woordvoerder op, dat deze regering toch wel zeer duidelijk onder conservatieve druk staat. ‘Voor folkloristische muziek, die helemaal zo diep niet in ons volk wortelt, wilt U wel 's rijks schatkist belasten, maar voor een progressief woningbouwprogramma kan deze regering geen geld vrijmaken. Mijn fractie kan dan ook haar steun niet aan het aanhangig gemaakte wetsontwerp verlenen,’ aldus besluit hij zijn aanval op de regering.
De spreker van één der regeringspartijen merkt op, dat de vrees niet ongegrond is, dat het aantal draaiorgels zich door deze subsidieverlening sterk zal uitbreiden en verzoekt de minister slechts aan de op dit moment als zodanig geregistreerde met mankracht in beweging gebrachte draaiorgels de subsidie te willen verlenen, daar anders zijn fractie zich van stemming zal moeten onthouden.
Als laatste vraagt nog de woordvoerder van de grootste regeringspartij het woord en stelt een amendement voor, waarbij de wet zodanig zal worden geredigeerd, dat de subsidie slechts voor tien jaar zal worden verleend en nadien opnieuw zal worden bezien.
De minister wil de zaak niet op de spits drijven en neemt de beide amendementen over.
Als dan na de stemming de neuzen zijn geteld, valt wederom des voorzitters hamer en dreunt zijn stem: ‘Achtenzeventig stemmen voor, zeventig tegen het behandelde wetsontwerp, zodat het is aangenomen!’
Van de publieke tribune klinkt gejuich, want daar zitten de belanghebbende aan een orgelwiel draaiende, folkloristische muzikanten.
De minister verlaat de zaal en ook Mr. de Servicult staat opgelucht op, want zijn ‘pierementale’ studie heeft vruchten afgeworpen.
In de corridor ontmoeten de beide heren elkaar en Mr. de Servicult feliciteert de bewindsman met het behaalde succes. Deze dankt zijn raadsadviseur voor het gedegen voorbereidende werk. Nadat beide heren door de bode in hun jassen zijn geholpen, gaan zij naar buiten. Op het plein wacht hen een verrassing; daar staat een met de hand bediend draaiorgel, dat bij