| |
| |
| |
S. Davids
Nieuwe vormen en gedachten op Cuba
I.
Toen Cuba op 1 januari 1959 onafhankelijk werd... Toegegeven, zo staat het niet in de boekjes. In de boekjes staat, dat Cuba na vier eeuwen Spaanse heerschappij onafhankelijk werd in december 1898, toen Spanje het prijsgaf of, als men het accent anders wil leggen, in februari 1901, toen het zijn eerste grondwet kreeg, of in mei 1902, toen het zijn eerste president kreeg en de republiek dus compleet ging functionneren. Maar de Cubanen-van-nu zien het, in grote meerderheid, toch wel anders. Die Eerste Republiek, zoals ze haar thans noemen, dat was geen echte onafhankelijke staat, dat was in feite, in wezen, een economische kolonie van de Verenigde Staten. De echte onafhankelijkheid is pas begonnen, toen de Tweede Republiek begon. En dus...
Toen Cuba op 1 januari 1959 onafhankelijk werd, toen was de smeder van die nieuwe vrijheid, de ‘lider máximo’ van de revolutie tegen het oude bewind, een advocaat van 31 jaar, Fidel Castro Ruz. Voor zijn eigen gevoel was hij toen begonnen de idealen te verwezenlijken van een grotere, een voordenker en voorganger, José Marti, Cuba's vrijheidsheld in de tijd der Spaanse onderdrukking, en zou hij diens wilsvoltrekker moeten zijn. Maar voor het gevoel der Cubanen, en weldra voor dat van talloze miljoenen in heel Latijns Amerika, het werelddeel dat zij ‘nuestra America’ (òns Amerika) noemen, was deze jonge ‘barbudo’, deze langbaardige uit het maquis, een voorvechter, een held en ook een politiek profeet ‘in his own right’. Voor ons is hij Castro, voor hen is hij Fidel - dat zowaar, welk een geluk, nog ‘trouw’ betekent ook. Er zijn Fidelistas in heel dat werelddeel, van Patagonië tot de Rio Grande; ja zelfs een Frans-talig negerboer- | |
| |
tje op Haiti zal u kunnen zeggen: Je suis Fidéliste. Er kan met Fidel Castro van alles gebeuren; hij kan sterven in zijn bed, hij kan verongelukken, hij kan vermoord worden. Maar het Fidelismo - wat is dat eigenlijk? - leeft en blijft.
Laat ons dus drie dingen bezien. De man en zijn groeisfeer. Dat wat hij en zijn strijdgenoten gewild en verricht hebben. En de reacties der wereld op de man en zijn werk - liefhebbend, bewonderend, voorhoofd-fronsend, vijandig. Door het relaas heen schemert dan wel wat wij met aarzeling als sterke en als zwakke kanten van het Fidelismo kunnen zien. Ook hierom met aarzeling, omdat wij toch wèl dienen te bedenken, dat het speciaal bij zijn dictatuur - want dat is het - niet zo bijster interessant is wat wij vinden van sterke of zwakke kanten. Het oordeel van de Latijns-Amerikanen zal beslissend zijn.
| |
II.
Op 13 augustus 1927 werd hij geboren, op de suikerplantage Manacas niet ver van de noordoostkust van dat langgerekte eiland. Zijn vader, die arbeider was geweest voor de United Fruit Company van Boston - de ware heerser over enige Midden-Amerikaanse bananenrepublieken - had planter kunnen worden door zijn huwelijk met een meisje uit Cuba's herenboerenstand. Zijn lager en gymnasiaal onderwijs kreeg Fidel op Jezuietenkostscholen in Santiago, hoofd- en havenstad van de provincie Oriente, en in Havana. Een pientere vlijtige jongen met veel animo voor sport - wat hem in het maquis te stade zou komen. In 1945 gaat hij in de rechten studeren. Ook op Cuba komen studentenhuwelijken voor - in 1948 trouwt hij met een studente in de wijsbegeerte, Mirtha Diaz Balart. Een jaar later wordt een kleine Fidel geboren. Het huwelijk blijkt niet duurzaam. Castro gaat het met een ander houden - met Cuba. Maar hij studeert wel af.
