| |
| |
| |
Fr. de Jong Edz.
Democratie en staking
Er zullen er wel niet veel meer zijn, van die oude socialisten: die met het revolutionaire hart en het parlementaire stembiljet. Soms placht in de na-oorlogse jaren een enkeling van hen op de eerste mei naar Vlaanderen te reizen om te zien ‘hoe het vroeger bij ons was’ en zijn bovengemelde hart met vurig rood te sterken.
De kloof is in de loop van de jaren eerder groter dan kleiner geworden: het verschil in sociaal klimaat tussen ‘Noord’ en ‘Zuid’. - Als al het hart van het NVV goed is voor een halve ton, wordt dat omkleed met argumenten van tactisch politieke aard: het geldt de invloed der extremisten te weren. Garantie wordt gegeven, dat een politieke staking als die welke het Belgisch socialistisch vakverbond en de Belgische Socialistische Partij hebben opgezet niet passen in het Nederlandse kader - neen, meer nog: niet passen in een democratisch bestel. Ieder heeft er toch zijn rechten - wat brengt opstandigheid anders dan scha?
Bij een beschouwing van de Belgische staking dienen uiteraard de Belgische omstandigheden mee te spreken; bij het benaderen van het probleem democratie en staking, dat van de Hollandse veroordeling der Belgische gebeurtenissen de algemene achtergrond vormt, dient echter het karakter van de democratie in meer algemene zin betrokken te worden. Een enkele verwijzing naar Nederlandse toestanden en praktijken is wellicht daarbij dienstbaar.
| |
De dynamiek der democratie.
Met een geheel reeksje andere zaken heeft de democratie gemeen, dat men haar zowel statisch als dynamisch kan beschouwen, men kan ook zeggen: als ideale toestand dan wel als historisch proces. Beide zijn te verbinden wanneer dat proces gezien wordt als gaande in de richting van dat ideaal; dat levert een typische
| |
| |
‘Whig-interpretation’ op, die wij alleen menen te kunnen hanteren, indien het ‘gaan naar’ vervangen wordt door een ‘streven naar’. In de praktijk blijkt echter, dat deze richting-aanduiding ook al niet met de huidige cultuuropvattingen strookt, en men simpelweg de democratie als begrip redt, door het bestaande als zodanig te definiëren. Het is te begrijpen, dat iedere verandering van dat bestaande dan licht als een aanval op de democratie is op te vatten.
Wie echter op het dynamische element de nadruk legt, zal niet alleen bereid zijn tot een minder conservatieve interpretatie, doch evenzeer juist aan een typisch democratische eis voldoen. Hij zal nl. mee willen denken in de ontwikkelingen, welke in staat en maatschappij optreden - hij zal de wisseling der situaties trachten te peilen en daardoor de eerste voorwaarde waar maken voor het richten van die ontwikkeling, of althans van het critisch begeleiden van wie haar richten. Zo zal hij kunnen voldoen aan het primaire element uit elke benadering van het begrip democratie: dat van de burger, die meetelt.
In hoeverre telt die burger inderdaad mee in het huidige bestel? In hoeverre leeft hij in een wereld, waarin ondemocratische krachten de volheid van zijn deelnemerschap, die tevens de volheid van zijn persoonlijke ontplooiing zijn, belemmeren? Wie de democratie puur als een (parlementaire) regeringsvorm ziet, moet die wereld wel heel klein blijken.
