| |
Prosper de Smet
Proeve tot beschrijving der lectuurgenoegens
Gisterenavond, terwijl ik geduldig mijn aanwezigheid schonk aan mijn gezin, flitste nu en dan een gevoel van blijde verwachting open in mijn hart. Gedurende één seconde bleef het naamloos, mijn verstand reageerde iets te laat op de gelukimpuls, maar als hij even aanhield achterhaalde ik snel de oorsprong ervan: ik had bij de middagboterham op het werk, een stuk gelezen in de ‘Selected Essays’ van George Orwell. Ik was getroffen geworden door klaarheid en kracht in de uitdrukking der gedachte. Nu had ik de zekerheid een goed uur door te brengen met een goed boek en ik verheugde mij er op.
Dit in mij steeds weer groeiende gevoel, was nog
| |
| |
niet het jachtig verlangen naar het vervolg der avonturen van mensen die de schrijver reeds in uw bloed heeft gemengd. Neen, het was een zuiver en onbezoedeld verwachten, best te vergelijken met de opwellende gevoelens bij prille verliefdheden. Ge kent het meisje en het boek nauwelijks en ge geeft zelf aan uw geluk de smaak die ge verwacht. Ik stelde mij dus het hoogste lectuurgenoegen voor, terwijl ik mij verder wijdde aan het huiswerk van mijn zoon. Langzamerhand begon ik meer en meer aan boeken en aan lezen te denken; ik proefde en ontleedde verwachtingen en stemmingen die, de in de laatste weken, gelezen boeken bij mij hadden opgewekt en nagelaten, en begon in gedachten een stukje te schrijven over vreugden en ontgoochelingen bij de lectuur.
Dit gebeurde gisterenavond. Ondertussen heb ik reeds verder gelezen in de ‘Essays’ van George Orwell en ik kan dus evengoed met dit boek aansluiten bij mijn inleiding. De blijde verwachting is nu verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een gevoel van bevrediging. Het geheim is ontsluierd, ik kreeg ongeveer wat ik verwacht had. Ik verkeerde een paar uur in de aanwezigheid van een verstandig man die ten mijnen behoeve zijn gedachten heeft uitgeklaard, en ze duidelijk en scherp formulerend op papier heeft gezet.
De onderwerpen behoren tot mijn interessegebied. Ze worden behandeld, zonder toegevingen aan meerderheid, moraal of gevestigde meningen. De taal wordt gebruikt in dienst van de uitdrukking der gedachten. Geen demagogie met adjectieven om mij weerloos te maken, mij te bedwelmen met rhetoriek. Een mens, die schijnt verstandiger te zijn dan ik, denkt voor mij, doet mij met hem mededenken, zonder dat ik de inspanning moet leveren. Maar toch geniet ik gedeeltelijk de vreugde van de activiteit, want ik lees. Ik volg met steeds groter vertrouwen een gids. Ik word opgenomen in de roes van een geestelijke ontdekkingstocht. Het is alsof ik zelf denk, maar ik moet mij niet bekommeren om het reeds gedachte, dat in de mist van mijn geheugen dreigt te verdwijnen, want ik heb alles klaar en herneembaar voor mij. Ik kan toejuichen, mijn
| |
| |
wenkbrauwen fronsen, even bedenkelijk het hoofd schudden, ergens iets aanstrepen. Dat is lezen!
Dit soort boeken schenkt mij bijna het grootste lectuurgenoegen. Het beruchte licht dat uit de schok der ideeën zou moeten spruiten - (wrevel spruit uit zo'n schok, vermoeidheid, heesheid en ruzie) vind ik bij een paar gemoedelijke filosofen die mij alles met de pen hebben vóórgekrabt. Bertrand Russell b.v., de Chinees Lin Yutang en nog een paar van die rare vogels. Maar hoe moeilijk zijn sommige denkers niet te ontcijferen!
