De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Nico Rost
| |
[pagina 291]
| |
king over ‘den literarischen Verzicht auf die Brüder in Nord und Süd, auf die Flamen im holländischen und französischen Staatsgebied’, waaruit wel duidelijk blijkt, dat deze literatuur-historicus met z'n ‘Lebensraum’-ideologie ook de bewoners van Zeeuws-Vlaanderen voor de Vlaamse literatuur zou willen annexeren. Een herdruk van een geschrift van een Duitse Naziscribent uit de bezettingsjaren dus? Terugbladerend lees ik dan plotseling een uitlating over N.E. Fonteijne: ‘an erotischer Besessenheit wird Boon noch von Fonteijne übertroffen’. Dus tòch een werk van recente datum (de belangrijkste werken van Boon verschenen immers pas nà 1945), maar desondanks uit de school van Goebbels en Rosenberg. | |
2Hoe de geschiedenis van de Vlaamse roman er uitziet in de ogen van Georg Hermanowski? ‘Charles de Coster’, zo oordeelt hij over diens Uilenspiegel - toch werkelijk een brok wereldliteratuur -: ‘gebraucht das historische Kostüm nur als Deckmantel. Vor allem ging es ihm darum seinen Hass gegen die Kirche auszuspucken, dahinter mussten die Volkstumselemente zurücktreten. Kein Wunder, dass in diesem Buch Zerrbilder von Karl V und Philipp II entstanden, kein Wunder aber auch, dass die Flamen dieses Buch entrüstet ablehnten. “Kampf um die Gewissensfreiheit in Flandern” lautete zwar die Parole, aber um dieser Parole Willen wurde Geschichte bedenkenlos verfälscht, wurde, was dem Flamen heilig war, mit Füssen getreten.’ Dit is niet de analyse van een serieus literatuur-historicus, doch die van een medewerker aan een meer dan bekrompen R.-K. Parochieblaadje. Op hetzelfde peil staat wat hij over Elschot schrijft: ‘Elschot misstraute dem Leben, er glaubte weder an das Gute noch an den Menschen. Er besass kein Gefühl für Moral, jede Gemütsbewegung vermied er ängstlich’. | |
[pagina 292]
| |
Ook Marnix Gijsen: ‘zerstört auf nüchtern-ironische zynische Weise Schritt für Schritt das Menschenbild.’ Daarna komt dan een verdere analyse van Gijsens literaire persoonlijkheid, die eveneens kant nog wal raakt: ‘Aus Liebeskummer warf er den Glauben über Bord. Er ging nach Amerika und lebt dort als Leiter des Belgischen Informations-Zentrums. Aber sein Glaube liess ihn nicht los, er folgte ihm über den Ozean. Seine einst so feurige Liebe zum Glauben hat sich in einem genau so feurigen Hass verwandelt’. We mogen hieruit wel rustig concluderen, dat Georg Hermanowski een wel zeer beperkt katholiek propagandistje is, die ten enenmale het niveau mist van waarlijk belangrijke militante katholieke schrijvers, zoals Léon Bloy, Péguy, François Mauriac, George Bernanos of (om een landsman van hem te noemen) Reinhold Schneider. Hij blijkt dan ook afkomstig uit de school van de Vlaamse collaborateur van ‘Jong Dietschland’ - Cyriel Verschaeve - in dit boek door de auteur weliswaar hemelhoog geprezen, doch in België na de bevrijding wegens zware collaboratie tot een lange gevangenisstraf veroordeeld - hetgeen vooral in dit verband dient te worden meegedeeld. Dergelijke, in zijn ogen beuzelachtige bijkomstigheden storen Hermanowski echter nauwelijks en hij gaat daarin zelfs zover, dat hij bij de Pillecyn vermeldt: ‘verlor aber 1944 seinen Posten wegen allzu aktiver kultureller Betätigung und wanderte für fünf Jahre unschuldig ins Straflager und ins Gefängnis.’ - zonder het nodig te vinden zijn lezers mede te delen, voor wie en in wiens voordeel deze culturele bedrijvigheid wel geweest was. Anton van Velde's ‘God en de wormen’ noemt hij: ‘einen der wichtigsten Beiträge dieser Generation zur Weltliteratur’ (!) doch - hoe kon het ook anders - voor Hugo Claus heeft hij geen goed woord over: ‘Das Milieu, das er in “Hondsdagen” (1952) schildert, liegt ihm noch mehr und kommt seiner Absicht vollauf entgegen. Es ist das Klima des Freudenhauses; und es gelingt ihm tatsächlich, selbst einem Elschot an Hohn und Zynismus zu übertreffen.’ | |
