken, die ons met een vaste horizon omgeven. Je wilt mij niet vertellen over de andere wereld, want je houdt de andere versnellingen geheim of misschien hebben de sferen van je bewustzijn geen contact met elkaar. Net als de klassen in onze maatschappij, die ook elk hun eigen bewustzijnssfeer heb- | |
[pagina 281]
| |
ben en elkaar alleen enigszins begrijpen, als er een crisis is. Is het daarom misschien, dat er steeds oorlogen en catastrofen zijn, omdat zij de eenheid van ons bewustzijn en daarmede ons bestaan herstellen? Wat een vreemde gedachten vertrouw ik toe aan dit geduldige papier, want jij hebt deze brief reeds lang korzelig terzijde gelegd. Ik begon met te trachten gewoon en zelfs grappig te zijn, maar ik verdwaal steeds in de doolhof van mijn eigen bewustzijn, waarin ik steeds grotere diepten en hoogten vind. Je moet me vertellen of dat bij jou ook niet zo is, want ik kreeg dikwijls zo'n panische angst voor dit doolhof, omdat ik er zo geheel alleen in ben. Je Willem | |
Winchester, VirginiaBeste Willem,
Je trachtte je vroeger ook aan mij vast te klampen, maar je vergat dat ik hetzelfde probeerde. Dit schijnt nu weer zo te zijn, en je wilt het probleem nu door vragen oplossen. ‘You think that years must burn like matches, since you ask, You look for revelation like a mask, torn off at Mardi Gras.’ Maar dit gedicht van vrouwenhand is niet toepasselijk, en het zou niet anders zijn, als een man iets dergelijks geschreven had. Natuurlijk ken ik ook de doolhof van mijn bewustzijn, maar een deel - groter of kleiner - van deze doolhof, blijft altijd gereserveerd als ‘private property’ en is niet communicabel, zelfs al zouden wij dit wensen. Je vraagt natuurlijk ook niet naar de inhoud van de doolhof, maar naar de vormen daarvan. Je wilt weten, of er paden zijn, die in de diepte en naar de hoogte leiden, of dat ik altijd ronddwaal in de vlakten van de maatschappij, waar de mensen uiterlijk identificeerbaar blijven. Je vraagt, zoals meestal, naar | |
[pagina 282]
| |
wat je reeds weet. Je weet, dat ik bewust naar het magische middel grijp, dat de werkelijke dimensies brengt, maar je zou zo graag horen, dat dit vrijwillig gebeurt als een soort katharsis. Zo was het misschien in het begin, maar het is nu een bittere noodzaak, zoals het komen van een storm of een donderbui. Om te kunnen leven, moet de vlakte, die mij telkens opnieuw bedrukt en dan tot wanhoop drijft, afgewisseld worden door de onderwereld, zowel als door het visioen. Beide verruimen mijn ademhaling en geven mij het gevoel van werkelijk te bestaan. Wij hoeven niets te onthullen over onderwereld of visioen, want zij bestaan voor alle mensen, ofschoon niet met dezelfde intensiteit. De intensiteit, die van binnen komt, of de frustratie, die martelt en steeds terugkeert, want de ogenblikken van mogelijke vervulling keren nooit terug. In de onderwereld en het visioen vinden wij dezelfde mensen en dingen terug als in de vlakte, maar zij hebben andere proporties gekregen en zij zijn meer bloed, of meer geest, wat eigenlijk hetzelfde is, ook de geest wil zich in bloed veranderen. Daarom dwaal jij ook door deze doolhof. Eerst als het dwaze mannetje die van universiteit naar universiteit zwerft, maar eigenlijk alleen naar meisjes verlangt, want te eten had je genoeg. Later werd je dan de serieuse emigrant, die ook zijn stuk van de wereld wil hebben en die zo vlijtig en braaf zijn rol leert, totdat hij niet meer kan. Denk je heus, dat je zoveel anders bent dan de andere figuren, die opdoemen in de doolhof en die allen de paar zelfde woorden spreken, de gelijke grimassen en gebaren maken. Het is slechts ieders kracht, die bepaalt wat hij van de wereld krijgt, en deze kracht is iets, waar wij niets bij doen en niets van aftrekken. De kracht is gegeven, en zo zijn onze woorden en daden, die niet anders zijn dan het ruisen van de bomen of het zingen van de vogels. In de doolhof is alles bepaald en voorbestemd en | |