Ofwel ben ik niet in staat de gedachten van ingewikkelde volzinnen af te romen, ofwel schrijven de filosofen onduidelijk, vaag duister. Misschien kunnen zij tot hun verdediging beweren dat de waarheid over mens en kosmos veelzijdig is en dus moeilijk in woorden te vatten. Daarop zou ik antwoorden: als de wereldconstellatie zo ingewikkeld is dat ze niet in eenvoudig proza kan uitgedrukt worden, heeft het geen zin er verder over na te denken.
Omdat er dus zo weinig klare denkers zijn - of denkers die hun gedachten op het niveau van mijn bevattingsvermogen formuleren - lees ik in hoofdzaak boeken die met literaire pretenties op de markt worden gebracht.
Maar na de poëzie van Hugo Claus en het proza van Johan Daisne, voel ik dikwijls de behoefte aan een dik, spannend avonturenboek. Mij avonden aan een stuk verloren lezen, meegesleept worden: hoge bergen, diepe gevaren, sneeuwmensen, de haaien rond de Kon-tiki, Fabrice del Dongo in de gevangenis, of luchtgevechten, zelfs revolverduels, ontsnappingen, 20.000 mijlen onder de zee, miljoenen lichtjaren in de ruimte, enzovoort, enzovoort.
Maar er zijn zovele dikke boeken die als spannend en avontuurlijk door de literaire publiciteit worden aangeprezen.
Wikkend en wegend kwam ik voor een paar weken tot de ontdekking nog niets over de oorlog in Rusland te hebben gelezen. De oorlog, het avontuur van onze tijd. En al die Duitsers die ik hier met ongekreukte uniformen heb gezien eens hun nederlaag zien onder- | |
| |
gaan. Mijn keus valt op ‘Het vlees is geduldig’ van Willy Heinrich. Het kon evengoed een ander boek zijn geweest. Vier tot vijf centimeter in de rug. Meer dan vijfhonderd goed gevulde bladzijden.
Wat boeien betreft word ik bediend. De Duitsers zijn tot in de Kaukasus durchgestossen maar nu moeten zij zurück. Een patrouille wordt alleen achtergelaten. In de duisternis ritselen de Russen. Op de toppen der laarzen sluipt de patrouille terug. Stuit tot op de vijand. Kreten in de nacht, het blaffen der geweren, doodsreutels, handgranaten, heldendaden, lijken, bloed, enzovoort, enzovoort.
De helden zijn van het TE tragische soort, maar dat schijnt niet anders te kunnen in oorlogsboeken. Toch geeft dit boek werkelijkheid uit de eerste hand. Het voornaamste is: ik heb nu waarnaar ik verlangde, ik word meegesleept, ik lees mij verloren, één avond, twee avonden, drie avonden... Maar de derde avond reeds ben ik vermoeid. Uren en uren reeds verkeer ik in die gespannen atmosfeer. Mijn honger naar avonturen is reeds gestild. Maar het boek is niet uit, ik ben pas goed over de helft. Ik zou mijn vrijheid terugwillen, maar het gaat niet. Vijf volle avonden moet ik lezen eer de schrijver mij loslaat. Dan kijk ik op en na even te hebben uitgeblazen werp ik een blik achter mij om de balans op te maken. Ik weeg de uren die ik doorlas: ze hebben geen gewicht. Ze hebben mij niets anders gebracht dan gespannen zenuwen. Iets in de zin van Hitchcock, maar helaas, oneindig veel langer. Vijf honderd bladzijden lang geboeid worden is lastig. Maar er is nog iets: Bij de essays van George Orwell kon ik mijn geest volledig open laten staan; geest en hart en zinnen zelfs; geen enkel onderdeel van mijn ontvangstapparaat werd gekwetst door een te krachtige uitzending. Ik was in harmonie met mijn lectuur. Daardoor ging het genoegen in mij spinnen als een kat. Maar dit oorlogsboek is wreed. Tanks verpletteren gewonden, handmitrailleurs maaien van dichtbij mensen weg, bloed spat langs alle kanten, gewonden worden beestachtig afgemaakt, enzovoort. Nu schijnt het Amerikaans-statistisch bewezen dat de hoofdinteresse
| |
| |
