| |
| |
| |
Een - bijna - vergeten hoofdstuk
De redactie ontving op haar verzoek van de heer Dr. B. Droogstoppel te Amsterdam de hier onder volgende bijdrage, die zij gaarne opneemt in dit nummer op de plaats, die haar toekomt.
Hooggeachte Redactie,
Niet alleen piëteit tegenover de nagedachtenis van wijlen mijn overgrootvader doet mij met beide handen de gelegenheid aangrijpen mij geboden door uw uitnodiging iets bij te dragen aan het speciale nummer, dat de N.S. ter gelegenheid van de Havelaar-herdenking uitgeeft. Ook als cultuurhistoricus werd ik aangenaam getroffen door de vorm van uw opzet, die immers de gedachte inhield, de m.i. cultuurhistorisch zo vruchtbare gedachte, die zich kort laat samenvatten als: zonder Droogstoppel geen Max Havelaar.
In de nuchtere gedachtengang van mijn overgrootvader, die zich nooit geschaamd heeft niets meer - maar dan ook niets minder - dan makelaar in koffie èn christen te zijn, betekenden die woorden slechts, dat zonder zijn initiatief en zonder zijn - men moet toegeven: goed geschreven - bijdragen, dit merkwaardig hybridische boek nooit tot stand gekomen zou zijn. Voor ons, zijn nazaten, betekenen ze veel meer, zeker voor diegenen, die, als ik, tot de Nederlandse intellectuelen behoren.
Maar laat ik eerst naar het zeker niet in alles verwerpelijk voorbeeld van de eerste Batavus Droogstoppel mezelf als de vierde aan u voor stellen. De 2de en 3de, mijn grootvader en vader, hebben onder de firma Droogstoppel & Zn. de zaak op de Lauriergracht 37 beiden tot in hoge ouderdom en met succes voortgezet. Ik teken gewoonlijk eenvoudig B. Droogstoppel, want je moet je geen verdienste aanmatigen, die je niet toekomt en ik val bovendien niet graag op, tenminste... maar daar kom ik nog wel op terug. Ik ben - neen, gelijk ik al zei, geen makelaar in koffie, aangezien mijn jongere broer daar meer aanleg voor had en
| |
| |
mijn vader, die een scherp begrip voor de geest des tijds had, het wenselijk vond, dat er ook eens een paar universitaire titels in de familie kwamen. Zo werd ik dan als integro-socio-cultuurhistoricus verbonden aan een van onze vaderlandse instellingen voor hoger onderwijs en ik woon W. Pieterse-straat 73.
Ronduit gezegd - want bij ons in de familie bestaat een ik mag wel zeggen traditionele gehechtheid aan de waarheid - is het een buurt, die ik zonder de huidige woningnood niet gekozen zou hebben. Alleen al niet omdat de straten er vernoemd zijn naar een aantal mannen en zelfs vrouwen, die tijdens de Duitse bezetting hun leven verspeelden, omdat ze liever met revolvers liepen om mensen te beschermen, die so-wie-so toch al verloren waren, dan hun naastbijliggende plicht tegenover hun gezin en hun maatschappelijke functie te behartigen en in vertrouwen af te wachten tot onze wettige regering het roer weer in handen zou nemen. Ik zei al, dat ik niet houd van mensen die opvallen en zeker niet als ze daardoor aanstoot geven.
