ik deel heb uitgemaakt, meestal voor Rijk of gemeente, heb ik het werk nooit anders gedaan dan zonder vergoeding of voor een bescheiden presentiegeld. Dat geldt ook op het ogenblik weer voor een paar commissies, waarvan ik voorzitter ben.
Later zijn twee leden van het bestuur van Unilever met mij komen spreken over de formulering van de opdracht der commissie. Daarbij verklaarden zij het billijk te achten, dat een vergoeding werd gegeven voor het werk, dat de commissieleden zouden hebben te verrichten; maar dat dat het best zou kunnen worden bezien als gebleken was hoeveel arbeid het onderzoek meebracht. Ik heb geantwoord, dat ik aan betaling niet had gedacht en bereid was het werk belangeloos te doen. Ik heb echter niet gezegd, dat ik in geen geval enige vergoeding zou aannemen, eenvoudig omdat ik het ook weer niet onredelijk of ongeoorloofd acht eventueel voor reëel werk een redelijke vergoeding te ontvangen.
Dit te vergelijken met het aannemen van hoog gesalarieerde posities door ambtenaren, die in hun vroegere positie aan een maatschappij diensten hebben kunnen bewijzen, raakt kant noch wal.
Zowel in de onzinnige leugen van een vroegere medewerker der nazi's omtrent een betaling van f 10.000,- per maand als in wat verder over deze zaak geschreven wordt, zit echter de angel, dat de indruk wordt gewekt alsof het bij het onderzoek er om zou gaan de Unilever tegenover het publiek te verdedigen, waarvoor dan de commissieleden zwaar betaald zouden worden.
Dit zou reeds hierom weinig zin hebben, omdat de verantwoordelijkheid van Unilever ter zake van de volksgezondheid in verband met het gebeurde bij de margarine, van de zijde der justitie wordt onderzocht, terwijl natuurlijk ook het Departement voor Sociale Zaken en Volksgezondheid er zich mee bezig houdt.
Of het rapport der commissie, dat over de interne gang van zaken bij Unilever zal handelen en aan het bestuur zal worden uitgebracht, wordt gepubliceerd, staat niet vast. Ik betwijfel het.
Noch in het geven, noch in het aanvaarden van de