[pagina 293]
| |
De Duitse lezer, want voor hem werd deze ‘Geschiedenis van de Vlaamse roman’ gefabriceerd, wordt op een dergelijke misleidende wijze ‘ingelicht’ over een der talentvolste Vlaamse jongeren. Vraag: indien hun werk tijdens de oorlog was verschenen, zouden Jozef Goebbels' scholieren dan eigenlijk anders over Hugo Claus en Boon hebben geoordeeld? Ook en vooral de Congo-roman van de talentvolle Piet van Aken wekt Hermanowski's onbehagen, hetgeen ons na al het voorgaande niet meer zo kan verwonderen: ‘Er gleicht einer kaltblütigen Reportage über Greuel, Grausamkeiten und sexuelles Verhalten und zeigt eine klare Ablehnung jeder Missionsarbeit.’ Ik vermoed dat Hermanowski wel de enige zal zijn, die dit laatste argument als literair criterium bezigt. Over het werk van Maurice Roelants en over dat van Johan Daisne schrijft hij vol lof, doch ook z'n analyse van het oeuvre dezer beide figuren blijft alleen maar platvloers, en met alle sympathie en bewondering voor Daisne's werk kan ik Hermanowski's opvatting onmogelijk delen: dat er bij ‘De Trap van Steen en Wolken’ - ‘eine Parallele zum Faust II’ kan worden getrokken en dat: ‘Daisne in moderner Sicht zeigt, was dem alternden Goethe vorschwebte als er, der “erste Romantiker”, mit scharfem Scherblick seinen lebenslänglichen Traum endlich in Worte fasste.’ | |
3Hermanowski's zogenaamde ‘Geschiedenis van de Vlaamse Roman’ mag niet alleen op deze titel geen aanspraak maken, het is ook in hoge mate een misleidend geschrift, want de schrijver verzwijgt voor de Duitse lezer opzettelijk de namen van talrijke Vlaamse schrijvers, die in een werkelijk serieuse studie over dit onderwerp onder geen enkele voorwaarde verzwegen moeten worden. Ik wil hier slechts enkele noemen: Fernand Toussaint van Boelaere, Paul Kenis, Lode | |
[pagina 294]
| |
Zielens, Emmanuel de Bom, Reimond Stijns, Gustav Vermeersch, Victor de Meyre, Hugo van Walden, Fr. de Backer, René Berghen, Julien Kuypers, George Vriamond, Georg Hebbelinck en Richard Minne. In plaats daarvan krijgen we opgediend: R.F. Boschvogel, J.M. Elsing, Eugeen Winters, Antoinette Buckinx-Luykx, Daan Inghelram, Luc ter Elst en vele anderen - stellig grotendeels oprechte katholieken, wier werk somtijds ook wel onze aandacht verdient, doch die voor het merendeel nog niet aan een vermelding in een ‘Geschiedenis van de Vlaamse Roman’ toe zijn, zolang Hermanowski de namen der andere door mij genoemde auteurs verzwijgt, die - grotendeels ‘vrijzinnig’ en ‘onkerkelijk’ zijn. | |
4De schade die Georg Hermanowski de Vlaamse literatuur berokkent met de publicatie van ‘Die Stimme des schwarzen Löwen’ is heel ernstig, maar nog gering vergeleken bij het nadeel dat de Duitse lezers lijden door zijn vervalsing van de Vlaamse letterkundige perspectieven met behulp van zijn talrijke vertalingen. ‘Eerst in de moeilijkste na-oorlogse omstandigheden, maar geleidelijk aan groeiend en terrein veroverend, bouwde Georg Hermanowski zijn “Flämisches Lektorat” uit tot een centrale van Nederlandse (? N.R.) cultuurverspreiding in Duitsland’, lees ik in ‘De Band’, (het driemaandelijks huisorgaan van de Vlaamse uitgeverij Lannoo in Tielet). Ik lees daarin ook dat dit ‘Lectoraat’ thans tien jaar bestaat en dat Hermanowski al meer dan 100 Vlaamse romans vertaalde... Het resultaat van deze ‘cultuurspreiding’ is, dat het grootste deel van de werken van ONkerkelijke Vlaamse schrijvers - op grond van volkomen andere dan zuiver literaire normen - aan het Duitse publiek wordt onthouden. Een eenzijdig katholieke, nauwkeuriger uitgedrukt, een eenzijdig uitermate-bekrompen-katholieke spreiding dus. Uit zuiver religieuse overtuiging? Als dit het geval was, zou ik dit protest niet | |