Dàt Fidel studeren kon, was in die tijd symptomatisch voor de maatschappelijke opkomst van zijn vader. Kinderen van arme mensen - en de Cubanen waren in grote meerderheid arm, veelal landarbeiders met
| |
| |
slechts enkele maanden per jaar werk op de plantage - konden maar op twee manieren vooruit komen: priester worden (maar de roepingen waren schaars) of onder-officier zoals Batista (die het ten slotte tot president schopte). Voor de kinderen der beter-bedeelden was dokter of advocaat een normaal perspectief.
Als student nog gaat Fidel Castro in de politiek, in de avontuurlijke politiek. Ook dat is normaal in Latijns Amerika. Men denkt daar, als het woord ‘jeugd’ valt, meer dan bij ons aan politieke vroegrijpheid, aan politieke geestdrift, aan opstandigheid. Dat is niet pas iets van nu. Honderdveertig jaar geleden waren het vooral jonge mensen, die hun landen van het Spaanse gezag bevrijdden.
Hier is een tussenopmerking wellicht op haar plaats. De misstanden, nationaal en internationaal, waartegen Castro en de zijnen in opstand kwamen, zijn niet typisch Cubaans. Armoede, corruptie, te grote afhankelijkheid van buitenlandse belangen, en gedweeheid jegens de V.S., samenhangend met monocultuur (in dit geval de suiker), het zijn gewone verschijnselen in Latijns Amerika. Dat een zo inspirerende en misschien wel voorbeeld-ige explosie zich juist op Cuba heeft voorgedaan - zou het misschien op zijn minst medeveroorzaakt kunnen zijn door het feit, dat Cuba zoveel langer dan de andere landen een Spaanse kolonie is gebleven en dus zoveel recenter heugenis had aan met succes bekroonde rebelsheid?
In 1947 zien we de dan 20-jarige Castro scheepgaan, in een groep van driehonderd, om de Dominicaanse Republiek te bevrijden van het Trujillo-regime. Nu, dat lukt dan niet, want een Cubaans oorlogsschip steekt er een stokje voor en stuurt de jongelui terug.
Het tweede avontuur, het beslissende, valt zes jaar later, op 26 juli 1953. Naar die datum heet Castro's beweging (geen partij, een beweging) de 26-Juli-Beweging. Dat tweede avontuur, uiterlijk een glorieuze mislukking, werd - het is meer vertoond - opmaat voor latere triomf. Aan het hoofd van 165 jonge intellectuelen zouden de Castro's, Fidel en zijn broer Raul, proberen in de prille ochtend de Moncada-kazerne
| |
| |
bij Santiago te veroveren, en dat zou dan het begin moeten zijn van de bevrijding der provincie Oriente, en later van heel Cuba. Het leger bleek sterker in mankracht en bewapening - de poging faalde.
Waarom werd zij juist nù gedaan? Ruim een jaar tevoren, op 10 maart 1952, was Batista, de oud-sergeant-schrijver en oud-president, opnieuw, door een staatsgreep, aan de macht gekomen. Ditmaal betekende het niet slechts, dat - zoals zo vaak - het ene corrupte bewind door het andere werd afgelost. De staatsgreep zelf was nog onbloedig geweest, maar na een met geweld gefnuikte studentenstaking was de terreur begonnen, een terreur die zes jaar duren zou en waarbij vele duizenden Cubanen, vooral jonge mensen, zouden worden gefolterd, gelubd, vermoord. Reeds kort na het begin daarvan hebben Castro en zijn mede-rebelsen het proberen te stuiten - op die 26ste juli bij de Moncada-kazerne. Maar het is wel typerend voor de jeugdige volksopvoeder en volksmenner, die urenlang oreren kan maar ook bondig formuleren, dat hij zich niet alleen in verzet zag ‘tegen de 10de maart, maar ook tegen de 9de maart’, dat wil zeggen niet alleen tegen corruptie-plus-terreur, maar ook tegen de corruptiesec, die daaraan, onder anderen dan Batista, was voorafgegaan.