van het publiek gaat naar sex en geweld. Voor liefde ben ik te vinden, alhoewel ik ook daar de voorkeur geef aan een verleiding boven een verkrachting. Voor wreedheid en geweld als ingrediënt van mijn lectuur ben ik echter afkerig. Mij interesseert wel de oorlog in Rusland, het gedrag der Duitsers, maar voor te veel tonelen moet ik half de ogen sluiten. Ik kan mijn verbeelding niet in volle vertrouwen aan de schrijver overleveren. Ik moet ze zelf in toom houden. Die moorden, die afgeschoten hoofden, natuurlijk, 't is oorlog, het hoort erbij, maar ik sta voortdurend in het verweer, ik zend de beelden door zijn pen uitgezonden half ontvangen terug. Begrijpt ge: ik lees in een verwrongen houding, vandaar mijn vermoeidheid. Ik heb het reeds dikwijls ondervonden: als de spanning te groot wordt, zonder dat ik volledig kan opgaan in helden en gebeurtenissen laat de lectuur een slechte indruk na. Volledig opgaan in de helden, is zich bewust of onbewust indentificiëren met de helden. Als deze nu iets doen of iets beleven waarvan gij zelf afkerig zijt dan blijft gij buiten het boek op afstand toekijken, weigerig en afkerig.
Objectief gezien zou ik de schrijver moeten loven. Is het geen prestatie aan een lezer een week lang adembenemende lectuur te bezorgen? En heb ik niet juist gekregen wat ik verlangde: een dik spannend avonturenboek? Ja, maar nu zie ik het: dit verlangen was onredelijk. Het was het verlangen van een gulzigaard wiens ogen groter zijn dan zijn buik. Honger spiegelde mij als kind bergen pannekoeken met stroop voor. Als ik die berg binnen had was ik onpasselijk. Ik had een indigestie precies zoals Willy Heinrich mij ene indigestie heeft doen lezen aan zijn oorlogsboek. Grote lectuurhonger doet de verwachting rijzen naar literaire pannekoeken. Men wil nog eens als kind overdonderd worden door vreemde gebeurtenissen, en van het eerste tot het laatste woord met open mond zitten luisteren.
Dit verlangen houdt er geen rekening mee dat voor de volwassene, die reeds een paar duizend boeken verslond, alles veel juister moet gewikt en gewogen
| |
| |
worden, geschoteld en gelepeld zijn, wil hij nog toegeven uit zichzelf te zijn gerukt, op te zijn gegaan in een andere wereld dan de zijne.
Van deze ‘dulle’ honger van ieder lezer zijn de uitgevers de dag van vandaag zeer goed op de hoogte. Ze leveren de boeken per onderwerp: een vol boek met detectives, een boek vol met cow-boy's, naakte vrouwen of oorlogshelden. Aan dit verlangen van publiek en uitgevers voldoen ook mensen met veel talent.
Zijn er mensen met talent onder de detectiveromanschrijvers? Onder die producenten van lectuurevasie met geprefabriceerde elementen?
Het is twintig jaar geleden dat ik nog zo'n boek las. In de laatste tijd heb ik echter van verscheidene zeer goede schrijvers de schaamteloze bekentenis gehoord dat ze detectiveromans lezen. En ook de literaire publiciteit staat niet stil: men hoort soms van Perry Mason, Hector Poirot en andere detectives spreken alsof het werkelijk literaire personages waren in de zin van vader Goriot, Madame Bovary of Laarmans.
Ik wend mij tot een beroemd fabrikant; Erle Stanley Gardner ‘Het dubbele fotomodel’. Een schoon meisje op het omslag: Sex. Nieuwsgierigheidsopwekkende, goed gedialogeerde aanvangshoofdstukken. Maar langzamerhand word ik gewaar hoe ik in een kringetje werd rondgeleid in afwachting van de eindonthulling. Ik wil echter het experiment voortzetten. De laatste hoofdstukken kom ik slechts zuchtend door. Bij het einde werp ik het boek kwaad op de grond. (Wat ik tot hiertoe alleen met ‘La femme de trente ans’ van Balzac heb gedaan.)