Nu moet ik toegeven, dat dit soort heldenverering gebonden was aan de onstabiele periode onmiddellijk na de oorlog en - het boetekleed siert de man - dat ik mezelf ook niet geheel aan de invloed daarvan onttrokken heb, al was het alleen maar omdat zo'n anarchistische protesthouding mij te opvallend is. Ik heb toen dan ook oprecht gemeend het vaderland en daarmee mijn carrière en de belangen van mijn gezin niet beter te kunnen dienen dan door lid te worden van de P.v.d.A. ter zelfder tijd trouwens, waarin onze grootste levende historicus prof. P. Geyl en onze meest gefotografeerde burgemeester prof. P. Oud dezelfde stap deden. Ik besloot hiertoe niet omdat ik mij gewonnen had gegeven aan socialistische leerstellingen, verre van dien, maar omdat in de zo ingrijpend gewijzigde maatschappelijke omstandigheden deze partij en de vakverenigingen onder goede leiding mij de aangewezen instrumenten leken om, nu de sociale maatregelen een rechtvaardige verdeling van bezit en inkomsten waarborgden, het volk volgens democratische richtlijnen in het goede spoor te houden. Maar toen zag ik, hoe wei- | |
| |
nig principiëel die partij stand hield tegenover de ons afgedwongen uitlevering van ons Indië aan een stel oproerlingen en collaborateurs, al hebben vele leden zich daar later wel voor geschaamd - voor dat uitleveren bedoel ik, niet voor hun tekort aan principes. En toen tegelijkertijd een aantal mannen van naam en invloed zich achter de V.V.D. schaarden, die ik aanvankelijk voor een doodgeboren kindje van een verouderd liberalisme had gehouden, heb ik me met overtuiging bij die partij aangesloten. Ik moet zeggen, dat ik er nooit spijt van gehad heb, te minder nu in de laatste tijd de z.g. kerkelijke partijen, waaraan ik me toch van huis uit nog altijd enigszins verwant voel, steeds duidelijker het beproefde oud-liberale beginsel volgen, dat de welvaart van de grootindustrie de welvaart van het volk betekent, zij het dan zorgvuldig omkleed met al
die elementen van nationale en internationale ordening en sociale zorg, waar onze tijd om vraagt.
Het woord Indië brengt me terug op mijn overgrootvader, want al ben ik niet direct meer bij de koffieveilingen betrokken, het bloed kruipt; waar het niet gaan kan. Bovendien mijn intellectuele aandacht mag dan meer geboeid zijn door de dingen des geestes dan door winstbejag, mijn historisch geweten mag me de hoogste eisen van onbevangenheid stellen, ik zou de waarheidszin en de nuchterheid van mijn befaamde voorzaat beschamen en me aan een schijnheilige ‘objectiviteit’ te buiten gaan, wanneer ik niet met zo vele andere Droogstoppels de gevoelige verliezen betreurde door Lingadjati toegebracht aan onze nationale naam en aan het familievermogen, waarvan de eerste Batavus de grondslagen heeft gelegd.
Door juist mij uit te nodigen aan de eeuwviering van de Havelaar deel te nemen, geeft u mij, geachte redactie, de kans om voor een daad van eenvoudige rechtvaardigheid te pleiten ten aanzien van mijn overgrootvader. Door de leus, waaronder u die viering als het ware heeft geplaatst, stelt u het talrijk geslacht der Droogstoppels en Rosemeyers in staat aan die viering deel te nemen en ik durf er aan toe voegen haar, die viering bedoel ik, op een ander niveau te brengen dan
| |
| |