Wij willen ons enerzijds beperken in deze beschouwing - en wel tot het Westen, en anderzijds willen wij ons blikveld verruimen door niet op het staatsrechtelijke alleen te letten. Immers juist buiten het direct verband van de staatsorganisatie doen zich de complicaties voor - wat nog niet wil zeggen buiten het terrein van de staatsmacht. Het gaat bij de Belgische eenheidswet, het ging bij de metaal-cao in Nederland om sociaal-economische problemen, die niet of slechts gedeeltelijk via eigen organen in het democratisch staatsbestel hun plaats hebben. In zekere zin is in België de parlementaire democratie meer onvervalst aanwezig dan in Nederland, dat immers met SER en PBO
| |
| |
in een moderner, meer be-orgaan-iseerd stadium verkeert. Een stadium ook van een veel meer verbonden zijn van staatkundig en economisch leven, dan het meer ‘liberale’ België. Over de ‘achterlijkheid’ van de Waalse mijnen en de industrie is veel gesproken de laatste weken, over de weinig ingrijpende economische regeringsmaatregelen van de laatste jaren ook. Deze, plus het ontbreken van een geheel apparaat voor het overleg tussen werkgevers en werknemersbonden, tekenen wat wij zouden willen noemen het voor-organisatorisch stadium, waartegenover Nederland dan in het organisatorische zou zijn aangeland.
Zonder aan deze indeling meer waarde te hechten dan aan hulplijnen, komt ze ons toch voor in de ontwikkeling van de democratie - men mág ook zeggen van het kapitalisme! - een merkteken aan te geven. De problemen liggen aan beide kanten er van verschillend, hoeveel overeenkomstigs er overigens ook te constateren valt. In meer concrete termen: in België speelde zich de klassenstrijd in ouderwetse vormen af: door het openlijk optreden van buitenparlementaire krachten trachtte men een beslissing te forceren; in Nederland is het probleem der democratie veeleer: hoe komt de ‘wil’ van ‘het volk’, de klasse, de individu, tot zijn recht in de massaliteit der organisatie. De vakbonden in België spreken over de strategie der staking, waarbij alle leden op hun post of als massa een taak hebben - de veel meer democratisch geheten verhoudingen in Nederland nopen de arbeidersorganisaties zich het hoofd te breken over wat men heet ‘de non-participatie der leden’. Zover het dus gaat om het besef van mee te tellen heeft de ouderwetse Belgische situatie een psychologisch voordeel. Insgelijks betrekt trouwens ook in Nederland de ouderwetse, niet geleide loonpolitiek, hoezeer ook de daardoor ontstane vrijheid eer gemodder geworden is, de arbeiders-zelf op hun arbeidsvoorwaarden. Waarmee gezegd wil zijn, dat er juist nieuwerwetse, organisatorisch-democratische vormen het probleem van ondemocratische tendenties oproepen.
In zekere zin is ook het verschil tussen de beide
| |
| |
fasen niet alleen een verschil in tijd: het ouderwetse België versus het moderne Nederland, maar ook een kwestie van de plaats der ondemocratische krachten. Door het ver gaand samengaan van staat en maatschappij zijn ze benoorden onze Zuidgrens ten dele in het georganiseerd bestel geïncorporeerd, ten zuiden ervan in mindere mate. Onder ‘ondemocratische krachten’ willen wij dan verstaan al die machtsconcentraties, die voor de door hen ‘bemachtigden’ oncontroleerbaar zijn, zoals in een absolute monarchie of een totalitaire staat de macht van vorst of bewind oncontroleerbaar is - laat staan dat hun politiek door andere dan gewelddadige drang der onderdanen of der buitenlandse vijanden te wijzigen is. Toen het absolute staatsapparaat (apparaatje in onze ogen) in de voorgaande 150 jaar moeizaam werd gedemocratiseerd, groeiden daarnaast de ondemocratische krachten in de vorm der grote ondernemingen of bleven zij bestaan in de vorm van het militaire apparaat. Naarmate ondernemingen zich ontwikkelden en van persoonlijke, idealiter vrij concurrerende bedrijven, werden samengebald en geïnstitutionaliseerd, groeide ook het tweede, het militaire, eveneens door de techniek gestuwd, maar vooral ook teder verzorgd in het warenhuis der staatkunde, tot een omnipotente vorm van volksbeheersing; hier en daar ook met neiging tot staatsbeheersing, waarbij staatslieden-ex-generaals voor het evenwicht zorg dragen. Het moeilijke is nu, dat wanneer dezen met de anderen uit de ‘power elite’ zich aangorden de democratie te verdedigen, ze volgens velen daarin geen ongelijk hebben, terwijl stakende arbeiders, die zeggen voor hun democratische rechten op te komen er van beschuldigd worden die eigenste democratie in gevaar te brengen. Deze toch kan op ‘de straat’ niet geboren worden noch gehoed, alleen achter de muren der vergaderzalen. - Sssst, spreek niet over de Atheense agora!
| |
Oude en nieuwe machten.