De meeste rebellen werden prompt gedood, in of na het gevecht. Een groepje van zeven, waaronder Fidel, vluchtte de bergen van de Sierra Maestra in. Ze werden ten slotte gepakt, maar dank zij krachtige bemoeienis van de aartsbisschop van Santiago niet ‘auf der Flucht erschossen’. Het werd een proces, en daar hield Fidel Castro op 16 oktober 1953 een vermaard geworden fors-aanvallende verdedigingsrede, die tevens een program-rede werd. Dat wat later met de naam Fidelismo zou worden aangeduid, was hier al in kiem aanwezig.
Fidel en zijn metgezellen kregen vijftien jaar. Het bleef bij nog geen zes maanden, want ter ere van de ‘verkiezingen’ van 1954 werd in maart van dat jaar een amnestie-wet aangenomen, waarvan ook de Moncada-jongelui profiteerden.
| |
| |
Om de strijd te kunnen voortzetten gaat Castro via de V.S. naar Mexico, waar hij en zijn volgelingen militaire instructie krijgen van de Spaans-republikeinse emigrant kolonel Bayo. Er wordt geld ingezameld voor wapens. En ten slotte wordt de invasie-op-Cuba voorbereid, een invasie met 82 man, aan boord van het kleine jacht Gramma, dat op 2 december 1956 de zuidkust van de provincie Oriente bereikt. Altijd weer daar begint de strijd, altijd weer in en om Santiago en in de bergen van de Sierra Maestra. Want terwijl Havana de hoofdstad is geworden en gebleven van dwingelandij en corruptie, van spel en hoererij, vinden deugd en ideaal, toorn en strijdlust nog en weer heul en voedsel in het verre oosten des lands.
Twee dagen vóór de landing is het al gaan gisten in Oriente. Maar dan begint de echte strijd, de burgeroorlog die twee jaar en een maand duren zal. Van de 82 man van de Gramma zijn er weldra nog slechts weinigen in leven. Maar die weinigen zijn, vechtend tegen Batista's leger, geborgen in eigen volk. Jonge mannen en vrouwen stromen naar hen toe, er wordt ‘bevrijdingsloon’ voor hen ingezameld, bijna openlijk, er worden, zelfs aan bank-loketten, ‘bevrijdingsbons’ voor hen verkocht, er worden wapens aangeschaft, maar meer nog veroverd. Kranten, ook Amerikaanse kranten, sturen verslaggevers naar het maquis, en die vinden langs de ondergrondse weg een hoofdkwartier dat voor het leger onvindbaar blijft. Het zijn niet alleen de armen die Fidel steunen: hij heeft ook de sympathie van velen uit bourgeoisie en clergé, wie de tyrannie en de zonde te gortig zijn geworden. Hij is de romantische Robin Hood van Cuba, zo lijkt het. Hij is een door barre strijd geharde volksleider, zo is het. Tot hen, die zich in die periode in de taxatie vergisten, behoorde ook de kleine communistische partij, die het goede tactiek achtte afzijdig te blijven.
Geen details hier over de fazen van de oorlog. Op Oudejaarsavond 1958 verlaat Batista vliegend-vlug Havana, naar de V.S., waar hij per slot van rekening wel leven kan van zijn 300 of 400 miljoen dollar, Cuba ontstolen. Op 1 januari van het Bevrijdingsjaar
| |
| |
trekt Castro aan het hoofd van zijn guerilla-strijders Santiago binnen, waar de Tweede Republiek geboren wordt. De jaren hebben namen hier. Was 1959 het Bevrijdingsjaar, 1960 was het Jaar der Landbouwhervorming, en 1961 is het Jaar van het Onderwijs, het jaar waarin het analfabetisme moet worden geliquideerd.
| |
III.
Sedert het Moncada-pleidooi van 1953 is het program van de 26-Juli-Beweging, waarvan dat pleidooi de grote lijnen behelsde, nader uitgewerkt door Castro en zijn specialistische medewerkers, waarvan de Argentijnse econoom Guevara, die zich Marxist noemt, wel de belangrijkste is. Maar in het Bevrijdingsjaar valt de natuurlijke nadruk op het uitdelgen van de symptomen-der-rottenis, die zoveel walging hebben gewekt. Dat gebeurt met een radicaliteit die naar traditie velen onthutst.