wanneer de impulsen ertoe uitsluitend hadden moeten komen van wat zich in onze tijd nog multatulianen noemt of van de literaten, die Douwes Dekker bewonderen als schrijver en naar kunstenaarswijs tegen de geordende maatschappij opstandig mens. Wat dat pleidooi betreft: het heeft geen zin na honderd jaar er Douwes Dekker een verwijt van te maken, dat hij, bezeten van zijn nobel streven de Javaan recht te verschaffen de figuur van Batavus I gebruikt, ja, misbruikt heeft als repoussoir voor zijn held en tot een caricatuur gemaakt. Mijn wetenschappelijk geweten dwingt me bovendien te erkennen, dat zijn karakter, zoals het in de Havelaar, zij het dan naar het caricaturale vertrokken, naar voren komt, niet wezenlijk afwijkt van het beeld, zoals me dat uit andere bronnen bekend is. Maar wat in de Havelaar niet naar voren komt is, dat hij behoorde tot die nijvere en ondernemende laag van de burgerij, die Nederland in de 19de eeuw uit de versuffing van 1813 omhoog gestuwd heeft niet alleen, maar waaruit ook zeer vele van onze huidige intellectuelen zijn voortgekomen door de maatschappelijke eerzucht en de eerbied voor kennis en ontwikkeling van hun ouders. De Droogstoppels zijn de steunpilaren van de 19de eeuwse maatschappij geweest, die zich opmaakte om de uiterste mogelijkheden te realiseren, die de Industriële Revolutie bood. Wat men hun daarbij kan verwijten is, dat zij de fantasie misten om hun baanbrekende daden, de opbouw van onze grootindustrie, de openlegging van Indië, ja, van heel Azië en Afrika op den duur een nieuw ethisch fundament te geven. Ze werden uit historische noodzaak keiharde ‘captains of (commerce and) industry’, terwijl ze naar het uiterlijk en god-weet in hoeverre ook in hun hart de christelijke burgermansmoraal van fatsoen, kuisheid en liefdadigheid wilden hoog houden. Vandaar hun gemis aan stijl en allure, waardoor ze nooit aanspraak hebben kunnen maken op de
gedenkboeken en standbeelden, die hun als dank van het Nederlandse volk toch eerder toekomen dan de schim van Jan van Schaffelaar of een moreel toch niet helemaal onaantastbare figuur als Bilderdijk.
| |
| |
Wanneer echter de voortzetters van het werk der Droogstoppels over de hele wereld, de Rhodes', de Carnegies, de Fords, de Deterdings, de Colijns, de Philipsen, wel de rol van nationale figuren en grand old men hebben kunnen spelen, dan danken zij dat - zeker ook aan de Coenen en Warren Hastings' die voor hen uit gingen en aan hun eigen doorzicht en energie, - maar ook aan de... Havelaars. Want dat is het zinrijke van uw motto, ook het omgekeerde is waar: zonder Havelaar geen Droogstoppel, d.w.z. zonder het werk van de afbrekers van de enge, 19de eeuwse burgerlijke ethiek in onze tijd geen zelfbewust en onbevangen nageslacht van Droogstoppels. Dekker, evenals die andere iconoclast der burgerlijke moraal, Nietzsche, heeft door zijn verachting voor alle femelende huichelarij, zijn hyper-individualistisch zelfbesef van ‘keizer van Insulinde’, zijn uitdagend poneren van eigen normen nolens volens het naar de macht grijpend imperialisme en de stichters van nieuwe wereldrijken aan een basis van die morele of zo men wil amorele autonomie geholpen, die voor het ruwe werk van empirebuilders onmisbaar is en die alle wezenlijk grote figuren - denk aan Coen of aan Napoleon, die Douwes Dekker niet voor niets zo vereerde! - zich hebben toegekend.
De Havelaar en niet minder Dekker's overige werken, met name de Ideeën zijn een onmiddellijk en langdurig succes geweest, maar aanvankelijk vooral een succes met een bepaalde kleur: zijn volgelingen, de echte multatulianen waren alleen in eigen ogen een elite. Bij ons in de familie verhaalt men, dat mijn overgrootvader achteraf nooit tot een besluit gekomen is of hij zich helemaal niet met dit boek had moeten inlaten of dat hij integendeel de financiering geheel in handen had moeten nemen en Dekker - de beste regeling voor artisten, waarvan we moeten aanvaarden, dat ze nu eenmaal niet met geld kunnen omgaan - een bescheiden, maar blijvend percentage uitkeren. Dat hij tegenover die laatste mogelijkheid huiverig bleef laat zich verklaren uit het eenzijdig karakter, dat Dekker's succes lang gehouden heeft en ik als integro-socio-cultuurhistoricus begrijp maar al te goed, dat wij ook van een schrander
| |
| |
Fragment uit een brief van Multatuli aan zijn vrouw, Mimi, geschreven op 19 maart 1878 te Utrecht.