Neen, maar laten we het wel doen over al die 19e eeuwse revolutionnaire volksbewegingen van liberalen en socialisten, die tot de democratisering van het staats- | |
| |
leven in Europa hebben geleid en die dan ook destijds de naam droegen van democratische bewegingen. Zij passen evenmin in het statische beeld der democratische rechten als de moderne grote organisaties er in zouden moeten passen. - Dat men er over het algemeen deze laatste wél in past, vindt zijn oorzaak mogelijk in een algemene angst voor verandering, nu er zo ontzettend veel verandert en de eigen vertrouwde wereld in dreigt te storten - een wereld, die hoe beroerd ook, althans in eigen kring die weelderige wonderen der westerse welvaart gebaard heeft.
Maar eerder nog is deze afwijzing van ouderwetse ‘niet-democratische vormen’, en de aanvaarding van moderne, voortgekomen, zo lijkt het ons, uit de institutionalisering zelf der maatschappij: de incorporering van oorspronkelijk buiten-politieke krachten in de zich democratiserende staat. Het bedrijfsleven, waar tegenwoordig ook de vakbeweging toe gerekend wordt, leeft door het ‘staatsingrijpen’ thans in een duidelijke symbiose met de staat. Soms, waar dat ingrijpen tot ‘kunstmatige organen’ geleid heeft, die niet altijd de wensen van dat bedrijfsleven of van delen ervan waar maken, met een mokkend gezicht. Onze VVD bestaat voor een deel van dat mokken. Soms ook, als in de USA, waar de staat, minder calvinistisch, haar eigen souvereiniteitskring altijd al wijder had opengesteld voor de souvereinen der economische orde, is dat gemok minder hevig.
Misschien valt er daar toch wel iets van te beluisteren. Bij voorbeeld bij de 5 miljoen werklozen en in de vakbonden. Maar ook deze zijn in wezen ‘ingegroeid’ in de maatschappij, zoals zij hier zijn ingegroeid in de organen van economische en staatkundige aard. Zij zijn ‘ingegroeid’, d.w.z. zij hebben zich aangepast aan de maatschappelijke verhoudingen - ja, maar ook: zij hebben in die verhoudingen hun wensen goeddeels ingewilligd gekregen en bovendien: zij hebben het ‘organisatie-principe’, dat hún speciaal eigen was, zien uitgroeien tot de structuur zelf van het publieke leven. De massa's deskundig te leiden ter wille van hun welzijn en daar toe een apparaat op te bouwen was van
| |
| |
ouds hun doel - is het nu niet het doel der nationale economieën geworden?
Zo past de moderne structuur in het beeld dat men zich thans van ‘democratie’ maakt, en de ouderwetse, waarbij de interdependentie en de integratie minder sterk waren of minder sterke organisatorische vormen aangenomen hadden, past daar niet in. Maar toch: voor wie ‘democratie’ inderdaad als een dynamisch verschijnsel ziet, als een element dat in de historische ontwikkeling der laatste decennia meespeelt, en waarvan de statische abstractie tot ideaal dient, voor hem zijn beide vormen te zien als fasen in een worsteling om democratie.