Wat heb ik gehad? Een ganse avond gepraat, gepraat, gepraat. Dan kon er evengoed familie op bezoek zijn gekomen. Nu heb ik zelfs geen mens gezien. Alleen poppen die praten, praten en praten. En dit soort lectuur schijnen verstandige mensen als ontspanning te lezen? Schrijvers zelfs? Als dit werkelijk zo is, dan staaft dit feit mij in de overtuiging dat de meeste letterkundigen slechte lezers zijn, en dat zij hoegenaamd het recht niet hebben de schilders hun cultuur- | |
| |
loosheid te verwijten.
Ik lees, gedeeltelijk uit interesse voor de literatuur, grotendeels uit nieuwsgierigheid naar het gedrag der mensen, die ik van binnenuit wil leren kennen. Een schrijver die zichzelf bewust of onbewust blootgeeft, of die het boekje van zijn helden openlegt. Contact hebben met mensen, zonder dat ze mij kunnen embeteren. Dat is voor mij het genoegen van de lectuur. Daarom ontgoochelt mij nooit een mislukte literatuurachtige roman zo erg als dit detective verhaal: omdat de schrijver ten minste een poging heeft gedaan mij met mensen in contact te brengen, en ik ben zeker in aanwezigheid van een visie van een mens op mensen. Wat het niet goed? Tot daar. Mijn interesse voor wat literatuur wil zijn werd toch voldaan. Ik noteer: nog een worp naar de onsterfelijkheid mislukt. Ik heb de voldoening mijn belezenheid te hebben opgevoerd en het vooruitzicht plezierig kwaad te kunnen spreken van de schrijver tegen mijn vrienden. En dit ook nog: slechte literatuur is altijd vervelend zodat men ze voor een kwart gelezen terzijde kan leggen, wat helaas niet altijd het geval is met boeiende confectie.
Genoeg over de ontgoochelingen nu. Ik kijk het rijtje boeken langs dat ik de laatste weken las. Ik krijg een warmte rond het hart als de rug zie van ‘Le Guèpard’ van Guiseppe Tomasi de Lampedusa, een Siciliaanse prins die op het einde van zijn leven zijn eerste en laatste boek schreef. Zoals iedereen reeds weet want ‘De Tijgerkat’ is een wereldverkoopsucces.
In vergelijking met het oorlogsboek, hoe gans anders is de smaak die het heeft nagelaten, hoe prachtig heeft dit boek mijn dagen gekleurd en er gevoelswarmte aan gegeven. Het zijn twee, drie schone dagen geweest. Een week-end herinner ik mij. Het huis, het vuur, het eten en de stilte, en in de stilte het boek dat steeds gereed ligt, een wereld waarnaar ik steeds terugkeer, die mij evenzeer boeit als die oorlog, maar die mij kalm laat, waaraan ik met een zucht van genoegen afscheid kan nemen, en waarnaar ik met een glimlach terugkeer. Een warme, wijze stem die vertelt van minder lijken, maar van meer liefde. En van mensen,
| |
| |
niet van helden.
Een geschiedenis, een verhaal, mensen in conflict, maar toch op iedere bladzijde zonder dat het er de schijn van heeft, zonder dat het boek er zwaarwichtig of moeilijk door wordt, de mooiste, de wijste aforismen. Humor, levenswijsheid, milde ironie en een nonchalant cynisme. Het amoralisme van een man die glimlachend op alle hartstochten neerkijkt en ongeveer alles vergeeft.
Ik heb alles wat ik van een boek verlang: ik heb de man die schrijft, verborgen achter zijn personages die hij met zijn verstand en gevoel heeft geladen, ik heb de personages zelf en word geboeid een meegesleept door hun conflicten, door de wereld waarin zij leven, en niet door suspenseachtige trucjes die het geboeidzijn kunstmatig moeten verwekken.
En dan, ik heb bij die lectuur geweend!