Handschrift van Robert Voûte, kennisgeving van de geboorte van zijn zoon.
| |
| |
‘Och, Multatuli, waarom hebt ge Droogstoppel laten stikken?’
Max Havelaar
Met zeer grote waarschijnlijkheid kan gezegd worden, dat we nu weten wie de persoon is geweest die Multatuli aanleiding heeft gegeven tot de conceptie van Batavus Droogstoppel: Robert Voûte, die leefde van 1 februari 1810 tot 12 februari 1871. Hij werd geboren en is ook gestorven in Amsterdam, een vooraanstaand makelaar in koffie aan de Herengracht.
Evenmin als Max Havelaar identiek is met Eduard Douwes Dekker, Slijmering het portret is van Brest van Kempen, Saidjah en Adinda reële inlandse kinderen waren - even weinig (en misschien ook evenveel) gelijkt Droogstoppel op de makelaar die Douwes Dekker in '58 of '59 in een Rotterdams logement korte tijd heeft meegemaakt. Allerlei gegevens, anecdotes, enig handschrift én de foto vestigen bij mij de indruk van een uiterst nuchter mens, met een tot schamperheid, soms tot bitterheid te verleiden trek van reserve, die gewoonlijk als een stroef zelfbewustzijn in dit karakter mag hebben gedomineerd. Overheersend komt mij wel de neiging voor zich te verzetten tegen geestdrift of voortvarendheid zonder beproefde grond - zo enthousiasme al in enigerlei vorm bezit van hem kon nemen. Een zekere droogheid, hardheid soms, en beslist een behoefte aan uiterlijke onbewogenheid ligt aan de oppervlakte bij deze man - die vermoedelijk onder de invloed van een zeer tragische ervaring een goed stuk van zijn onbevangenheid en beschikbaarheid moet hebben ingeboet, niet zonder in zijn aard daartoe de vatbaarheid te hebben bezeten: op 10 mei 1839 zond hij zijn relaties het bericht van zijn voorgenomen huwelijk; vier weken later moest hij er een circulaire op laten volgen met de mededeling dat zijn bruid na een ziekte van ruim drie weken was overleden. - Hij drong er bij zijn omgeving op aan zich in het leven op teleurstelling voorbereid te houden.
Als ik mij goed voor ogen stel wat ik van deze man weet en nog meer vermoed, dan verkrijg ik een idee van de mate waarin deze zakenman prikkelend op Douwes Dekker heeft gewerkt. Uit dat contact in het logement in Rotterdam, in het wel meest explosieve jaar van Multatuli's leven, spatten twee vonken weg. Twee extreme verbeeldingen werden verlicht. Van die ontmoeting tussen die twee mannen E. Douwes Dekker en R. Voûte vandaan, verwijderen zich twee voorstellingen de geschiedenis in: Max Havelaar en Batavus Droogstoppel - de gechargeerde maar eeuwige tegenstelling tussen geestdrift (niet zonder rede) en bedachtzaamheid (niet zonder grond).
P. Spigt
| |
| |
Robert Voûte, makelaar in koffie te Amsterdam, (1810-1871) (Dit portret werd door de familie Voûte welwillend aan P. Spigt ter publikatie in ‘De Nieuwe Stem’ afgestaan).
| |
| |
man als Batavus I niet konden verwachten, dat hij het dialectisch verloop, dat de historische ontwikkeling zou nemen, kon voorzien.