Tegen de groot-organisatoren van de gok, gangsters zoals Santo Trafficante en de gebroeders Lansky, valt weinig te doen; die zijn al terug naar de States. Maar de casino's gaan dicht en de geweldige hotels raken leeg. Een grote schadepost voor Havana. De rond 250.000 Amerikaanse toeristen per jaar plachten rond 145 miljoen gulden te verteren. Kleine meisjes gaan uit de bordelen terug naar de te saneren krotten en worden naar school verwezen. Voorzover men Batista's beulen te pakken krijgt, worden zij snel en toornig berecht en doodgemaakt; dat loopt wel in de honderden. Een deel der wereld is geschokt. Net zo geschokt als onze schoolboeken dat zijn over de terreur tijdens de Franse Revolutie, die erger was. Maar zijn wij opgevoed met net zoveel afschuw jegens Thiers en Gallifet, om hun onderdrukking van de Parijse Commune waarbij zeker 17.000 arbeiders werden doodgeschoten? En hebben zij die jammerden om het lot der kleine Batista's ooit gejammerd om de ruim 20.000 Cubanen, die door die Batista's waren doodgeschoten en doodgefolterd?
| |
| |
In een soort democratisch automatisme ontglipt Castro een fout. Er zullen spoedig verkiezingen worden gehouden, belooft hij... ons. Maar zijn Cubanen begrijpen dat niet. Verkiezingen - waarom? Is er niets beters te doen? Laat Fidel in 's hemels naam met bekwame spoed zorgen voor land en voedsel, voor scholen en woningen en ziekenhuizen, voor ontspanning en vrolijkheid. Zij willen vrij zijn, vrij van nood en van vrees en van uitbuiting; en zij willen hard meewerken aan die vrijheid. Fidel weet toch wel, dat de grote meerderheid achter hem staat? Waarom dan een verkiezing met haar traditionele zwendelgeur? Er zijn daar echt wel andere dingen aan de orde dan ons keurig-nette ‘wie zal het eens wezen, Oud, Burger of Bruins Slot?’
En dus begint, zonder verkiezingen, de landbouwhervorming. Ingrijpend, maar niet voor allen. De boeren met minder dan 400 HA grond mogen die grond behouden; dat betreft zo'n 40% van al het boerenland. Het grootgrondbezit, de latifundia's, dat wordt allemaal bijgeknipt tot dat maximum van 400 HA. Het grootste deel wordt onverknipt toegewezen aan de landarbeiders, maar voorshands onder leiding van het INRA, Instituto Nacional de la Reforma Agraria. Om het even op z'n Russisch uit te drukken: er komen veel sowchozen, met de bedoeling dat het later kolchozen worden.
De onteigening heeft natuurlijk bij de grootgrondbezitters - voor een flink deel Amerikaanse maatschappijen - verontwaardiging gewekt, en de schadevergoeding werd te laag gevonden, al beliep zij precies het bedrag dat de eigenaars zelf als waarde hadden opgegeven, voor de belasting. Eén argument voor de onteigening was natuurlijk de misère waarin de landarbeiders leefden. Maar het was niet het enige argument. Zeker even zwaar woog het verlangen een einde te maken aan de monocultuur, die van Cuba het suikereiland bij uitnemendheid had gemaakt, met (inderdaad) ook nog tabak en koffie. De consequentie daarvan was geweest, dat 70% van alle levensmiddelen moest worden ingevoerd, en dit in een land met rijke
| |
| |
bodem, die vrijwel al wat nodig is kan leveren voor de ruim 6 miljoen mensen die er wonen.