Neen, niet zo maar wat vocht in de ogen gekregen, maar van die echte, hete tranen die van de kaken rollen. Twee dagen reeds, in de stilte van het huis, groeide het boek in mij, ik kende de prins van Salina, hij was mij nader dan mijn beste vriend, en plots zal hij sterven, in het voorlaatste hoofdstuk. Ach het was zo droef, zo droef. Ge weet dat de schrijver zelf, kort na het beëindigen van dit boek is gestorven. Hij wist waarover hij schreef. En dan, misschien is het de dood van de prins alleen niet die mij zo aangreep, maar het feit dat de schrijver hem doet sterven als het symbool van de verdwijnende aristocratie, overwonnen door de opkomende bourgeoisie. O macht van de literaire evocatie, ik, onvervalste proletarier, ween om de dood van een prins die mijn voorvaderen als slaven heeft behandeld. Maar het is geen prins die sterft. Door het perspectief in de tijd door de schrijver gegeven, voel ik een gans tijdperk, een ganse beschaving terugvloeien in het niet. Dezelfde tranen heb ik geweend bij het zien van Tsjechows ‘Kersentuin’. Het is niet Warja die ten onder gaat, niet de knecht Firs die sterft maar het gehele Rusland van vóór de Revolutie. Iedere maal dat ik de dood van een mens vermenigvuldigd zie met de dood van een tijdperk grijpt het verdriet mij naar
| |
| |
de keel. Duwt men mij met de neus op een slachtveld, dan gruwel ik en sla op de vlucht, maar als de massale dood gesuggereerd wordt, als de schrijver mijzelf mijn verbeelding op hol laat jagen dan voel ik tot aan de rand van de wanhoop hoe vergankelijk onze horizonten zijn.
Goed, ik heb dus geweend. Het getuigt wellicht van weinig tact dit hier te bekennen; bijna zeker heb ik mijn letterkundige reputatie schade berokkend, nu we leven in een tijdperk van keiharde schrijvers, nu de tranen in de literatuur reeds meer dan honderd jaar uit de mode zijn. Maar ik kon niet anders, want ik heb het in dit stuk over vreugden en ontgoochelingen der lectuur. En waar ik u van mijn grootste ontgoocheling - de detectiveroman - heb verteld, zo mag ik u mijn hoogste vreugde niet onthouden. En bestaat er een grotere vreugde voor de lezer, dan het verdriet om papieren helden, met de zalf der tranen langzaam voelen uitvloeien? Een schrijver die dit bereikt, heeft het beste gedaan wat de ene mens voor de andere kan doen hier op aarde. Dank u, prins Tomasi di Lampedusa, voor een der heerlijkste droefenissen die ik ooit heb mogen genieten.
Aan de hand van de boeken in mijn bibliotheek zou ik tot in het oneindige kunnen verder gaan met anders genuanceerde lectuurgenoegens op te tekenen. Maar ik wil mij beperken tot de vier, vijf boeken die ik de laatste weken las, zoals ze door het toeval, na elkander in mijn handen werden gespeeld. En na ‘Le Guépard’ las ik ‘L'âme sensible’. De schrijver Jean Dutourd, commentarieert uitvoerig een korte schets van Prosper Merimée over het leven van Stendhal. Dit is voor hem de gelegenheid om zijn opinie te geven over Stendhal, het schrijven in het algemeen en alles wat daaraan ondergeschikt is: God, democratie, liefde, enzovoort. Dus ook een essayistisch werk. Maar dat een ander genuanceerd genoegen geeft dan de essays van Orwell. Bij Orwell werd de gedachte in volledige ernst ontwikkeld. Slechts hier en daar bij de lezer een binnenwaarts ontbloeiende glimlach, als gecontroleerde verontwaardiging Orwell een sarcastisch gedraaide zin
| |
| |
onder de pen geeft.
