| |
| |
| |
A. Madou
Thuiskomst
‘Ben je er nou echt?’ vroeg ze en ze probeerde haar hand om m'n middel te leggen, zodat m'n uniformjas ging trekken in de schouders. Om haar plezier te doen zei ik: ‘En dat het kind nou al lopen kan -’ Ik had er namelijk nooit aan gedacht dat hij groter zou worden, terwijl ik er niet was. ‘Wat ben je zwaar geworden en je draagt je haar korter dan vroeger. Je doet me pijn als je me zoent’. Haar ogen keken verweg en een beetje vijandig en haar stem was net iets te luid.
Het kind was op het tuinpad gaan zitten en speelde doelloos met een paar kiezelsteentjes. We stonden naast het huis en probeerden iets te zeggen en tegelijkertijd elkaar op te nemen als om elkaars krachten te schatten voor een aanstaand gevecht. Ik dacht: ze is mager geworden en ze is vervallen als is ze pas vijf en dertig en zij dacht toen - ik zag het haar denken omdat ik me haar toch nog van vroeger herinnerde - wat een vent; was hij vroeger ook zo? Of was hij toen bleker, smaller, kleiner?
| |
| |
Ik weet niet precies meer wat we tegen elkaar zeiden, maar we deden net als twee vijandig-gestemde honden, die om elkaar heendraaien en dan na elkaar de poot oplichten en een straaltje uitschieten tegen dezelfde boom. In ieder geval gingen we daarna samen het huis in, waar we wat rondkeken.
Ofschoon ik in de vorige dagen erge zin in een vrouw gehad had, voelde ik nu niets meer en ik ging alleen naar boven om me te wassen en burgerkleren aan te doen. Er hingen pakken van me op de gewone plaats in de kast, maar ze waren in lange tijd niet verzorgd. Er lag stof op de schouders en de klerenhangers waren erin getrokken door het lange hangen. Zou ze erop gerekend hebben, dat ik niet meer terug zou komen?
Mijn zwarte schoenen kon ik niet vinden - ze stonden niet meer op de schoenenplank - dus deed ik bruine aan bij mijn donkere pak. Dat pak was me te nauw geworden, maar de schoenen pasten goed.
Toen ben ik gaan wandelen en zij is - samen met de dienstbode - het eten gaan klaarmaken. Ik had gewild, dat ze mee ging wandelen, maar ze zei, dat dat niet kon, omdat het kind geholpen moest worden.
Ik kwam te laat thuis voor het eten, omdat ik Piet ontmoet had en met hem was meegelopen. Ze gaf me mijn eten koud en ze was met de dienstbode in de keuken bezig, terwijl ik at.
's Middags ben ik op bed gaan liggen omdat ik wat wilde nadenken en daar heb ik liggen roken. Toen ze kwam kijken wat ik deed zei ze, dat ik vroeger nooit op de slaapkamer gerookt had en ze vroeg waarom ik dat nu wel deed. Ik antwoordde haar, dat ik gedurende de laatste paar jaar altijd gerookt had, als ik er zin in had.
Die dag hebben we nog een keer gegeten en 's avonds heb ik een paar dingen over de oorlog en over mijn leven als officier verteld. En opeens heb ik ook dingen gezegd, die helemaal niet voor haar bestemd waren en die ik voor mezelf had willen houden. Ik vertelde haar over die meid in Kassel en over die vrouw in Jena. En daarna hoorde ik mezelf ook vertellen over die
| |
| |
trein, waar ik zo'n zin in die vrouw gekregen had, nadat ik een halve dag in de volte tegen haar aangedrukt gestaan had, waardoor je anders de zin meestal wel vergaat. Terwijl ik vertelde zat ze heel rustig, maar toen ik ophield omdat ik niet meer wist, zag ik, dat ze natte ogen gekregen had, die ze met haar zakdoek afdroogde.