[pagina 283]
| |
eeuwig, maar wij willen dit niet weten, omdat wij onze rollen te goed van buiten leren en beginnen ze voor de werkelijkheid te houden. Jij en ik zijn nooit rolvast geweest, en daarom is voor ons de doolhof de werkelijkheid, waarheen wij voortdurend terug moeten keren. Wij hebben angst voor deze terugkeer, en ik overwin de angst op chemische wijze, terwijl jij het probeert met je gefilosofeer. Mijn weg is eenvoudiger, en ik voel mij zo thuis, zodra ik weer veilig op de paden van mijn doolhof wandel. Ik geloof ook niet dat het veel te maken heeft met de moderne maatschappij of Amerika of de atoombom. Het zal wel altijd zo geweest zijn. Je Alan | |
RotterdamBeste Alan,
Hebben wij al opgelost waarvoor wij deze correspondentie begonnen zijn, of hebben wij ondertussen de vraag vergeten? Naarmate wij er ons rekenschap van geven dat volledigheid het antwoord is, blijft er geen vraag meer over. Het leven moet volledig worden: het moet alles omvatten wat er ooit in het menselijk bewustzijn verschenen is. Zonder angst accepteren wij alles, want alles is het leven. Ook de dood is het leven in een andere vorm. Wanneer ons bewustzijn universeel wordt en eeuwig zoals de natuur rondom ons, kunnen wij ons in onze handelingen de beperkingen opleggen, die het leven in gemeenschap eist. Indien ons bewustzijn echter beperkt en gespannen is, dan worden onze daden automatische ontladingen, waarover wij geen controle hebben. Er is dan geen onderscheid meer tussen goed en kwaad, tussen positief en negatief, want de ontlading wordt een blind natuurverschijnsel. | |
[pagina 284]
| |
In deze richting bewegen wij ons, en het eigenaardige is, dat wij het weten. Daarom is onze maatschappij vreugdeloos en zonder warmte of gemeenschapsgevoel. Een ieder droomt slechts van vakantie of zich terug te trekken, maar ook van deze ontsnappings-mogelijkheden heeft de economie zich meester gemaakt en is bezig ze te vernietigen in de massacompulsie, die onze ‘leiders’ voor ‘welvaart’ houden. Wat wij de doolhof noemen, zou het volledige leven moeten zijn en dan zou de doolhof verdwijnen, omdat wij onszelf zouden kunnen zijn. Ik voel mij vandaag koortsig en grieperig, en op zulke dagen zie ik het leven door een soort waas, waaruit de angst of de onrust verdwenen zijn. Ik herinner mij dergelijke dagen uit Rotterdam, of uit Chicago en New York, uit Berlijn, Istanboel en Travancore en steeds lijken zij op elkaar. Dit bewijst, dat ons bewustzijn de conditie van het organisme volgt, terwijl het omgekeerde hysterie en nonsens is. Waarom trekken wij hier de conclusies niet uit en streven naar normale mensen, die vanzelf een normaal bewustzijn zullen hebben. Wij hebben geen ruimtevaarders nodig, en welke ouders zouden hun kinderen dit aandoen? Waarom doet de maatschappij, die ook uit mensen bestaat, het ons wel aan? Omdat de staat ons wreed, sadistisch, egoïstisch en bang maakt. De staat maakt ons anoniem en dat brengt alle frustraties naar buiten in afzichtelijke en verwrongen vormen. De staat is echter mijnheer Jansen, en wij moeten mijnheer Jansen verantwoordelijk maken als individu voor zijn minderwaardige gedragingen. Gedraag ik, of gedraag jij je, in je dorp, je stad of je land, zoals wij ons internationaal gedragen? Je kunt de rode draad volgen, de gemeenschap kan leven in dorp of kleine stad; niet in de metropolis en niet in grote staten. Het zijn de laatste twee, die over ons lot beschikken, en zij halen het pathologische uit de mens, omdat zij alle gemeenschapsgevoel doden. New York en Chicago zijn alleen te dragen omdat | |