Bij Jean Dutourd is de aanleiding tot schrijven eveneens: lust tot het ontwikkelen van een gedachte die hem in volle ernst als waard tot mededelen is voorgekomen. Maar, voor wie het kan, is schrijven zulk een prettige bezigheid dat de volledige persoonlijkheid mee van het feest wil zijn, dat hij geen enkele van zijn karaktereigenschappen kan beletten er aandeel aan te hebben. Onder het schrijven dus verzet de levensvreugde van Jean Dutourd zich waarschijnlijk tegen constante ernst. Nu en dan, en soms voortdurend, doet zij tussen de massa's ernst haar blijde bronnen opborrelen. Nu is het echter niet zo dat ernst en luim, verstand en esprit, afzonderlijk op de geest van de lezer kunnen inwerken.
De indruk komt altijd van het geheel. En iedere geestigheid vermindert de kracht van de waarheid. De schrijver zelf ondergaat op de duur de invloed van de vorm waarin hij zijn gedachten giet: hij wordt door zijn vondsten van zijn oorspronkelijke gedachten verwijderd. Zijn geestigheid geeft hem formuleringen in de pen die zijn waarheid overdreven uitdrukken, en op de duur denkt hij misschien opzettelijk overdreven om de lezer met stouter en stoutere geestigheid te overbluffen.
Het zou mij niet verwonderen, moest ik mij nu even vaag en duister uitdrukken als de filosofen die ik in het begin van dit stuk een steek onder water gaf, want de wisselwerking tussen vorm en inhoud van een geschreven werkstuk is nog moeilijker te ontrafelen dan zin en samenhang van de kosmos te ontdekken is.
Ik zelf begrijp echter zeer goed wat ik bedoel want ik verkeer in ongeveer hetzelfde geval van Jean Dutourd: ik ook kan niet lang ernstig blijven, zoals gij, lezer van dit stuk, aan dit stuk zelf hebt kunnen merken. Na een paar paragrafen ernst heb ik mij steeds weer laten verleiden tot wat ik een geestigheid meende te zijn, in de hoop u een glimlach te ontlokken. Iemand die een Nederlands of Vlaams literair tijdschrift koopt en leest heeft die paar glimlachjes meer dan verdiend. Sta mij toe aan eigenlof te doen: die paar glimlachjes
| |
| |
geven wel een lichtere toon aan mijn werkstuk maar ze verdringen, naar mijn oordeel, niet totaal de waarheid die ik wilde openbaren.
Jean Dutourd echter heeft honderdmaal meer talent dan ik, en hij is een duizendmaal geestiger man. Zo dat hij, terwijl hij zijn waarheid verkondigt voortdurend verleid wordt het op een speciale manier te doen, met een woordspeling, een calembour, een steek onder of boven water. Ieder zin is om de duur schitterend. Jean Dutourd lezen is een vuurwerk meemaken waarbij men zich verkneukelt van plezier... tot men (ach, ik durf het bijna niet schrijven, en ik overdrijf enigszins om duidelijk te maken wat ik bedoel) tot men van al die schittering eveneens een indigestie krijgt. Het lijkt op de duur een procédé. Misschien moet men zulke boeken langzaam lezen. Iedere dag een hoofdstuk. Misschien ligt de fout aan mij, als lezer, en nogmaals ik durf nauwelijks kritiseren. Maar toch, ziehier wat ik heb vastgesteld: over dezelfde uitgebreide leeslengte gemeten, en alhoewel beiden mij even verstandige en interessante dingen vertelden, heeft Jean Dutourd mij met zijn schitterende stijl rapper vermoeid dan Orwell. Op het laatste was ik immuun geworden voor de steken der geestigheid, las ik bijna onverschillig verder, terwijl ik de niet uiterlijk schitterende ernst van Orwell tot het einde toe met de zelfde verrukking heb ondergaan.
Moet ik in deze vaststelling een versteviging zien voor het sinds korte tijd groeiende vermoeden, dat ik de jaren niet ongeschonden ben doorgekomen, en een even groot azijnpisser aan het worden ben als de mannen van veertig waaraan ik mij als jongeling heb geergerd? Het zou mij hoegnaamd niet verwonderen. Naar de toespelingen van mijn vrouw te oordelen, schijnt zij trouwens reeds lang deze ontwikkeling te hebben voorzien.