Wat later zijn we naar bed gegaan en daar hebben we het gedaan. Maar het was voor geen van ons beiden erg fris. Omdat ik de vorige nacht niet geslapen had, ben ik al gauw in slaap gevallen. En die eerste nacht thuis heb ik ook verder zo zwaar geslapen, dat ik de volgende morgen met hoofdpijn wakker werd. Zij was toen al beneden en ik hoorde haar met het kind praten. Ik vergat weer om niet te roken op de slaapkamer, zodat ik weer op mijn kop kreeg toen ze boven kwam om me mijn ontbijt te brengen. Maar ze lachte er ook een beetje om en noemde me ‘vandaal’.
Net als de vorige dag ging ik me helemaal wassen, want door die hoofdpijn voelde ik me vies en ik schoor me erg goed met dat nieuwe apparaat, dat ik in Kassel voor twee pakjes sigaretten gekocht had. Gelukkig vond ik zwarte schoenen en dus hoefde ik die opzichtige bruine van de vorige dag niet meer aan te doen. Daarna ging ik ontbijten. Ik had honger gekregen en dus at ik alles op. De thee was koud geworden. Ik ging naar beneden en ik vroeg haar, of ze mee wilde gaan wandelen. Dat wou ze weer niet, omdat ze boodschappen moest doen. Ze vroeg of ik met haar meeging voor die boodschappen, maar dat wilde ik niet omdat ik geen zin had, al die winkeliers, die me van vroeger nog wel kennen, te ontmoeten.
We gingen samen de deur uit, maar zij liep met het kind naar de stad en ik ging het bos in. Omdat ik aan het ontbijt zoveel gegeten had, kreeg ik niet zo gauw honger en daarom kwam ik pas tegen het eind van de middag weer thuis. Het was al een hele tijd eerder gaan regenen ik was flink nat geworden. Nadat ik thuisgekomen was, ging ik me dan ook dadelijk verkleden. Op de slaapkamer merkte ik, dat ik weer hoofdpijn kreeg en dus nam ik een paar aspirines, die
| |
| |
net als vroeger op de gewone plaats in het medicijnkastje lagen. Daarna zocht ik ander ondergoed, een ander pak en de bruine schoenen van de vorige dag. Ik kleedde me uit en hield mijn hoofd onder de kraan. Ze kwam binnen toen ik mijn haar stond af te drogen.
‘Je ziet er best uit’ zei ze. Ik voelde plotseling de behoefte om zo vlug mogelijk onder de dekens of in een overall te schieten. Ik realiseerde me op dat ogenblik, dat we elkaar in ongeveer drie jaar, sinds die nacht dat ik naar de overkant was ontkomen, niet naakt gezien hadden en ik dacht: wat gek, dat ik daar gisteravond toen we naar bed gingen, niet aan gedacht heb terwijl ik wist, dat ik niet naar haar durfde kijken toen ze zich uitkleedde. En ook moest ik eraan denken, dat ik dadelijk nadat we in bed waren gestapt, het licht had uitgedaan. Ik schold in stilte op mezelf omdat ik me weer zo verlegen voelde, maar daar ging mijn verlegenheid niet door over. Ik probeerde zo gewoon mogelijk te doen, terwijl ik begon me aan te kleden. Ik trachtte een praatje te maken, maar ze reageerde niet op wat ik zei en daardoor merkte ik, dat er iets haperde. Natuurlijk werd ik toen ongeduldig, want ik houd niet van gezeur en ik viel uit, omdat ze zo vervelend en humeurig deed. Ze begon te huilen en ze vroeg, waarom ik niet op tijd was gekomen voor het eten en waarom ik dadelijk naar de slaapkamer was gegaan nadat ik was thuisgekomen. Ik voelde wel, waar het haar om ging maar ik antwoordde, dat ik geen honger had gekregen en dus vergeten was om te komen eten en dat ik naar boven was gelopen omdat ik nat was geworden en me wilde gaan verkleden.
Na nog wat heen en weer praten werd ze weer rustig en toen zijn we samen gaan theedrinken. Daarna ben ik in het kleine kamertje boven gaan kijken, waar ik vroeger altijd ging zitten als ik alleen wilde zijn.