In dat jaar 1960 hebben de handen gedaan wat zij te doen vonden. Het waren pragmatische idealisten die aan het werk gingen, geen ideologen. Wanneer Fidel, nog altijd baardig maar nu ook wat bolwangig geworden, kalm en opgewekt de duizenden toespreekt in een zaal en voor de televisie, of de honderden ergens op het boerenland waar iets aan de hand is, dan doet hij dat meer nog als pedagoog dan als demagoog. Hij legt uit waarom de dingen gebeuren, maar hij theoretiseert niet. Men noemt het Fidelisme wel eens links-socialistisch, maar dat is een toegeven aan ònze behoefte aan systematiek, niet aan een behoefte der Latijns-Amerikanen. In de praktijk komt het er misschien wel op neer, dat het Fidelismo zich ergens bevindt tussen het moderne kapitalisme, dat merkwaardige stelsel dat zich poogt te handhaven door uit te leggen dat het niet meer bestaat, en het socialisme zoals het thans reilt en zeilt in menig door communisten geregeerd land. Men vertelt op Cuba het grapje dat Mikojan wat sip keek, toen hij, uit Havana terug bij Chroesjtsjof kwam rapporteren; want - zo legde hij uit - ‘er is Cubaanse infiltratie in de Cubaanse partij’.
Volkomen anders dan in de communistische landen heeft men op Cuba na de revolutie prompt de nadruk gelegd op verbruiksgoederen en niet op zware industrie. Rijst, bonen, vruchten - dat ging vóór ijzer en staal en machines. En toen Guevara in Oost-Europa kwam zakendoen, toen moest hij bijna gegeneerd vertellen, dat scheermesjes en zeep-met-een-geurtje welkom zouden zijn.
Rijst, bonen, vruchten - men heeft geluk gehad op Cuba. Nooit eerder is het, waar ook ter wereld, gebeurd dat een landbouwhervorming meteen tot hogere productie leidde. Op Cuba wèl. Honger en geestdrift werden geholpen door bodem en klimaat.
Niet alleen in de landbouw werd genaast. Laat ons enige veelzeggende cijfers bezien. In 1956 beheersten Amerikanen 80% van Cuba's openbaar-nuts-bedrijven, 90% van de mijnen en de vee-ranches, samen met de
| |
| |
Britten vrijwel alle oliebedrijven, en 40% van de suikerplantages; om niet te zwijgen van banken, casino's en hotels. Dit alles is nu onteigend. Het had dividenden opgeleverd tot 23% toe. Allicht dat die onteigeningen, die veelal tot nationalisatie leidden, kwaad bloed hebben gezet in Amerika. Maar er was wèl kwaad bloed in Cuba aan voorafgegaan. Waren niet vóór Castro alle elkaar opvolgende dictatortjes omkoopbaar gebleken? Laten we wèl wezen, dat was geen typisch Cubaans euvel, het was en is een Latijns-Amerikaans euvel. Na een recente omwenteling in Venezuela zei mij een ex-olie-ingenieur met wie ik pleeg te forensen, een man die Venezuela goed kent: ‘Lieve hemel, nou moeten ze weer een ander stel mensen omkopen!’ En de Amerikaanse generaal-majoor Smedley D. Butler, die meer dan 33 jaar bij het Corps Mariniers heeft gediend, dat zoveel belangen heeft beschermd, schrijft in zijn autobiografie: ‘Als ik op alles terugzie, geloof ik, dat ik Al Capone nog wel een paar tips had kunnen geven. Hij kon het niet verder brengen dan met een racket opereren in drie stadswijken. Wij van de mariniers hebben op drie continenten geopereerd.’
| |
IV.
Dat achter Fidel en het Fidelismo thans op Cuba geen 90% der Cubanen meer staan, zoals op 1 januari 1959, maar vermoedelijk tussen de 70 en 80% (niet genoeg?), spreekt vanzelf. De man die rebelleert wekt verwachtingen die door de man die regeert niet te verwezenlijken zijn. Natuurlijk zijn er onder de Cubaanse bourgeoisie mensen geweest, die in de waan leefden dat Fidel hun bezit net zo zou beschermen en redden als hij hun studerende idealistische zonen beschermde en redde. Dat is dan lang niet altijd doorgegaan, en dus wendt menigeen zich af, ontgoocheld, zij het niet met reden.