Hoewel - worsteling? Dat beeldspraakwoord past echt beter in de eerste fase, de revolutionaire, waarbij ‘de straat’ voor haar politieke en sociale rechten met het overwicht van haar ondemocratische lichamelijke kracht op kwam. In de latere fase, die der ver gaande organisatie is het wellicht beter met de titel van Bongers vooroorlogse boek van ‘problemen der democratie’ te spreken - zij 't dan dat die problemen juist voortgekomen zijn uit de oplossing die hij voor de jaren dertig gaf. ‘Democratie zal selectief zijn, of ze zal niet zijn,’ zo luidde zijn machtswoord. Hij had daarbij eigenlijk alleen het oog op de parlementaire organen, welker deskundigheid door een goed selectiesysteem ten aanzien van haar leden gewaarborgd zou zijn. Dat de geselecteerden tot een oligarchie konden uitgroeien, zoals Wright Mills in zijn Power Elite voor Amerika beschrijft, is een nieuw probleem. Liever, het is een nieuwe vorm van een oud gegeven: dat mensen, die de macht hebben, deze niet graag laten varen, en zich daarom beroemen op hun speciale gaven om de lakens uit te delen. In casu doen zij dan een beroep op hun deskundigheid om de ingewikkelde problemen der veranderende maatschappij de baas te kunnen.
De moderne visie dus van een klassiek, algemeen menselijk, gegeven. En ook: de moderne visie van een klassiek socialistisch gegeven. Wanneer we letten op het aandeel, dat de economische zaken in de landspolitiek, juist met de ‘democratisering’ van de wel- | |
| |
vaart zijn gaan innemen, ligt het voor de hand ook de belangen der ondernemingen bij de politieke faits et gestes te zien. Over het democratisch karakter van deze is naar interne organisatie noch ook naar maatschappelijke doelstelling erg veel positiefs mee te delen. Over hun invloed in de ‘ouderwetse’ Belgische staat is voor zes jaar een boekje open gedaan door het Algemeen Belgisch Vakverbond. Het had de sprekende titel: Holdings en Democratie. Wel nu, met klassiek socialistisch bedoelden wij: het bestrijden van machtsconcentraties, politieke en economische en soms nog andere ook, die aan de norm der democratie niet beantwoorden.
Men kan niet ontkennen, dat van dit socialistisch standpunt uit geredeneerd de Belgische staking gezien kan worden als één die de democratie eer beoogt te vergroten dan te verkleinen. ‘Beoogt’ - want of haar effect een zodanig is, is een andere vraag - een vraag van tactische aard, niet een principieel staatkundige. Waarbij wij overigens willen erkennen, dat juist in de staatkunde tactische verschillen tot principiële plegen uit te groeien en principiële tot tactische verschralen kunnen.
| |
Regeren en beregeerd worden.
De neiging tot ‘laisser faire’ der Belgen; de sterker feodaal-monarchale en frans-revolutionaire traditie, die er onder hen heerst in vergelijking met Nederland; de dominerende positie van de katholieke kerk; de in eens weer met economische motieven oplevende tegenstelling van Vlaanderen en Wallonië - dat alles heeft dat land gehouden in een sfeer, die wij gemakshalve maar ‘ouderwets’ genoemd hebben, omdat het ongeordend zijn der openbare tegenstellingen ook vroeger in het nette Noorden veel meer voor kwam. Sedert dien was men in Nederland een fase verder en had men het gezicht verloren voor al deze buitenparlementaire machten en grootheden. Het lijkt wel of men ze zich eerst weer bewust werd toen de Belgische staking zich voordeed. De Nederlandse neiging tot ordening en tot uiterlijke braafheid is inderdaad wel heel wat anders.
| |
| |
Ze kan tot een merkwaardige bijziendheid leiden, te meer omdat voor deze dus geneigden de wereld eer het achterland van Maas en IJ is, dan dat het eigen land een minuscuul provincietje op aarde zou zijn. Wie en wat geordend is, bepleisterd en beëtiquetteerd voldoet de bijziende aan zijn norm. Wat let hem die norm met de democratie te verwarren, die immers ook de politieke hartstochten in partijen en parlementariërs getemd heeft? Het feit, dat die partijen, juist op het tactische terrein doorgaans weinig aan onderling onderscheid aan te bieden hebben, maakt ze tot even vertrouwde facetten van de openbare zaak als bijvoorbeeld de omroepverenigingen.