In dat kamertje was het net als vroeger, maar ze hadden aan mijn boeken gezeten en ik zag, dat van één de band helemaal loshing. Ik ging op mijn gewone plaats voor de tafel zitten. Het was net alsof er niets gebeurd was en alsof ik dadelijk met mijn kan- | |
| |
toorwerk zou kunnen beginnen, zonder dat één gedachte over de oorlog me dan nog te binnen zou schieten. Maar toen ik daar stil zat, werd het me in dat hokje al gauw te benauwd. Ik zocht in mijn gedachten naar iets om te gaan doen. Natuurlijk wist ik niet wàt. Die onrust heb ik niet uit de oorlog overgehouden, want ik herinner me hem al uit mijn kinderjaren. Ook toen kon ik tijden lang rustig en tevreden zijn en dan verveelde ik me nooit. Maar opeens kon het in me losbreken, zonder dat er iets bijzonders gebeurd was. Verveling, kriebeligheid en onrust kwamen dan tegelijk en nooit was er een afleiding voor te vinden.
Net zo ging het in dat kamertje. Het was alsof er muizen door me heen renden en ik wist niet meer wat ik doen moest, want het begon bovendien nog in mijn benen te trekken. Natuurlijk ging ik naar buiten - lopen - want met die onrust in me is stilzitten uitgesloten.
Ik ging pas naar huis terug, toen ik me wat beter voelde. Ze was boos en ze zei, dat ik te laat was. Ze keek onvriendelijk en haar stem was op een bepaalde manier hard. Ze schreeuwde niet - dat doet ze nooit, want ze is niet vulgair - maar ze sprak sommige medeklinkers genadeloos uit. Ik werd nijdig, ik vloekte en gromde als een hond. Het werd een flinke, botte ruzie. Daarna zijn we gaan slapen; ieder in zijn eigen hoek van het grote bed. Ik denk dat we elkaar, zelfs in onze slaap, niet hebben aangeraakt.
De volgende morgen bij het ontbijt was het weer vervelend, omdat zij prikkelbaar was, omdat het kind om iets zeurde en omdat die onrust in mij nog niet weg was. Ik ben toen van tafel opgestaan en uit huis weggelopen. Als ze naar terugkomen gevraagd zou hebben, dan had ik geen antwoord gegeven.
Op het ogenblik waarop ik het huis uitliep had ik geen idee, waar ik naar toe wilde. Ik ging gewoon wandelen: eerst het bos door, toen met een omweg naar de grote weg en zo verder in de richting van de stad. Dat is een heel eind en ik was dan ook zo hongerig geworden, dat ik erover liep te denken waar ik in de stad wat zou kunnen eten. Ik had genoeg bonnen
| |
| |
bij me. Aan de rand van de stad kwam ik jou tegen. Je had een regenjas aan die helemaal versleten was en je droeg een doekje losjes om je hoofd, met een knoop onder je kin vastgemaakt. Het was je duidelijk aan te zien, dat je het beroerd gehad had en je zag bleek. Ik voelde mezelf denken: ze is was haveloos. Dat woord drukte iets wezenlijks van je na-oorlogse verschijning uit.
Je was heel hartelijk voor mij, terwijl je het ontweek me over jezelf te praten. Je vroeg waar ik gevochten had, hoe ik het in de dienst eraf gebracht had en nog wat van die dingen. Je wist nog niet, dat ik over de oorlog bijna nooit veel weet te vertellen, omdat het net is, alsof ik er niet echt bij geweest ben en omdat ik nooit weet, waar ik moet beginnen. Een enkele maal komt het voor, dat ik mezelf vergeet. Dan is het alsof er een kraan wordt open gezet en het eruit stroomt. Erna voel ik me, of ze me hebben uitgewrongen: leeg en droog.
Die keer op straat raakte je me op een of andere manier, want ik ging aan het praten en het was toen direkter en reëler dan anders. Ik geloof zelfs, dat we ons allebei prettig voelden zoals we daar stonden: jij, leunend op je fiets en ik in mijn te nauwe pak; jij in je versleten jas en ik nog onwaarschijnlijk bruin gebrand door de zon van een lange lente.
Terwijl we praatten en ik aldoor probeerde je gezicht op te nemen als jij niet naar mij keek, voelde ik plotseling weer die honger. En bijna zonder het te willen heb ik je toen gevraagd, ergens wat met me te eten. Het was nog in de periode, waarin iedereen altijd wel wilde eten en waarschijnlijk nam je daarom - ik zag je aarzelen - mijn aanbod aan.