Ook de goeddeels Spaanse clergé - het echt-Cubaanse part wil Fidel nog wel zijn kans geven - wendt zich af. De positie van de kerk is nooit bijzon- | |
| |
der sterk geweest in het Cuba der 20ste eeuw. Van de bevolking is 85% Katholiek gedoopt, maar het percentage praktiserenden is veel lager. Een priester zei onlangs tot een Amerikaans journalist: ‘Wij hebben geen positie, geen geld, geen invloed meer hier, en de kerk heeft al die dingen nodig om te kunnen leven.’ En wij, die altijd gedacht hadden dat de armste kerk de sterkste is. Als de regering strijdt tegen geloven-opgezag, dan noemen clericalen dat een communistische actie.
Zelfs onder de oude Fidelisten zijn er teleurgestelden, mensen die geschokt zijn door de zo duidelijk links-gerichte politiek van het nieuwe bewind. Zó radicaal hadden ze het niet bedoeld. De oorzaken van het steeds-meer-links-worden interesseren hen maar matig.
Tegenover die ontgoochelden staan op Cuba niet alleen Fidelistische massa's. Ook de kleine communistische partij, hoe doctrinair ook, steunt thans Fidel, krijgt - gedisciplineerd en efficient-werkend als zij is - posten in de ambtelijke wereld, presteert haar portie waakzaamheid tegen de duizenden Cubaanse voormaligen en andere émigré's in de V.S., die als anti-communisten subsidie krijgen van de Amerikaanse regering. Van enorme betekenis voor Castro en de zijnen is uiteraard ook het meeleven in andere Latijns-Amerikaanse landen. De Franse publicist Georges Friedmann, die zopas een reis door de belangrijkste van die landen heeft gemaakt, constateerde overal begrip voor Fidel, overal ook de grief dat de V.S. het Fidelismo niet steunen. Als de regering in Washington ernst wil maken met de bestrijding van het communisme, zo werd betoogd, waarom steunt zij dan niet de bewegingen die dat communisme de wind uit de zeilen nemen? Die grief heeft een pendant in wat de huidige Cubaanse leiders zelf zeggen: Wat wij doen is de beste waarborg tegen het communisme; waarom zijn de Yankees tegenwoordig altijd instinctmatig voor rechts en nooit voor links? Toch menen de Cubanen wel het antwoord te weten op die vraag.
En zo zijn we dan eindelijk beland bij de kern van de hele situatie - de verhouding Amerika-Cuba. Be- | |
| |
zien wij binnen die verhouding de twee houdingen, de Fidelistisch Cubaanse en die van het officiële Amerika, zowel vóór als helaas ook na de presidentsverkiezing van november j.l.
Als de Cubanen roepen: ‘Cuba si, Yankis no!’ - een kreet die bezig is, met variaties, klassiek te worden - dan is dat geen uiting van een blind en alles-omvattend anti-Amerikanisme. Cubanen hebben, bij alle gebelgdheid, altijd illusies behouden nopens het Amerika van hun idealen, het Amerika van Jefferson en Lincoln. De Cubanen willen ook best zakendoen met de V.S., zij het dan niet voor 80% van hun in- en uitvoer, maar laat ons zeggen voor 50%. Zij hadden ook, na de triomf der revolutie, graag wapens en technische bijstand gekregen uit de States, en ook uit Engeland en andere landen van het Westen, kortom uit alle landen die nooit bezwaar hadden om rechtse dictaturen te helpen overal in Latijns Amerika. Toen al die landen handel en hulp weigerden, toen men met name Cuba met zijn suiker liet zitten, waar anders konden de Cubanen toen terecht dan in Oost-Europa en in China?
Bezien wij thans die Yankees. Het rake schot van de Cubaanse revolutie heeft ook hen geraakt. Het is hun door portefeuille en hart beide gegaan, het heeft hen in elk opzicht diep bezeerd. Zij willen graag rijk zijn, en zij willen graag bemind zijn. Misschien gaat dat niet zo best samen. Zij waren bezeerd, en hóé hebben ze het laten merken! Zelfs Kennedy, van wie men toch beter had verhoopt.