Daar zou misschien allemaal weinig tegen zijn, ware het niet, dat al deze vriendelijkheidjes en opgewondenheidjes zich afspelen in wat wij zojuist een minuscule provincie noemden. De anti-democratische krachten in de wereld zijn te groot, de a-democratische te veelvuldig om er het zwijgen toe te doen. Of liever, en beter geformuleerd - maar het is in wezen hetzelfde al wordt dat vaak niet zo gezien -: het gebied waar men überhaupt maar de norm der democratie kan aanleggen - dat ‘statische’ begrip van de controleerbaarheid der machtsinstanties - is op zich zelf al klein. Welke burger heeft het besef mee te controleren in Den Haag, Straats- en Luxemburg, om maar te zwijgen van Kremlin en Pentagon? Wie ontkomt er aan een koopkracht-mechaniekje te zijn in zijn toenemende vrije uren, dat, gesmeerd door verborgen verleiding, vaak zinloos zijn welvaart verteert? Zinloos, maar toch niet zonder gewin aan eigen statusbesef en... aan financiën en prestige van wie hem in hun economische machine dirigeren. Zinloos wel, voor zover het gaat om het meetellen en niet slechts meegeteld worden.
Men zou zich kunnen indenken, dat op grond van deze ontwikkeling en met een democratisch besef in het achterhoofd, een verzet geboren wordt tegen de dreigende ondemocratische tendenties. En bovendien: dat dat verzet zich niet altijd zal kunnen houden aan de banen van wat formeel genomen strikt parlementair en parlementair-fatsoenlijk is.
| |
| |
Dit is uiteraard een redenering met wat vage woorden en wat grote veronderstellingen - wij meenden haar echter te mogen opzetten, omdat ze, afgezien van de kwestie van de tactische bruikbaarheid, en in het volle besef hoezeer een staking een tweesnijdend zwaard is, principieel gesteld dient te worden, alvorens tot een beoordeling van de reële situatie overgegaan kan worden. Dat principieel stellen betekent in de eerste plaats de erkenning van een veelheid van ondemocratische tendenties, waarbij die van een staking zeker niet extra-ongunstig afsteekt. Het betekent in de tweede plaats, een waarschuwing tegen een veroordeling van wat elders gebeurde van de knusheid uit van een eigen parlementair stelsel, dat juist in diezelfde tijd zijn broddeligheid zo ostentatief toonde. Het betekent ten derde, dat de vraag onder ogen gezien dient te worden hoe de democratische norm met zo weinig mogelijk schade aan de eigen ziel kan inwerken op het huidige bestel: in het land, in het Westen, met hun merkwaardige boven aangegeven tendenties van ‘ouderwets’ tot ‘modern’, én in de overige landen, die zo bijna spreekwoordelijk winnen in gewicht.
| |
Economische en politieke macht.
Tegen deze achtergrond dienen enkele punten van meer directe aard geplaatst te worden. Daar is bijvoorbeeld de kwestie van het politiek karakter van een staking, dat, in tegenstelling tot wat men wel het economisch karakter noemt, af te keuren heet; daar is de kwestie of niet ook deze laatste aan strenge regels gebonden dient te worden, omdat ze contractbreuk zijn zou; daar is de algemeen democratische vraag naar de rechten van de minderheid.