Ik nam je fiets aan de hand en ik gaf je losjes een arm. Je liep niet zo heel gemakkelijk en ik merkte op, dat je magerder was dan vroeger. Toen bond je ergens je fiets met een belachelijk zware ketting aan een hek vast en we liepen zonder fiets nog een klein eindje door naar het restaurant. De atmosfeer was daar benepen en het hele geval maakte een verarmde indruk, misschien juist omdat het het beste van de stad ge- | |
| |
weest was. We kregen een of andere onsmakelijke brei te eten en ik dronk een glas bier erbij. Na de maaltijd zei je opeens: ‘ik haat bier’. Dat verbaasde me. Niet, omdat er iets was, dat je niet aanstond, maar omdat ik zo'n heftigheid en zo'n groot woord niet vaak van je gehoord had. Na die opmerking praatte je weer gewoon door, net als iemand die uit gewoonte gevloekt heeft zonder wezenlijke inhoud.
Intussen bleven we steeds maar zitten. We dronken veel koffie - die was slecht maar dat deed er niet toe - en we praatten aldoor zonder goed naar elkaar te luisteren. We namen al pratende elkaars aanwezigheid op; ik met het soort verbazing dat ik altijd gehad heb bij de ontdekking van iets geheel nieuws en jij zult je toen wel telkens verbaasd hebben over een man, die naar je keek en die niets meer vroeg.
We merkten tenslotte, dat we weg moesten, omdat het ongedwongene uit ons praten verdween. Ik wilde betalen, maar ik had niet genoeg geld bij me, zodat jij te hulp moest komen. Daarbij kreeg ik hetzelfde gevoel, dat ik bij de troep wel heb gehad, als één van de onderofficieren me trakteerde. Ik probeerde me van dat verlegen gevoel te verlossen, door je wat bonnen te geven.
Jij wilde naar huis gaan en je dacht, dat ik naar haar terug moest en dat ik eigenlijk in de stad was om te proberen, boodschappen doen. Ik vertelde je, dat ik ruzie gemaakt had en je keek weer op zo'n vreemde manier langs me heen als al eerder was gebeurd. Daarna zei je, dat ik wel met jou mee kon gaan om bij jou thee te drinken. Je zei dat op een manier, of je het niet helemaal meende, maar ik heb geleerd, geboden gelegenheden te benutten en daarom nam ik je aanbod aan, voordat je had kunnen terugkrabbelen.
We dronken samen surrogaatthee. Het gesprek kwam vanzelf weer op gang. Die nacht bleef ik op de divan in je zitkamer slapen.
De volgende morgen wilde ik naar haar teruggaan en ik stond dan ook vroeg op. Maar ook jij was al op en daarom ontbeten we samen. Je vertelde me, dat je af en toe wat werkte om geld te verdienen en dat het
| |
| |
moeilijk was om werk te vinden omdat er in die naoorlogstijd nog vrijwel geen zaak op gang gekomen was.
Na het ontbijt trok je je oude regenjas aan en je ging weg. Ik bleef nog even op je divan liggen en natuurlijk viel ik in slaap. Ik slaap altijd als ik wakker moest zijn ik ben klaar wakker als andere mensen slaperig worden. Toen ik weer wakker werd, stond je voor de divan en je keek naar me. Ik stoof overeind en zei dat ik het een gemene streek van je vond om onverwacht thuis te komen. Je nam niet de moeite om je te verdedigen en je lachte me in mijn gezicht uit. Tot mijn verbazing merkte ik, dat mijn woede verdween en dat ik ook lachen moest.
Omdat ik nog bonnen had en jij wat geld, gingen we weer in de stad eten. Maar deze keer deden we maar kort over onze maaltijd en ik geloof nu, dat we ons haastten om gauw op je kamer terug te kunnen zijn.
