| |
| |
| |
J. Haak
Romein in contact met studenten en assistenten
De candidandi kenden hem niet; zij discussiëerden slechts over hem. Zij waren natuurlijk wat teleurgesteld, bij de aanvang van hun studie te bemerken, dat (sinds 1946) Romein alleen nog colleges voor candidaten gaf, wegens vele drukke werkzaamheden de candidandi aan de goede zorgen van een lector toevertrouwend.
Toch studeerden zij ‘bij Romein’. Wie van de naoorlogse studenten-generatie herinnert zich niet de hevige debatten over de ‘Theoretische geschiedenis’, toen Romein dat begrip van de kansel van de Koepelkerk aan het Leidse bosje voor het eerst gelanceerd had? Iedereen nam stelling, soms positief, vaak - zoals het een student betaamt - negatief, althans kritisch: Romein had alleen maar een nieuwe naam bedacht voor oude koek, hij had de hele historiografie geannexeerd, hij had de sociologie binnengehaald, de filosofie buitengestoten en toch juist weer niet buitengestoten, etc. etc. Ondertussen had hij de hele studentenwereld aan het denken gekregen over methode en techniek, over objectiviteit en subjectiviteit, over beeldvorming en vergruizing, over de machinekamer en de brug, en over de staart van een koe, die zij - volgens een bepaald soort geschiedschrijving - heeft om er vliegen mee weg te slaan. Ook de bundels met opstellen, die elke paar jaar verschenen, vonden een gretig onthaal. Het contact met Romein was gelegd, óók via boekpapier.
Dan kwam, voor de derdejaars, het colloquium, en daarmee de kennismaking met de hoogleraar. We zaten in die jaren in de Economisch-Historische Bi- | |
| |
bliotheek, allemaal weggedoken in grote luie stoelen, bij het gezellige licht van ouderwetse leeslampen. Er was sfeer, maar dat kwam bepaald niet alleen door die stoelen en dat licht. Dat kwam door Romein. Het was zijn colloquium, niet alleen omdat het zijn initiatief was geweest hier mee te beginnen, maar omdat hij zich duidelijk ten volle er voor gaf. Hij nam de student, die aan het woord was, au sérieux, kon hem flink kritiseren en ook wel ongemakkelijk interrumperen, maar beantwoordde hem in de discussie ook serieus en altijd op niveau. Meestal geen voorzitter bij dit ‘jongeren’-colloquium, drukte hij toch zijn stempel erop door zijn intensieve oplettendheid bij de voordracht en door de talloze opmerkingen, die hij naar aanleiding daarvan wist te maken. Die opmerkingen betroffen ten dele kleinigheden (maar bewezen dan toch zijn nauwgezetheid bij het luisteren, ook naar een vervelende spreekbeurt), vaak echter ook maakten zij openingen in de beslotenheid van het onderwerp, die ons verrasten. Dan schoot het gehoor uit de soms al te luie posities omhoog om niets te verliezen van de geserreerde taal, die er van het hoofd van de tafel af gesproken werd. Romein's beschouwingen verschaften het colloquium niveau, redden soms de avond, als de inleiding eens minder gelukkig was geweest. Vooral als hij niet de rol van voorzitter hoefde te bekleden, was Romein op zijn best. Als voorzitter, bij het candidatencolloquium, vergat hij wel eens leiding te geven aan de discussie, waarin hij zelf te zeer met zijn gedachten verwikkeld was om bovendien nog op degenen te kunnen letten, die eventueel (na aanmoediging) ook wel iets in het midden wilden brengen. Ideaal was de combinatie Presser (voorzitter) - Romein (aan zijn linker hand, op het hoekje van de lange aaneengeschoven
tafels). Het was een genoegen om er heen te gaan en we gingen dan ook vaak naar huis (of naar de kroeg) met het gevoel iets beleefd te hebben.
Op het colloquium en op het candidatencollege verdedigde Romein uiteraard een eigen mening. Andere bijdragen in dit tijdschrift zullen trachten de plaats
| |
| |
van deze mening in het geheel van de geschiedwetenschap te bepalen. Hier moge slechts opgemerkt worden, dat Romein's opinie nooit een stereotyp karakter had en dat zij nooit op een dominerende wijze naar voren werd gebracht. Voor buitenstaanders, die de strijdbare Romein uit zijn geschriften kenden, was het vaak verrassend te zien of te horen, hoe hier een heel andere Romein zich openbaarde: een behoedzame, vóór alles begrijpende Romein, die zonder enige stemverheffing of dikdoenerij in de eerste plaats zich inspande te begrijpen, wat de ander bedoelde, en voorts ook, waaróm de ander dat bedoelde. Hierbij was het onverschillig, of die ander een student, een hoogleraar, of een getuige uit het verleden was. ‘Gelooft niet wat de geschiedschrijvers zeggen, maar evenmin dat zij het zonder grond zeggen’: dit motto van zijn Noord-Nederlandse geschiedschrijving in de Middeleeuwen paste hij eigenlijk ook in de discussie toe, of misschien wel in de hele omgang met mensen. Misschien werden mensen (waaronder geschiedschrijvers) daarbij wel eens te gemakkelijk begrepen en in een vakje geplaatst, waarin zij niet thuis wilden behoren. Maar nooit heb ik het gevoel gekregen, dat daarbij ooit iemand in Romein's eigen vakje gedrukt werd. Hij liet de wederpartij, waar deze was; bekeren was niet Romein's behoefte. Speciaal dit hebben buitenstaanders vaak misverstaan. Mocht de oude aanklacht tegen het opdringen van bepaalde politieke en maatschappij-op-vattingen spoedig verstommen (bij gebrek aan bewijs en bij bewijs van het tegendeel), wel werd nog vaak beweerd, dat Romein zijn methodologische, theoretischhistorische opvattingen aan de studerende jeugd opdrong, ja hen zelfs in deze richting dreef. Toen in 1948 in een historisch tijdschrift een bij Romein verdedigd proefschrift werd aangevallen en de aanvaller, over het hoofd van de promovendus heen, Romein's onderwijs in het hierboven aangeduide valse daglicht stelde, verhieven de
studenten hun stem: niet om zich wetenschappelijk een oordeel aan te matigen in het conflict tussen criticus en jonge doctor, maar om Romein's onderwijs schoon te wassen van een eenzijdigheid en
| |
| |
opdringerigheid, die tot het rijk der grove misverstanden behoorden.