Dekker's oudste en meest toegewijde publiek was te vinden onder het halfintellect (de onderwijzers!) en de opkomende arbeidersbeweging - al belette zijn extreem individualisme en zijn houding van verlicht despoot hem daarmee samen te gaan; onder die groepen dus, waarvoor het breken met de oude moraal een maatschappelijke bevrijding betekende, ja, een vaak tot anarchie overslaande bevrijding. En niet, als voor de Droogstoppels, alleen maar een beter passende rechtvaardiging voor hun door de vaart der vooruitgang bepaald gedrag. Deze laatste waren zich aanvankelijk nauwelijks bewust wat zij aan Dekker te danken hadden en stonden terecht huiverig tegenover stromingen, die a.h.w. met zijn ideeën op de loop gingen, zoals zijn ideeën wel met hem op de loop gingen.
Men moet de mens in het kader van zijn tijd begrijpen en men kan van de Droogstoppels en Rosemeyers niet verwachten, dat zij zich zouden aangetrokken voelen tot een wereldbeschouwing, die de koffie en de suiker, de thee, de kina, de tabak en de olie, die al onze bronnen van welvaart in gevaar scheen te brengen en het volk opzette tot anarchie en communisme en vooral die zich zo uitdagend en blasphemisch tegenover het Christendom plaatste.
Maar vóór de eerste wereldoorlog zagen de Droogstoppels en Rosemeyers dat al anders. Zij hadden ervaren, dat de sociale wetgeving, de leerplicht en de verhoging van het levenspeil van de arbeiders - en daarmee de verhoging van hun arbeidskracht en bruikbare intelligentie - in hun eigen nuchtere en waarheidslievende taal gezegd - een goede belegging waren gebleken. Zij hadden gezien, hoe het door Dekker en Domela Nieuwenhuis opgezweepte atheïsme en socialisme niet bedwongen waren door de preken van ds. Wawelaar, maar door dezelfde nog onlangs verafschuwde middelen der democratie er tegenover te plaatsen in de christelijke en katholieke arbeidersorganisaties. Eminente historici maakten hun onweerlegbaar duide- | |
| |
lijk, dat het keerpunt der sociale gerechtigheid niet in 1848 bij het Communistisch Manifest lag, maar bij de Encycliek Rerum Novarum van 1891 - geen antipapisme mag ons ervan weerhouden de waarde daarvan voor wat men later de ‘arbeidsvrede’ is gaan noemen te erkennen - en bij Kuyper's sociale congressen uit diezelfde jaren '90 der zoveel gesmade, maar toch zo bewonderenswaardige 19e eeuw. Zij hadden hem de algemene staking van 1903 zien bedwingen en zij zagen in 1914 de grootste en gevaarlijkste socialistische partij, de Duitse, ineenstorten onder een vloedgolf van een van de nobelste menselijke impulsen: de vaderlandsliefde. Van het in 1917 losbarstende communisme - gelukkig ver buiten onze landsgrenzen - was voor de Droogstoppels en Rosemeyers voorlopig het belangrijkste aspect zijn verderfelijke invloed op de koloniale volken, want zij waren te reëel om te geloven, dat dat in Nederland ooit een voet aan de grond zou krijgen. De muiterij op de Zeven Provinciën was voor hen een teken aan de wand, maar helaas een dat niet door allen verstaan is. Niet door die naieve en wereldvreemde nakomelingen van Havelaar, die meegesleept door mantelorganisaties en
fellowtravellers, de ‘bevrijding’ van de onmondige koloniale volken voor een eerlijke consequentie van de democratie hielden, niet door de diehards onder de Droogstoppels en Rosemeyers die met miskenning van het vaderlandse ‘zoet lijntje’ niet konden inzien, dat de methoden van Coen en Van Heutsz, hoe efficient en moreel geoorloofd ook in het raam van hùn tijd, nu te kwetsbaar voor de parlementaire critiek waren.
Hoe onaangepast aan onze tijd deze methoden waren, bewees Mussolini door zijn optreden in Afrika, waar hij grote kansen voor een humane (en winstgevende!) aanpassing van de achtergebleven Abessijnen aan de moderne beschaving verspeelde en een zware slag toebracht aan de goodwill, die het fascisme zich in zijn opkomst door zijn zin voor orde en zijn principiëel postvatten tegen het communisme verworven had.