Bij je thuis begon je over jouw oorlog. Je vertelde, dat je een verhouding met Johan gehad had, die ik goed heb gekend. Ik had gehoord, dat hij in de oorlog bij ongeluk was doodgeschoten. Je zei ook, dat hij je de laatste tijd voor zijn dood telkens geld gegeven had, zodat je rustiger leven kon en niet zoveel moeite hoefde te doen om je staande te houden. Hoewel ik toen niet geloofde, dat ik jaloers was, deed je verhaal me toch onaangenaam aan en even had ik het gevoel, dat ik je uit de weg moest gaan. Je scheen dat te merken, want je vroeg me opeens, of ik niet weg moest en of ik haar niet in ongerustheid bracht. Ik antwoordde, dat ze nooit ongerust was en al mijn rancune tegen haar kwam in die paar woorden tot uiting. Je kwam toen achter me staan en je streek me over mijn haar. Dat emotionneerde me, vooral omdat ik je gebaar niet begreep. Tamelijk bruusk zei ik je dan ook, dat je mijn haar niet in de war moest maken. Eigenlijk ken ik maar één enkele emotie nauwkeurig: die van schaamte. Zelfs als ik in een prettig gezelschap ben waar ik me op mijn plaats voel, wordt soms opeens iets onbenulligs gezegd, waardoor ik me ga schamen, alsof ik plotseling ontdekte dat mijn gulp openstond.
| |
| |
Meestal gaat dat gevoel na een poos wel over, maar soms ook wordt het steeds erger omdat ik ga geloven, dat men van mij schrikt of mij vreemd vindt, alsof ik een spin was of een meikever.
Terwijl ik me nog beschaamd en wat geïrriteerd tegenover je voelde, werd me onverwachts duidelijk, dat ik niet meer naar haar terug zou gaan, al begreep ik helemaal niet, hoe dat zo in me opkwam.
Nu voel ik wel, dat het niet zo gegaan is en dat het allemaal anders was. Maar het is nu eenmaal onmogelijk een gedachtenweg precies terug te lopen. Er is daar éénrichtingsverkeer, dat geen teruggeaan langs dezelfde baan duldt. En duidelijker zal ik het toch nooit kunnen zeggen.
Urenlang heb ik die dag op je divan gelegen en naar je geluisterd, maar ik kan me geen woord herinneren van wat je verder vertelde. Je gaf me een paar maal koffie en je vroeg me of ik wel gezond was, of de dienst me niet te zwaar gevallen was en of ik gauw weer aan het werk zou gaan. Ik gaf je nauwelijks antwoord, omdat het tot me doordrong dat het werk van voor de oorlog zo ver van me stond, dat ik niet begreep, hoe je daarover kon beginnen. Natuurlijk durfde ik je niet te zeggen, dat ik je je onbegrip kwalijk nam omdat ik bang was,, je af te schrikken .Ik begon je aan te vallen over die verhouding met Johan, die me niet aanging. Ik zei, dat ik het laf vond, dat je geld van een man had aangenomen. En jij, die zo gauw verontwaardigd kunt zijn, liet mijn verwijten over je heen gaan zonder antwoord te geven.
Ik reageerde toen, zoals ik altijd gedaan heb; ik liep weg en ik ging wandelen. Wandelen is niet het goede woord: ik ging lopen om mijn schaamte en alles wat me verder hinderde kwijt te raken. En toen ik in het bos tot rust was gekomen, kwam ik weer bij jou hoewel ik naar haar terug had willen gaan.
Je had me blijkbaar verwacht, want je had je kamer opgeruimd en je had twee koppen klaargezet. Je zag er minder shabby uit en je had je haar iets anders opgemaakt. Je zei me als terloops goedendag, je schonk kofie in en al gauw daarna zei je, dat je ging slapen.
| |
| |
Je vroeg niet, of ik blijven wilde toen je naar je slaapkamer ging en er was niet het onwennige van het wijzen van de WC en van de gootsteen. Ook hoefde je me geen handdoek meer te geven want die lag er nog en je liet alle lichten branden. Daardoor kreeg ik het vreemde gevoel, dat ik thuis was, meer thuis dan bij haar, waar ik niet roken mocht op de slaapkamer en waar ik me niet vrij voelde, als ik uitgekleed was.