[pagina 285]
| |
binnen deze jungles zich honderden gemeenschappen gevormd hebben. Indien men er niet in slaagt daarin door te dringen, is de dood verre te verkiezen boven het leven, zoals ik uit ervaring weet, toen de ‘region of lost men’ steeds naderbij leek te komen. Is het geen schande, dat onze zgn. beschaving zo iets duldt en dan nog kletst over ‘eigen schuld’. Enfin, ik ga weer veel te rood doen, en dat mag niet, want ik geloof niet in groepsfilosofieën, alleen in de filosofie van de individu. Tenminste nu is dit geworden wat de wereld nodig heeft: De individu, die zich spant tot zijn volle natuurlijke kracht en zegt: zo wil ik het leven hebben. Je zult wel genoeg hebben van mijn gepreek en denken, dat ik beter eens kan vertellen wat ik de hele dag doe behalve deze brieven schrijven. Veel is het niet. Ik werk zo'n beetje en een hoop tijd gaat verloren met eten en gezelligheid. Verder slaap ik zo veel als mogelijk, en ik ben gek op ‘dolce far niente’, of 's winters bij de open haard en 's zomers buiten. Ik behoor dus 100% tot de vuur- en zonaanbidders. Verdere details gaan je natuurlijk niets aan, en je moet maar een beetje je fantasie gebruiken. En wat deed ik vroeger zo in Amerika? Eigenlijk zo'n beetje hetzelfde, alleen bekeek ik de maatschappij van beneden en was er doodsbang voor, terwijl ik er nu slechts een enkele zijdelingse blik op werp door te kijken naar de koppen in andermans kranten. Zelf lees ik geen kranten meer, wat het leven een veel natuurlijker perspectief geeft. Radio en televisie kunnen mij ook niet onder hun klanten rekenen. Ik geloof nl. dat men de contacten met ‘de anderen’ moet beperken om een eigen natuurlijk bewustzijn te hebben, en niets is zo erg, als het gehele leven in het bewustzijn te brengen. Het heeft dan geen dimensies of proporties meer, en het is niets dan de eeuwige terugkeer van hetzelfde, waaruit jeugd en ouderdom, voorjaar en winter, licht en donker, liefde en haat, vriendschap en vijandschap verdwijnen, totdat er uit- | |
[pagina 286]
| |
eindelijk niets over is als een grijze vlek, gevuld met grimassen en geluiden. Daarom kan ik zo weinig schrijven over mijn vele jaren in New York, want er is niets van overgebleven, behalve de beklemmende visie op de door mensen bewoonde rotsblokken en een enkele spichtige boom. Als de rivieren er niet waren, was de nachtmerrie compleet, maar de rivieren suggereerden vlakten, bossen en bergen in een verte, waarnaar men steeds verlangen kon. Toch ‘hield’ ik van New York, ofschoon ik niet weet, of een man dit zeggen kan. Het was echter met de moed der wanhoop, en met een liefde die nooit beantwoord werd, want New York draafde steeds volkomen achteloos aan mij voorbij. Op het laatst had ik nog slechts twee vrienden: een oude Poolse kleermaker en een man met zijn hond, die in een garage woonde en, bij mooi weer, in een rieten leunstoel buiten zat. Meestal had hij een fles gin bij zich staan, maar er waren perioden, dat hij er gekamd en gewassen uitzag. Deze twee waren zich nog bewust van mijn bestaan: niet veel voor een stad van negen miljoen, en terwijl ik vroeger honderden vrienden, vriendinnen en kennissen had. Als sneeuw voor de zon waren zij weggesmolten, verdergaande met hun draaimolens, die van het niets naar het niets draaiden. Ik stond tenminste weer op de soliede, vaste aarde, en daar wil ik altijd blijven, ofschoon liever met anderen dan alleen. Je Willem |