Nadat de V.S. Cuba hun kortstondige bijdrage hadden geleverd in de bevrijdingsstrijd tegen Spanje, hadden zij gehoopt op eeuwige dankbaarheid. Toen Fidel begon met zijn ingrijpende sociale maatregelen, die ook Amerikaanse belangen troffen, is men in Amerika gaan morren en piepen, dat dit op communisme leek, ja dat het communisme wàs. Als de Cubaanse boeren en arbeiders telkens weer uit Amerika te horen krijgen, dat de dingen waar ze zo blij mee zijn communistisch zijn - wiens schuld is het dan als ze zich gaan afvragen of in dat communisme misschien iets goeds
| |
| |
kan steken? Het is het oude lied: de beste communistische propaganda wordt door anti-communisten gemaakt (zoals er ook anti-communistische propaganda wordt gemaakt door communisten). Toen Chroesjtsjof fors ging sympathiseren met Castro, is ook de aantijging geuit, dat Rusland militaire bases zou krijgen op Cuba. Niemand heeft daar ooit over gepeinsd. Er is wel een militaire basis op Cuba, maar dat is, nog altijd, een Amerikaanse, de vlootbasis Guantánamo, in 1901 voor een habbekras gepacht. Trouwens, op de Amerikaanse mededeling, dat een Russische basis zo dicht bij de V.S. (één uur vliegen van Miami) onduldbaar zou zijn, antwoorden de Fidelisten steevast: Zijn de Amerikaanse militaire bases in Noorwegen, Turkije, Iran, Pakistan, Thailand, Formosa, Okinawa en Korea zo duldbaar voor Russen en Chinezen?
Op 4 januari zei de scheidende Eisenhower, dat ‘zijn sympathie uitging naar het volk van Cuba, dat thans zo lijdt onder het juk van een dictator.’ Met de heugenis aan zestig jaar vol rechtse dictatortjes, door de V.S. van harte gesteund, hebben de Cubanen dit een zotte en stupide uitlating gevonden. Maar wat moesten zij denken van Kennedy, toen hij zijn vriend Earl E.T. Smith, die als ambassadeur in Havana de beste vriend van Batista was, als ambassadeur naar Zwitserland wilde sturen - ausgerechnet naar Zwitserland, dat de Amerikaanse belangen in Cuba behartigt na de verbreking der Amerikaans-Cubaanse betrekkingen?
Wat de sterke en wat de zwakke steeën zijn van het Castro-regime, moet nog blijken. De ontwikkeling van de verhouding Amerika-Cuba zal het oordeel in hoge mate kunnen beïnvloeden. Maar als het gaat om het Fidelismo-op-zichzelf, die nieuwe poging - meer nog dan systeem - in de Cubaanse en de Latijns-Amerikaanse staatkunde, laat ons dan één ding bedenken: de politieke stelsels van West en Oost, waaraan wij gewend zijn geraakt, zijn niet bestemd voor alle eeuwigheid. Over een eeuw, en zeker over een paar eeuwen, zal alles hier en daar weer anders zijn. En laat ons dan, wat Cuba en zijn Fidelismo betreft, bescheiden volstaan met het variëren van één regel uit de
| |
| |
Internationale, en zeggen: Leeft, gij nieuwe vormen en gedachten.
Transito op Cuba.
(A.F.P.) Voor een Cubaans tribunaal is de doodstraf geëist tegen William Morgan, een voormalig Amerikaan, die op grond van zijn verdiensten voor de revolutie van Fidel Castro, in 1959 het Cubaanse staatsburgerschap kreeg. Als een van de leiders van de Cubaanse geheime dienst zorgde hij er voor, dat het eerste complot tegen Castro mislukte en dat de wapens die door de Dominicaanse Republiek waren gezonden, in beslag werden genomen. Hij stond nu terecht omdat hij van zijn macht misbruik had gemaakt door wapens te sturen naar de tegenstanders van Castro in het Escambray-gevergte.
(11 maart 1961.)
|
|