Toch wantrouwde ik je ook. Ik vroeg me spottend af, of je onder één of ander voorwendsel nog in je woonkamer terug zou komen en ik kleedde me dan ook direkt naakt uit en kroop onder de dekens op de divan om niet half-uitgekleed te worden overvallen. Ik deed alle lichten, behalve dat boven de divan uit en pas nadat ik lang had gewacht en je niet was gekomen, maakte ik de kamer donker.
Die nacht sliep ik slecht. Ik droomde onwezenlijke fragmenten van gesprekken met jou, waarin ik je beledigde en uitschold. Johan kwam je te hulp, terwijl hij zo gewond was, dat ik wel zien kon, dat hij het niet meer zou halen. Toch bedreigde hij me zo, dat ik naar de plaats greep waar mijn pistool altijd gezeten had. Maar het foudraal was onder mijn huid gegroeid en ik kon geen opening vinden, waardoor ik het bereiken kon.
Toen ik even wakker werd, nam ik me vast voor, de volgende dag bij je weg te gaan. Later droomde ik, dat ik probeerde je uit te leggen dat ik weg moest en naar haar terug moest, maar je antwoordde aldoor precies als die gewonde in de war geraakte russische officier: ‘Nje ponimaioe’ - ik begrijp het niet.
Eindelijk werd het ochtend en ik kleedde me aan voordat je was opgestaan. Stil en vlug sloop ik je deur uit, alsof ik je bestolen had. Ik wilde regelrecht naar haar toe gaan, maar het was erg mooi weer en zo kwam het, dat ik het bos indwaalde zonder me er rekenschap van te geven dat ik niet naar haar toe durfde omdat ik bang was voor haar vragen en misschien zelfs voor haar boosheid. Na een paar uur was ik flink hongerig geworden en die honger overwon de tegenzin tegen een ontmoeting met haar, zodat ik einde- | |
| |
lijk - het zal ongeveer middag geweest zijn - bij haar en het kind aankwam.
Het werd vechten, toen ik haar vertelde, dat ik bij jou geweest was. Ze dacht, dat we samen geslapen hadden en dat maakte me razend. Ik probeerde tevergeefs haar uit te leggen, dat ik wel je vriendschap, maar niet je nabijheid kon verdragen. Daarbij vergat ik, dat ik de vorige avond nog op je gewacht had nadat je naar bed was gegaan. Als ze verstandig geweest was, had ze me met rust gelaten want we hadden elkaar in een paar jaar niet gezien en er was in de tijd van mijn afwezigheid veel gebeurd. Maar telkens prikkelde ze me opnieuw. En ik wist hoe langer hoe minder wat ik moest zeggen, zodat het ongemak in me bleef en ik tenslotte van onverteerd venijn bijna barstte.
Bovendien werd ze steeds vijandiger tegenover dat stuk van mijn leven dat haar vreemd was. Als er officieren of onderofficieren die ook met verlof waren bij ons kwamen, voelde ze zich buitengestoten, terwijl ze alleen maar buitengesloten was. Die mannen praatten over een tijd die ze niet begreep, over een leven dat boeiend en niet-menswaardig was. Na zo'n bezoek kwam er een keer een uitbarsting. Ze verweet me, dat ik haar verwaarloosde en dat ik me meer om vreemde mensen bekommerde dan om haar. Ik herinner me niet precies meer wat ze zei, want ik zakte plotseling in een soort apathie weg. Daarna werd ik onder de regen van haar woorden steeds onrustiger, zodat ik heen en weer ging lopen. Op een ogenblik kwam ze voor me staan alsof ze me aan wou vliegen. Toen keerde ik me van haar af en liep het huis uit.
Die nacht sliep ik in het bos, zomaar ergens op een oneffen grond met dode bladeren. Ik sliep licht en zodra ik een ogenblik dieper sliep, werd ik weer wakker door een vreemd gevoel dat ik geen uniform aan had of dat ik niet veilig lag. Ik lag ook niet veilig want ik wist dat ik eigenlijk naar haar terug moest.
Nadat het licht geworden was, liep ik een hele tijd door het bos. Daarna kwam ik op een weg terecht, die in de richting van de stad ging. Daar fietste een man,
| |
| |
die naar me keek. Omdat ik voelde, dat ik vreemd deed ging ik langzamer lopen en ik vroeg me af, waarom ik het verlof geaccepteerd had en waarom ik niet liever in dienst gebleven was.