Eer is teer! Daarom dien ik hier wel nadrukkelijk aan toe te voegen, dat ik mij natuurlijk nooit achter de
| |
| |
latere betreurenswaardige, ja, afschuwwekkende daden der nazi's heb gesteld noch dat ik ooit ook voordien lid geweest zou zijn van welke fascistische organisatie ook, want ik zei al dat ik er niet van hield op te vallen en de nationaal-socialisten hebben bij ons bij de verkiezingen nooit meer dan 6% gehaald. Maar als historicus dient men nu eenmaal alle emotionele impulsen uit te sluiten en ook van het fascisme, zelfs van het fascisme, de uitwerking ten goede te noteren. Het is geen toeval dat de Westduitse regering, die van zijn ontstaan af een bolwerk tegen het communisme is geweest, dank zij het geniale inzicht van de grote Adenauer niet geaarzeld heeft een aantal van de beste krachten uit de voorafgaande regering tot zich te trekken. Het is geen toeval, dat de NAVO op zijn beurt zich door geen gevoelsmotieven heeft laten weerhouden om, nadat Neurenberg de lucht gezuiverd had, de beproefde bekwaamheid van z.g. gecompromitteerde hoofdofficieren van de Wehrmacht in zijn organisatie in te schakelen. En juist wij Droogstoppels en Rosemeyers kunnen alleen maar de toch wel echt Duitse rondborstigheid waarderen, waarmee Adenauer daaruit de consequenties trok, toen hij onderhandelingen opende over de vestiging van militaire bases in het gebied van, ondanks alle schijn van het tegendeel, zijn geloofsgenoot en geestverwant Franco.
Ik kan u zeggen, dat ik als Droogstoppel met mijn erfelijke zin voor waarheid en realisme steeds weer getroffen word door de onverbloemde openlijkheid, waarmee deze en dergelijke na-oorlogse maatregelen genomen worden met tactische vermijding van alle obstructie, waar een verkeerd begrepen democratie zo licht toe leidt.
Die openlijkheid heeft ook een eerlijk overleg mogelijk gemaakt tussen groepen, die voor de oorlog in felle en onvruchtbare vijandschap tegenover elkaar stonden. Zo goed als van het fascisme moeten we zonder sentimentaliteit de winstpunten van de oorlog erkennen. Een van die winstpunten was, dat onder de bijzondere omstandigheden van de bezetting en door - ook hier mogen we de waarheid-ten-gunste-van-de-vijand niet
| |
| |
uit de weg gaan! - de democratische wijze, waarop de bezetters hun gijzelaars uit alle kringen van de maatschappij kozen, het ‘gesprek’ - nieuw en inhoudrijk woord - mogelijk bleek. Ik denk hierbij niet aan die geëxalteerde interneringskamp-vriendschappen van mensen van volslagen tegenstrijdige levensbeschouwing, die in de nuchterheid van het werkelijke leven snel verschrompelden. Ik denk aan het contact tussen eminente leiders van het bedrijfsleven en de met realiteitszin uitgeruste, meer beschaafde vakverenigingsmannen. De daaruit voortgekomen Stichting van de Arbeid heeft al menig conflict voorkomen, dat vroeger tot een voor 's lands welvaart zo schadelijke staking had geleid.
Maar op een nog veel grootser, op een internationaal niveau is het ‘gesprek’ verwezenlijkt in de geniale schepping van dr Frank Buchman: De Morele Herbewapening. Hij immers is er in geslaagd in zijn organisatie Oost en West te verenigen, de Allergrootsten der Aarde bij tientallen samen te brengen met eenvoudige mannen uit de vakbeweging, die onder zijn invloed de heilloze waandenkbeelden van de klassenstrijd opgaven, met communisten, die de schellen van de ogen waren gevallen en met het Leven toelachende studenten van de meest uiteenlopende huidskleur, zoals duidelijk uitkomt op de artistieke polychrome foto's van zijn propagandageschriften.