Over alle drie een enkel woord, al zijn ze vele zinnen waard. Ten aanzien van het onderscheid tussen politieke en economische staking geldt, dat het sedert 1903 een dogma in de Nederlandse vakbondsgeschiedenis is. Het verzet toch tegen Kuypers ‘worgwetten’ liep op zodanige tweedracht uit, dat zij die al van te voren aan de effectiviteit getwijfeld hadden de wind volkomen meekregen. Het bleek mogelijk te zijn met parle- | |
| |
mentaire middelen weliswaar niet die wet van Kuyper, die het staken in overheidsdienst en in een vitaal bedrijf als de spoorwegen verbood, te keren, doch wel een gehele reeks van sociale wetten ingevoerd te krijgen. Het effect daarvan lag in de direct zichtbare resultaten der verbeteringen van rechtspositie, arbeidsvoorwaarden en voorzieningen in noodgevallen als ziekte en ouderdom. Het effect was echter ook, dat de vakorganisaties voor dit gehele sociale bestel verantwoordelijkheid kregen te dragen met de regering samen, en ook met de werkgeversbonden, die nu ook in opkomst kwamen. Zo restte de socialistische vakbonden aan verzet wél oppositie tegen een bepaalde regeringspolitiek - een oppositie waarbij de bestuurders hun partijjasje aantrokken - en eventueel staking tegen bepaalde maatregelen van werkgeverszij, doch geen verzet tegen het stelsel als zodanig. Dat de eendracht van het land, sterk beseft in de bezettingsjaren, en de noodzaak van algehele economische inspanning daarna, oppositie en staking - juist ook economische staking - in de welvoorziene politieke ijskast plaatsten, mag als algemeen bekend verondersteld worden. Men kan dit alles zien als een gevolg van groeiend overleg en toenemend ‘ingroeien’ van de vakbeweging - maar men dient het ook te zien als symptoom van een staatsbestel, waarin de economische politiek de voornaamste staatstaak geworden is. Tegenover het gemelde ‘ingroeien’ toch staat het ‘ingrijpen’, d.w.z. het eerste van de vakbeweging, het
tweede van de zijde der overheid. Het eerste heeft wellicht een sterker sociaal accent, het tweede wellicht een overheersende economische trek sedert de nationale huishouding - als wij het wel hebben met Keynes - uitgangspunt van economisch denken is geworden. Uiteraard is in die nationale huishouding het ministerie van economische zaken een beredderende huisvrouw.
Wát echter blijft dan nog over van een onderscheid tussen een politieke en economische staking? Het is bepaald moeilijk te zeggen. De zaak van het ‘openbreken’ van de collectieve arbeidsovereenkomst in de
| |
| |
metaal (sc. industrie, ter onderscheiding van het metaal) is er een duidelijk voorbeeld van. Als het tot staken gekomen was, dan had men zich gericht tegen de regering, die de tussentijdse wijziging weigerde, en er was van strijd tussen werkgevers en werknemers geen sprake geweest. Loonsverhoging, met andere woorden, ligt in nog sterkere mate juridisch-politiek vast dan het bouwen van tunnels. Het is in de georganiseerde maatschappij niet wel mogelijk het economische en het politieke element anders dan gedachtematig te scheiden. Peron heeft er in zijn grote dagen eens profijt van getrokken, toen hij van regeringswege een staking afkondigde ter ondersteuning van de door hem voorgestane politiek. Enige aarzeling bekruipt ons bij de gedachte zoiets aan De Quay te suggereren, hoezeer hij wellicht een versterkend middel behoeft. Wij aarzelen ook - dat is natuurlijk een echt ernstige zaak - het de vakbeweging aan te bevelen. Maar het kan nooit fout zijn de oorzaken te overdenken. Zij zijn van belang wanneer men zich bezint op de betekenis van het stakingswapen.
| |
De breuk in het sociaal contract.
Ook uit de nadagen van 1903 stamt de kwestie of niet iedere ‘gewone’ staking als contractbreuk gelden moet. De discussie over het stakingsrecht, die de laatste jaren gevoerd is, en die tegen de achtergrond van de boven geschetste situatie begrijpelijk is, is als het ware uitgemond in een zaak van voortijdige contractswijziging. Ook immers een staking beoogt in de contractueel vastgelegde voorwaarden verandering af te dwingen. Als voortijdige verandering juridisch niet is toegestaan - dan is bij voorbaat iedere actie ervoor zinloos, en de aanwending van het stille geweld, dat staking heet, te verbieden. Langs een omweg valt dan toch weer als contractbreuk te beschouwen wat vijftig jaar geleden van die omineuze kwalificatie werd ontdaan - nl. toen Troelstra bij de behandeling van de wet op het arbeidscontract in de Tweede Kamer de mening verkondigde, dat staking als opschorting, niet als verbreking van overeenkomst kon gelden. Afgezien
| |
| |
van het debat, dat over de juridische merites van deze uitleg te voeren valt, en dat zich toch altijd binnen het raam van bepaalde wetteksten zal afspelen, lijkt het ons wel vast te staan, dat deze opvatting-Troelstra in de praktijk gemeengoed geworden is. Waarbij eveneens dient vastgesteld te worden, dat dit mogelijk juist het geval geworden is, omdat ook de scheiding tussen politieke en economische staking zo algemeen aanvaard is. De vraag naar het stakingsrecht in onze dagen blijkt dan ook volkomen terecht gesteld voor wie op het complex van ‘ingroeien’ en ‘ingrijpen’ let en meent, dat daarmee de statische toestand der ideale democratie op veel punten dicht genaderd is. Dat wij die mening niet delen, moge uit het bovenstaande duidelijk geworden zijn, al moet het de vraag heten of inderdaad de contraire partijen van machtigen en beheersten hun scheidingslijn trekken langs de puur klassenmatige, die zich zo ‘ouderwets’ in België vertoond heeft.