Ik besloot even aan te lopen bij de firma, waar ik vroeger gewerkt had. Toen ik bij het oude gebouw kwam, zag ik al dadelijk, dat er iets niet in orde was. Het stond leeg en het zag eruit als een ruïne. Op de deur was een papier geprikt waarop het adres stond, waar de firma nu was ondergebracht. Onderweg naar dat andere adres zag ik op een chronometer in de - overigens lege - etalage van een horlogewinkel, dat het nog lang geen kantoortijd was. Daarom bleef ik maar tot half negen doorlopen en pas daarna zocht ik het kantoor op. Maar er was nog niemand en ik ging op de stoep zitten wachten. Ik voelde een zekere voldoening om dat ik in mijn burgerpak iets kon doen, dat aan een officier in uniform niet was toegestaan.
Toen ik de boekhouder zag aankomen, stond ik op en ik ging naar hem toe om hem te begroeten zoals men iemand begroet, die men lang niet gezien heeft en die juist door een lange lege periode dierbaarder is geworden. Hij was magerder dan vroeger en ik vond hem opeens heel oud en meelijwekkend. Hij schrok toen hij me zag en ik voelde hem iets denken, zoals ik ook bij haar had gevoeld, toen ik thuiskwam. We gingen samen naar binen en hij probeerde hartelijk voor me te zijn. Maar hij waagde opeens ook zijn zet en hij zei: ‘waarom ben je niet geschoren en waarom is je pak zo vuil?’ Die man uit de vorige eeuw kon mijn antwoord niet begrijpen. Losweg, met een diplomatiek gebaar dat ik niet van hem had verwacht en dat me tegenstond, omdat ik het zo gemakkelijk kon doorzien zei hij: ‘Nou, U komt zeker nog wel eens oplopen, als Uw diensttijd achter de rug is en als U nog zin hebt bij onze firma te werken - dan kunnen we nog eens verder zien.’ Ik ben weggelopen zonder iets te zeggen. En ik merkte toen, dat ik veranderd was. Vroeger zou ik gebedeld hebben; niet zozeer om een baantje als wel om niet weggejaagd te worden.
| |
| |
Die ochtend ben ik weer naar jou toegegaan. We gingen opnieuw over de oorlog bij jullie praten en ik merkte toen, hoeveel er in de tijd van mijn afwezigheid veranderd was. Niet alleen mijn leven was koeler en naakter geworden, maar ook dat van jullie burgers. Terwijl ik hierover dacht, ging ik heen en weer lopen en dat kon je evenmin als zij verdragen. Toen je dat zei wilde ik eerst weglopen, totdat ik me realiseerde dat ik ook kon blijven, net als een straathond die - als hij eenmaal is binnengelaten - het huis niet meer uit te krijgen is.
's Avonds was het even moeilijk je te vragen of ik weer mocht blijven overnachten. Je zei toen hetzelfde woord, dat zij ook al eens tegenover me gebruikt had: je zei ‘vandaal’ en dat stootte me erg af, zoals het pijnlijk is, een geliefde een woord te horen gebruiken, dat vroeger door een andere vrouw gezegd is.
Ik ging weer op je divan slapen, maar nu helemaal rustig omdat ik niets van je verwachtte. Na die nacht in het bos sliep ik heel vast. De meeste mensen zullen om de paar etmalen wel een slaapnacht hebben waarin ze droomloos benaderen, wat ze in slapeloze nachten tevergeefs hebben gezocht.
Ik werd wakker doordat je in de keuken bezig was en die geluiden stoorden me. Toch ging ik kijken wat je deed maar toen je me zag, schrok je. Dat kwam omdat ik in twee dagen niet geschoren was en omdat ik, zonder erbij na te denken, in mijn hemd en mijn onderbroek was komen binnenlopen. Je lachte ook een beetje en je zei, dat ik me gauw moest laten scheren. Het was moeilijk, je te zeggen, dat ik geen geld meer had maar je gaf me dadelijk vrij veel, veel meer dan ik nodig had. Daarna ging je uit de keuken weg en ik ging me wassen, maar ik hield mijn hemd aan omdat ik bang was, dat je terug zou komen en net zo'n opmerking over mijn lichaam zou maken als zij.