Aangezien ik meen, dat men nergens de Waarheid uit de weg moet gaan - ik bedoel natuurlijk niet het dagblad van die misbruikte naam, dat men vanzelf uit de weg gaat - en nooit een gelegenheid verzuimen om te laten zien, hoe het Goede in iedere vorm kan zegevieren, vermeld ik hier het tot Buchman gerichte verwijt, dat hij in de voor-oorlogse jaren vriendschappelijke betrekkingen onderhield met Himmler en andere vooraanstaande nazi's. M.i. getuigt dat slechts voor 's mans indrukwekkende capaciteiten, dat hij ook in die treurige tijd de leidende figuren voor zijn ideeën wist te winnen en voor zijn nuchter vooruitziende blik, want wat zou er van zijn beweging terecht gekomen zijn, wanneer hij zich door de romantiek van antifascisme en verzet had laten benevelen en - wat toch aanvan- | |
| |
kelijk niet uitgesloten leek - het Rijk de overwinning had behaald? Gelukkig hebben dan ook onze vooraanstaande industriëlen en oud-ministers, die zijn beweging steunen, zich niet laten misleiden door dergelijke kortzichtige kritiek.
U vraagt zich misschien af wat dit alles met de Havelaar-herdenking te maken heeft, maar u zult zien dat het er alles mee te maken heeft. Immers wij leven niet meer honderd jaar geleden, maar nu en nu heeft Buchmann bereikt, wat Dekker nastreefde, toen hij schreef: ‘Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden, die verplicht zijn te letten op de tekenen des tijds... door letterkundigen... door handelaren, die belang hebben bij de koffieveilingen,’..enz. Buchman heeft dat bereikt, omdat hij begrepen heeft dat wij honderd jaar na Multatuli leven en dat iedere tijd zijn eigen patroon heeft. Omdat hij nooit iets onthuld heeft, nooit een program opgesteld, nooit op iemand een direct beroep gedaan, nooit eisen gesteld, behalve dan die van de Deugd en van de Deugd is immers iedereen voorstander. En omdat hij die deugd doordrenkt heeft van een Christendom, dat zo kundig en kleurloos in lauw water is opgelost, dat zelfs een socialist er argeloos zijn ethische dorst mee kan lessen.
Ja, er is veel veranderd sedert 1860. Het - laten we het eerlijk zeggen - wat benauwd-kleinburgerlijke Christendom van Wawelaar en juffrouw Laps, het Christendom van hel en verdoemenis, van wollen borstrokken en hoge halzen heeft plaats gemaakt voor het Christendom van de sociale dominee, voor het vrolijke Christendom van het jeugdkamp, waar de predikant in shorts jazzmuziek speelt op de pingpongavonden. En anderzijds heeft het klassenstrijderige socialisme van de straat plaats gemaakt voor een socialisme, neen, voor een werkerspartij zonder socialisme, maar van sociale studie, arbeidsvrede en onderlinge samenwerking op nationale basis, en met een dagbladpers, die wekelijks zijn ethisch-religieus cursiefje geeft.
Door die wederzijdse doordringing van de stromingen dezer eeuw is er nu pas na honderd jaar een mogelijkheid geschapen voor een wezenlijke nationale huldi- | |
| |
ging van Douwes Dekker. Mogelijk geworden doordat al die revolutionaire en anarchistische stromingen, die zich zo graag op Multatuli beriepen en uit den treure op hun vergaderingen het Gebed van de Onwetende voordroegen, of zijn ingeschrompeld tot onbeduidende groepjes òf zich gezuiverd hebben van al die gevaarlijke ideeën en tendenties, die voor christelijk Nederland een eensgezind samengaan voor welk doel ook uitsloten.