[pagina 295]
| |
geschreven hebben. Dan zou deze ‘lector’ zich er ook niet met trots op beroepen (trots op zijn bewust-eenzijdige voorlichting) dat ‘Marnix Gijsen, Willem Elsschot en zelfs August Vermeylen en Herman Teirlinck op het ogenblik niet meer in Duitsland te koop zijn.’Ga naar voetnoot1 Welke Vlaamse auteurs door Hermanowski vertaald werden behalve Maurice Roelants en Johan Daisne? Niet alleen de werken van min of meer talentvolle auteurs van ‘Heimat und Volksromanen’, doch ook die van vele collaborateurs uit de laatste oorlog: Putman, de Pillecyn, Peleman, Marcel Matthys, Germonprez, Albe, Cyriel Verschaeve, Wies Moens en talrijke anderen. Het zou niet zonder belang zijn de volledige lijst van al deze vertalingen eens nauwkeurig na te gaan. NIET vertaald werd na de oorlog in Duitsland o.a. het werk van Lode Baekelmans, Piet van Aken, Emmanuel de Bom, Louis Paul Boon, Cyriel Buysse, Hugo Claus, Libera Carlier, Maurits d'Haese, Karel Jonckheere, Achilles Mussche, Janine de Rop, Paul van Ostayen, George Hebbelinck, Albert van Hoogenbemt, Marnix Gijsen, Willem Elsschot, Jan Walravens, Bert van Aerschot, Raymond Brulez, Julien Kuypers, Gerard Walschap (met uitzondering van ‘Oproer in Kongo’). ‘Flämisches Lektorat’? Beslist in West-Duitsland Hermanowski wat wél en wat niet uit het Vlaams vertaald moet worden? Ik was altijd van mening, dat de Belgische culturele attaché in Bonn in deze domeinen een taak had. In dit geval schijnt deze het dus òf volledig eens te zijn met het ‘Flämische Lektorat’ of machteloos hiertegen. Had de volledige lijst van vertalingen trouwens niet moeten worden gecontroleerd door de jury die enkele maanden geleden aan deze Georg Hermanowski de Belgische Staatsprijs voor vertalingen toekende? Indien ze echter heeft geoordeeld naar het aantal zijner ver- | |
[pagina 296]
| |
talingen van Vlaamse werken - meer dan honderd - dan lijkt mij dit criterium ten enemale onvoldoende. | |
Conclusie:De Belgische regering kent een Belgische Staatsprijs toe aan een Duitse vertaler, die het bestaan van een Belgisch volk ontkent en daarmee het bestaan van een Belgische cultuur; die reeds jarenlang systematisch en opzettelijk in Duitsland de Vlaamse literatuur zodanig propageert en eenzijdig belicht, dat hier wel van een vervalsing der Vlaamse letterkundige perspectieven mag worden gesproken; die in zijn zogenaamde literatuurgeschiedenis aan voor de Vlaamse literatuur werkelijk representatieve figuren zoals Herman Teirlinck, Willem Elsschot en Marnix Gijsen nauwelijks aandacht besteedt, doch geen gelegenheid voorbij laat gaan om de lof te zingen van talloze Vlaamse literaire collaborateurs, die door de Belgische regering veroordeeld zijn. Dat schrijvers, die door Hermanowski vertaald werden, over deze bekroning misschien anders denken, is menselijk. Even vanzelfsprekend is, dat bepaalde politieke kringen en partijen hieraan hun volle medewerking hebben verleend. De Belgische Staatscommissie, die deze Staatsprijs toekende aan Georg Hermanowski, heeft de belangen en het aanzien van de moderne Vlaamse literatuur in het buitenland een zware schade toegebracht. |