Ik denk, dat je me door dat geld de kans hebt willen geven, me van je los te maken. Maar ik ging naar de kapper, ik ging brood halen en daarna kwam ik bij je terug.
Je begon een gesprek, dat ik vrijwel woordelijk kan
| |
| |
herhalen, als is het nu een paar jaar geleden. Je zei, dat ik maar wegliep als iets me niet beviel omdat ik niet durfde te voelen en dat ik niet in de gaten had, dat oorlog iets anders was dan vrede. Natuurlijk viel ik toen uit, omdat ik inderdaad nog niet gemerkt had dat het vrede geworden was en met mijn gedachten nog steeds in de oorlog geleefd had. Op een ogenblik begon je te huilen en daar maakte je me razend mee. Dat kwam omdat zij ook gehuild had, die avond toen ik haar over mijn leven in de oorlog verteld had. Je zei, dat ik je niet zo'n pijn moest doen, omdat je zoveel van me hield. We hadden vrij veel gepraat, maar over liefhebben was nooit eerder een woord gevallen. Ik zag plotseling in, dat ik wel van je had geprofiteerd en nog verder had willen profiteren, maar dat ik nooit mijn leven samen met jou door zou kunnen brengen, zelfs niet als het heel kort zou zijn. Omdat ik wilde proberen eerlijk tegenover je te blijven, zei ik je ook wat ik dacht.
Wat later had je je gezicht weer helemaal in bedwang en ik kon nauwelijks zien, dat je gehuild had. Je praatte rustig door en opeens zei je: ‘zie je wel, dat je niets kunt voelen? Je loopt heen en weer en je doet alsof je nadenkt, maar dat doe je helemaal niet.’
Vroeger had ik kritiek op wat ik was en deed altijd goed kunnen verdragen, maar nu voelde ik me als een kind, dat ten onrechte ervan beschuldigd wordt, appels uit de provisiekast gestolen te hebben en dat niet weet hoe het zich verdedigen moet. Ik denk, dat je wel wist, wat er in me omging want je vroeg me, of we ergens zouden gaan eten.
Ik gaf je op straat een arm en we liepen samen als een paar dat weet, dat zijn dagen geteld zijn. Een tijdlang lukte het om een samenhangend gesprek te omzeilen. Daarna vroeg je, wanneer ik naar haar terug zou gaan. Die vraag stak als een angel en ik probeerde een antwoord uit te stellen door te doen alsof ik verbaasd was. Maar je vroeg nog een keer en toen zei ik zo bot als ik kon ‘nooit’ hopend, dat ik je met dat antwoord overtroefd had. En opeens wist ik, dat ik geen ogenblik meer bij je kon blijven en dat jullie me
| |
| |
samen onder de voet zouden lopen, als ik in de buurt bleef.
Ik liet je achter in het restaurant zonder afscheid van je te nemen. Op het postkantoor schreef ik haar een briefje om haar te zeggen, dat ik mijn verlof afgebroken had en jou schreef ik een kaart, waar zo weinig mogelijk op stond.
Een paar weken later ging ik met een militaire missie mee, zonder nog verder contact te zoeken. Sedert dat vertrek zijn nu enkele jaren verlopen, die ik gebruikte om na te denken, zodra de dienst me daartoe de tijd liet. Ik geloof niet, dat ik geboren ben om een wijs man te worden, ook al heb ik nu een afschuw gekregen van zwerven en dienen. Misschien zal ik nog wel eens naar huis terugkomen en zien, of ik me in een burgerbestaan kan voegen. Zou dat zo zijn, dan zou ik in deze laatste jaren iets opnieuw verworven hebben, dat ik in de oorlog was kwijtgeraakt. Maar ik vermoed, dat de verte aan me zal blijven trekken, ook als ik niet weet wat ik daar te zoeken heb.
Ik denk, dat ik de oorlog niet de schuld mag geven van mijn mislukking. De aanleg tot de vlucht - de metgezel van mijn jeugd - is door die oorlog alleen maar versterkt.
|
|