De Nieuwe Stem. Jaargang 15(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 551] [p. 551] Herman van den Bergh Een kind dat spreekt in naam van zon Het is waar ik houd niet erg van mijn tijd ik meen dat hij verkeerd zal einden dat hij dit zelfs al heeft bewezen. Maar profeten zijn onverdraaglijk vooral zij wier profetie slechts voor het uur zelf is gegeven die zeggen wij zullen omdat zij hebben vergeten te zijn die zeggen er zal omdat zij steunen op niets - en vooral omdat er woorden zijn die geen toekomstige vorm verdragen woorden die enkel een vrij water spreken kan. Alleen er moet steeds iemand zijn die het heeft over paradijs of hel niet in theologicis maar menselijk menselijk maar klein en beperkt naar onze maat. Doch wie gelooft er aan? Hoe smaak van dageraad te geven en van de zon de nacht de liefde aan lieden voor wie alle woorden nog enkel zijn een veile munt? Wie wie springt nog heftig op tegen 't hoogste vuur? Vermetele knapenvreugd wat verteer je gauw wat verbrand je snel en word grijs! En uit een dichte hemel valt de zware sneeuw van het vergeten: [pagina 552] [p. 552] er is geen zee er is geen aarde meer, de wereld schuilt in 't holle van je hand en languit in een greppel slaapt de nacht. Er waren (zegt men) vierkante mannen eens, moedige mannen kort geleden die zich opwaarts vochten die zich krampten om een rand van hemel die kropen in de mond van een lofzingende engel maar de engel spuwde hen weer uit en die dag regende het bloed. Nadien zijn er de blijvers, wachters zij die rekenen en niet dromen zij die handelen en niet geloven: Toen zij van vlak nabij alle monsters hadden aangezien waarmee de profeten hen bedreigden en gezien dat alle van 't zelfde pluksel waren zetten zij zich rustig neer in een heldre kamer en keken naar de ruimte. O ik heb u niets voorspeld! Het leven ruikt nog goed naar de aarde van voorheen en ijdel is 't vooruit te zien beter is het uit te zien op straat en mensen te zien lopen zonder toekomst zonder verleden mensen van hier en nu dat wil zeggen van nergens nimmer... ... totdat een kind dat spreekt uit naam van Zon gaat door de straat en alles uitwist gaat door dat niets en alles aanwijst alles saamtrekt op zijn blonde hoofd eiland waarop koers zet ieder schip [pagina 553] [p. 553] en waarop alle golven breken: Dat kind balt trillingen op zijn vuist het wordt omspeeld door een weefnet van vogels onnoemelijke webbe van klank en kleur sidderende harmonie der sferen een harp die zingt van planeet tot planeet de vogels waardig van de Vijfde Dag. Een dag Gister-de-dag draafde achter me aan menend als een hongrige hond dat riem of touw - altijd nog iets - zijn leven aan het mijne bond. Tot op een viersprong, beelden rondom, ontheemd hij zich zag, en keerde om. Dolend en duizelend is hij gevallen na me al deze tijd te zijn gevolgd stap voor stap, tot aan vandaag op 't middaguur. Wie een dag verloor die hem leven docht zoeke die snel terug; hij zoekt vergeefs. De nacht valt al. De nevel zwelt. Vorige Volgende