Het zal een taak der sociale wetenschappen zijn om, zoals Marx dat in zijn tijd deed, die scheidslijn aan te geven en de groepen te waarmerken die in de dynamiek van het laat-kapitalistisch bestel de norm der democratie op gevaarlijke wijze dreigen te verwaarlozen ook al belijden ze haar. Daarbij zal naar mate het geheel van staat en maatschappij meer democratisch geregeld is, de norm er meer is doorgedrongen, de macht der geregeerden en de betrekkelijke onmacht van afwijkende minderheden zich op meer vreedzame wijze doen gevoelen, op meer democratische dus.
‘De betrekkelijke onmacht van minderheden’ - zij is hier welbewust mee ten tonele gekomen. Niet omdat zij een leger kreupele figuranten voorstelt, maar omdat naast de controle door de geregeerden en in verband met de uit die controle onmiddellijk en onmiskenbaar voortvloeiende vrijheid van meningsuiting het recht staat op eigen eigenheid ook van diegenen, die afwijken van wat massale groepen voorstaan en wat in massale organisaties de hoofdtoon uitmaakt. Een recht dat men óók als stakingsrecht kan duiden van in hun wezen
| |
| |
aangetasten.
Hier wordt dus een norm gesteld, en daarom mag het stellig en... statisch, jazelfs wellicht statig klinken. Zogauw echter in de dynamiek der gebeurtenissen, waarin democratische en ondemocratische tendenties voortdurend met elkaar verweven, en met elkaar in strijd tevens, voorkomen, deze norm wordt aangetast, kan men met een beroep op haar gedwongen zijn tot een verzet met - a-democratische middelen. - Dan kunnen de contracten en de compromissen, waarop iedere poging tot samenleving, en in uitgebalanceerde vorm de democratische variant daarvan, berust, verscheurd en vergeten moeten worden. Dan kan het zijn, dat er moet worden gesaboteerd en gestaakt.
Het besluit daartoe is zwaarder naarmate democratische instellingen en tradities sterker en echter zijn - want er valt na afloop mogelijk meer te herstellen dan buit binnen te halen. De mogelijkheid van deze opschorting dient echter juist in landen met een westerse vrijheidstraditie open te staan: staking is een typisch democratisch middel, omdat ze op de tussenweg gaat tussen het organisatorisch overleg en de ultima ratio der gewelddadigheid.
Van uit statisch-democratisch standpunt bezien betekent dat het voordeel, dat bij een onoplosbaar en toch onvermijdelijk conflict niet direct de burgeroorlog voor de deur staat. Van uit het dynamisch gezichtspunt betekent het de mogelijkheid van doorbreking van verstarring.
Het aangename van democratie is juist, dat ze bij alle traagheid der procedure soms, in staat is veranderingen op te vangen en te incorporeren. Dat een verandering afbreuk doet aan het voorafgaande is evenzeer juist als het onjuist is, dat voorafgaande tot norm te verheffen. Daarmee is echter niet gezegd, dat iedere verandering in de richting van een meer ideale vorm leidt.
Soms kan een tegenstoot geboden zijn.
|
|