De roem van een van onze grootste vaderlanders kan niet langer gemonopoliseerd worden door het plompe en blasphemerende atheïsme, nu dat verdrongen is door een zoveel redelijker en beschaafder humanisme, dat wij christenen wel met alle middelen der democratie van iedere mogelijkheid om vat op ons volk te krijgen zullen uitsluiten, maar waarmee wij toch voor een algemeen nationaal doel kunnen samenwerken. Niet door het oude, materialistische socialisme, dat zich trouwens altijd ten onrechte als zijn erfgenaam heeft opgeworpen. En zelfs niet door de literaten, die vonden dat hij zo ‘verdomd goed’ schreef en door de literaire nonconformisten, die sinds de oorlog wel veel roeriger zijn geworden dan daarvoor, maar naar het mij voorkomt toch veel minder gevaarlijk voor de nationale geest. Ten dele zeker onder invloed van de koude oorlog - want ook die mogen we een goede kant niet ontzeggen - waardoor ook de ‘opstandige jeugd’ vatbaar is geworden voor de dwingende eis, dat alles vermeden moet worden, wat ook maar in de geringste mate de vijand in de kaart zou kunnen spelen, ten dele ook door de intensieve kunstbemoeiing en de bijzonder tactische subsidiepolitiek van ons departement van O.K. en W., dat zonder zijn politieke lijn prijs te geven de jeugd niet balsturig maakt door censuurmaatregelen tegenover die geschriften, die het er ad usum delphini eons extra dik opleggen. Zelf sta ik daar wel wat huiverig tegenover, want ik zou niet graag zien, dat mijn kinderen aan mijn tafel de vele onvertogen woorden gingen gebruiken, die ze in de literatuurles als dagelijkse kost te slikken krijgen. Maar ik heb me door een gereformeerd psycholoog van grote naam laten verze- | |
| |
keren, dat zulk taalgebruik als compensatie bij morele en zelfs bij maatschappelijke spanningen van positieve waarde is.
Ik twijfel er niet aan of de organisatie van een nationale huldiging van Multatuli zal bij ons waakzaam en werkzaam departement van O., K. en W. in goede handen zijn en op de hechte basis der Zuilen op zichzelf een monument van de Nederlandse beschaving kunnen worden. Het grote aantal ambtsjagers, ik bedoel ambtsdragers aan dat departement is daar al een garantie voor. Mocht prof. Van Duinkerken door een of meer andere huldigingen verhinderd zijn om een van zijn brillante redes te houden over Douwes Dekker en Brabantia Nostra, dan zal zeker prof. dr Jos Gielen, oud-minister en literaat van naam bereid gevonden worden om over de invloed van de Max Havelaar op de bevrijding der Generaliteitslanden te spreken. Natuurlijk is prof. Gerbrandy de aangewezen man om zijn landgenoten de nabloei van Multatuli's koloniale opvattingen in ‘Door de Eeuwen Trouw’ aan te tonen en in de P.v.d.A. zal zeker een begaafd theoreticus van het socialisme of een ruimdenkend literair-historicus als bijv. G. Stuiveling te vinden zijn, die op zich neemt de mythe te weerleggen als zou Dekker's optreden van enige invloed op de opkomst van de arbeidersbeweging in Nederland geweest zijn. Slechts één element zou, vrees ik, geen aandacht gevonden hebben: de betekenis van Havelaar's tegenspeler en van de Droogstoppels en Rosemeyers in het algemeen voor de Nederlandse welvaart en de Nederlandse cultuur, zoals ik die hierboven in het kort meen te hebben aangetoond. Het blijft de onvergankelijke glorie van uw verdraagzame geest, hooggeachte redactie, dat u mij daartoe de gelegenheid hebt gegeven.
Met oprechte dank,
B. Droogstoppel.
(voor copy conform A. Romein-Verschoor)
|
|