Ter inleiding
De hier bijeengebrachte beschouwingen handelen over de cultuurpolitiek der Nederlandse regering op het gebied van de kunsten, in de jaren na de tweede wereldoorlog. Achteromziend en vooruitziend.
De termen cultuurpolitiek en kunstpolitiek waar men in sommige kringen, of partijen, heden ten dage nog aan moet wennen of afkerig en soms principieel afwijzend tegenover staat, zijn geen taaljuwelen. Ze zijn zelfs niet overduidelijk en kunnen tot misverstand aanleiding geven, al naar men verschillende opvattingen heeft van wat cultuur is, en kunst, en politiek. Maar in grote trekken mag men toch bekend achten wat ermee wordt bedoeld, en men behoeft er zich niet te zeer het hoofd over te breken, dat de beide termen nogal eens, ten onrechte, door elkaar worden gebruikt. Natuurlijk is de kunstpolitiek alleen een onderdeel, maar een zeer belangrijk en essentieel, van de cultuurpolitiek.
Als men aan politiek een diepere zin wil geven dan dan gewoonlijk, dan kan men het woord cultuurpolitiek zelfs wel als een pleonasme beschouwen, want als cultuur de vorm, de vormgeving en de gevormdheid is van de menselijke samenleving, dan is immers alle politiek gericht op de verbetering en verrijking van de menselijke cultuur; een andere kennen wij niet, cultuur is bij uitstek het kenmerk van de menselijke potentie, zij het niet van de menselijke praktijk, zij is de vormuitdrukking van de unieke menselijke geest. Maar doordat politiek overheerst pleegt te worden door de strijd der meningen en methoden tot vormgeving der samenleving, in de democratische staten, of door de onderdrukking van die meningsstrijd ten gunste van één enkele opvatting, in de niet-democratische staten, en in beide gevallen de machtsverwerving of de machtshandhaving het politieke leven groten-