De vrijheid van oordeel, de vrijheid van onderwerp en de vrijheid van methode genoten ieder student en ieder promovendus bij Romein onverkort. Eerder nog te veel dan te weinig vrijheid. Men kan zich inderdaad afvragen, of hij er niet goed aan gedaan had iets meer zijn stempel te drukken op de studie van de aan hem toevertrouwden; iets meer hen zachtkens toe te dringen naar vruchtbare studieterreinen, en naar een bepaalde aanpak. Hij ging eigenlijk accoord met alles, wat men zelf voorstelde, zijn oordeel was eerder te mild dan te streng, zijn neiging tot schoolvorming te zeer afwezig.
En hier kom ik op het voor mijn gevoelen belangrijkste kenmerk van het contact met Romein: hij had tegenover de studenten niets autoritairs in zijn houding, niets van de ouderwetse 19e eeuwse professor, niets van hoogmoedigheid en ongenaakbaarheid. Dat betekende toch bepaald niet, dat hij zich door jan-en-alleman liet tutoyeren en op de schouders slaan; goede omgangsvormen, een bepaalde natuurlijke afstand wenste hij zeer zeker gehandhaafd te zien. De student, die hem op een goede dag een brief meende te kunnen schrijven met de aanhef ‘Beste prof’, vond in zijn ogen geen genade, al vertelde hij het verhaal graag en smakelijk verder. Aan de andere kant was het hem een doorn in het oog, als een hem goed kennende afgestudeerde met het plechtige ‘Hooggeleerde Heer’ meende te moeten beginnen. De onderdanigheid waardeerde hij evenmin als de onbeschoftheid.
De afwezigheid van het autoritaire kwam te sterker nog uit in Romeins omgang met assistenten. Niet alleen de wetenschappelijk ambtenaar-nieuwe stijl (een nog jonge functie in de literaire faculteit), maar ook de assistent-oude stijl, meestal nog student, behandelde hij op een wijze, die uitnodigde tot zelfstandig tegenspel. Als assistent van Romein hoefde je waarachtig geen ja-en-amen, geen ja-professor-nee-professor te spelen. Hij was ontvankelijk juist voor initiatieven, voorstellen, ook voor tegenwerpingen, bezwaren, kri- | |
| |
tiek. Organisatorisch kon hij wel eens wat omslachtige plannen hebben; een redelijk tegenvoorstel werd dan meteen erkend en in dank aanvaard. Maar ook op vakgebied was hij groot genoeg om correcties te aanvaarden, zelfs van de zijde van een nog niet afgestudeerd assistent. Een kras voorbeeld vind ik nog altijd het verhaal van de assistent, die een manuscript van Romein te lezen kreeg, met de genereuze toestemming om alles aan te strepen, wat hem niet in den haak leek; waarbij die assistent de brutaliteit had om ergens in de marge met een uitroepteken te noteren: denkfout! Romein glimlachte er wat over, om vervolgens serieus de gewraakte zinsnede te gaan bekijken, misschien zelfs wel te veranderen. Hoeveel gemakkelijker heeft het de hoogleraar, die eenvoudig zijn assistenten naar de U.B. stuurt om boeken te halen en verder niet met hem in discussie treedt! Wat een enorme leerschool krijgt degene, die, uitverkoren tot frequent contact, in een zo menselijke verhouding tot zijn hoogleraar wordt geplaatst, dat hij de dienstverhouding soms dreigt te vergeten; die a.h.w. wordt uitgedaagd een eigen mening te poneren, en toch die eigen mening zo nodig ondergeschikt dient te maken aan die van de superieur.
Kenmerkend voor Romein's contact met assistenten was de wijze, waarop hij hen liet delen in zijn betrekkingen met collega's. Bij de ontvangst van gasthoogleraren uit het buitenland werd de assistent altijd ingeschakeld, niet alleen voor de kleine diensten, die in zo'n geval te bewijzen zijn, maar ook voor de borrel na afloop van de voordracht of bij de maaltijd ergens in de stad. Al vroeg ook betrok hij zijn assistent in besprekingen met andere hoogleraren van de faculteit, ook toen deze vorm van democratie nog nauwelijks aan de universiteit was doorgedrongen. Was het uitsluitend democratisch besef, dat hem tot dergelijke uitnodigingen bewoog? Had hij zelf niet een grote behoefte aan de steun en nabijheid van medewerkers? Romein was bepaald niet het type mens, dat bij voorkeur alles alleen afdoet. Maar het heeft weinig zin hier te gaan analyseren, wat daarbij zijn diepste drijf- | |
| |
veren waren. De assistent voer er alleen maar wèl bij, dat hij zo zeer met het bedrijf èn met de mens in aanraking mocht komen.
Medewerker geweest te zijn van professor Romein is een kostelijke herinnering.
|
|