Nog een opmerking bij het boek van Jean Dutourd: Er is in de literatuur een wet die onverbiddelijk werkt: vormperfectie en stijlschittering werken het best in kortere stukken. Eens boven de 200 pagina's wordt de volmaaktheid vervelend.
| |
| |
Laat mij nu, om dit stuk af te ronden, resumerend trachten de door deze boeken ondergane en nagelaten indruk te beschrijven, als een poging om een paar nuances van het lectuurgenoegen aan te geven:
Orwell: laat me zeggen (voor mij) zuiver lees-en-denkgenot. Niet de warmte van het gevoel, maar de koele glans van het verstand die toch een gloed geeft, voortkomend uit de vlucht der gedachten die door de schrijver op sleeptouw worden genomen. Lectuur die het genoegen geeft van een verdunde scheppingsroes.
Het oorlogsboek: gemengde gevoelens. Hetzelfde als bij de suspense om de suspense-films: genoegen in het begin maar wrevel achteraf omdat de zenuwen te erg op de proef werden gesteld. Lectuur die het bloed doet stollen zodat men leest in een onheilspellende innerlijke stilte. De uren die geen uren meer zijn. Boeken die u uitzuigen, vermoeien, uitputten, in plaats van u nieuwe levenskracht te schenken.
Tomasi di Lampedusa: de essays van Orwell raken alleen het verstand, ‘De Tijgerkat’ treft verstand en gevoel. Als basis hetzelfde genoegen dus, aangevuld, verhevigd, tot aan een niet meer overtrefbaar punt gevoerd, door de bijvoeging van de warmte der ontroering en het gevoel van ontrukt zijn aan uzelf. Alle snaren van mijn emotievermogen die terzelfdertijd in harmonie bespeeld worden. Zo heb ik ieder meesterwerk ondergaan. Het was steeds een roman, een werk van verbeelding. Hoe verstandig een essay, hoe ontstellend een reportage, hoe waar een dagboek, biografie of geschiedenisboek kan zijn, het hoogste lectuurgenoegen komt steeds uit het contact met de scheppende verbeelding.
Jean Dutourd: Het genoegen van dezelfde kwaliteit als bij Orwell, plus het plezier aan humor en ironie. Met dien verstande dat dit plus het denkgenot vertroebelt, en er dus weer iets van de totale som moet afgetrokken worden.
Maar integendeel geeft het enthousiasme van Dutourd mij na jaren weer de smaak van Stendhal in de mond, terwijl ik ook lust krijg Prosper Merimée te lezen. Dat geeft dan een gemouvementeerde avond
| |
| |
van zoeken, van vallende boeken uit de bibliotheek, van stofwolken, bedwelmende oud-papier reuken, ezelsoren en potloodstreepjes. Ik blader van achter naar voren in het Journal van Stendhal, ik volg Napoleon op de voet, ik ben in Milaan, ik ben in Moskou, de Russen steken hun hoofdstad in brand, ik zit in de koets met Stendhal, en rij met hem door de straten vol rook en vuur. Geen minuut later zit ik weer in de opera van Milaan...
Ach ja, ik ben een lezer, ik ben het reeds mijn ganse leven, en zal het wellicht blijven. Rondom mij zie ik mijn vrienden veranderen in dronkaards, vogelkwekers, voetballiefhebbers en chauffeurs, vooral veel chauffeurs en televisiekijkers. Soms twijfel ik wel: heb ik gelijk mij zo halsstarrig aan de boeken te houden? Daarom, sta mij toe u een vraag te stellen, waarde lezer. Door de bladzijden die u hier las kent u de inhoud, de kwaliteit van mijn vrije avonden. Nu vraag ik u het volgende: bent u van oordeel dat ik er iets zou bij winnen, - zoudt u er werkelijk durven op aandringen opdat ik zo'n kijkkast kopen zou, en overschakelen van boek naar televisie?
|
|