De Nieuwe Stem. Jaargang 15
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Emmy Kerkhoff
| |
[pagina 212]
| |
voordoet of omgekeerd het leven een negatief daarvan schijnt te zijn. Dit laatste is het geval bij Franz Kafka. Aanvankelijk kunnen we pogen ons alleen aan zijn literair werk te houden, maar spoedig voelen we ons gedrongen zijn persoon en zijn leven als andere bladzijden van het werk ernaast te leggen. Wij moeten zijn scheppingen als een integrerend bestanddeel van zijn leven, ja, als zijn eigenlijke leven zien. Want zijn dagboeken, zuiver persoonlijke aantekeningen, brieven en dromen, meditaties zijn en fantasieën en literaire geschriften gaan continu in elkaar over en de grens tussen het één en het ander is door hem met opzet vervaagd. Leven en werk vormen een geheel. Een ieder moet zich afvragen bij het bevreemdend en soms ontstellend karakter van deze teksten, wie de mens is die hier achter staat en hoe zijn levensomstandigheden waren. Er zijn twee van elkaar afwijkende gestalten van de persoon Kafka: één zoals hij zichzelf zag, die uit dagboeken, brieven en zijn verhalen te voorschijn treedt, en één zoals anderen hem zagen. Bij dit beeld speelt de stad Praag met haar lokale en geestelijke sfeer zo'n belangrijke rol, dat zijn vriend Willy Haas niet inziet, dat er nog één woord nodig is om Kafkas boeken te interpreteren. Hij zegt, dat hij geen van die duizenden studies begrijpt, die over Kafka geschreven zijn, omdat voor hem die het Praag van die tijd kent, ieder kommentaar overbodig is en de inhoud van het werk alleen maar vertroebelt.Ga naar eind3 Zo weinig bemind als de jonge Rilke bij de Praagse schrijvers was, omdat hij iedereen door zijn snobisme afstootte, zo graag mocht men de beminnelijke eenvoudige Kafka, ondanks de glazen wand die hem altijd van de anderen scheidde. Willy Haas beschrijft hem als: ‘Ein feiner, delikater Jüngling, immer etwas schüchtern lächelnd, voll preziöser, merkwürdiger, aphoristischer Aeusserungen und nicht ohne den sichtbaren Wunsch, interessant zu erscheinen ...Er konnte wundervolle Soloszenen spielen. Einmal traf ich ihn auf der Strasse. Wie geht es denn? fragte ich rein formell. Ach, ich könnte meinen Kopf auf Ihre Schulter legen und weinen, erwiderte er seufzend.’ | |
[pagina 213]
| |
Inderdaad bezat Kafka een groot imiteertalent en het vermogen om telkens een ander te zijn. Toch is het juist, dat zijn contact met de medemens van begin af aan gestoord was, vooral zijn contact met vrouwen. Dit gevoel van vreemdheid en vervreemding kwam in de eerste plaats uit zijn aanleg voort, verder uit de sfeer in het ouderlijk huis, waar door de tyrannieke aard van zijn vader geen vertrouwen kon groeien, en later isoleerden zijn tere constitutie en zwakke gezondheid hem zelfs van zijn vrienden: ‘... ich habe Liebende gern, aber ich kann nicht lieben... diejenigen, welche mich lieben, lieben mich, weil ich verlassen bin.’ Vooral echter droeg de sfeer in het toenmalige Praag daartoe bij: hij was geen gelovige Jood, maar ook geen Christen, geen echte Tsjech en behoorde toch ook niet tot de Duitsers; in geen enkel milieu van Praag werd hij helemaal geaccepteerd. Zodoende sloot hij zich hoe langer hoe meer van alles en iedereen af. Hij zelf heeft in tal van meer of minder uitgewerkte beelden aan zijn levensgevoel vorm gegeven: nu eens voelt hij zich als een gevangene, die er naar verlangt om uit zijn oude cel in een nieuwe te worden gebracht; dan weer bevindt hij zich in een gevangeniscel waarvan één muur helemaal open is, maar die overigens iets heeft van een sarcophaag; of het leven is als in een mijn, waar de anderen onder steenmassa's bedolven zijn en stikken; hij staat buiten zonder te kunnen helpen, want hij is door puin van hen gescheiden. Soms lijkt het ook op een circustent, waar hij heimelijk door een opening naar binnen gluurt, hoewel dit verboden is. De mensen verkeren volgens Kafka in de situatie van treinreizigers, die in een donkere tunnel verongelukt zijn. Terecht brengt Max Brod in al zijn publicaties naar voren, dat onmiskenbaar ook een positief element bij Kafka aanwezig is, hoewel wij betwijfelen of dit zonder meer gelijkgesteld mag worden met het geloof in verlossing en goddelijke genade. Wel geeft hij toe, dat in de wereld van Kafka tegenover die ene straal van troost en licht onnoemelijk veel leed en onmenselijkheid staan. | |
[pagina 214]
| |
Er zijn twee duidelijke wendingen in het leven van Kafka: in 1912, het jaar, dat ook door hemzelf als een beslissende ommekeer in zijn scheppend werk werd ervaren, en in het jaar 1917, waarin zich zijn longziekte manifesteerde. Tot 1912 beschouwde Kafka zijn literaire werkstukken slechts als beuzelarijen van een zakenman, die er geen nauwkeurige boekhouding op na houdt. Wat hij daarna produceert, verdient echter de naam van een uiterst nauwkeurige boekhouding over zichzelf met een radicale zelfcritiek en vol zelfkwelling. Zijn stijl wordt anders. Daarvóór was zijn taal nóg rijker aan beelden, het gebeuren nóg meer ineengestrengeld en daardoor verwarrender, zijn motieven talrijker en meer uiteenlopend, aldus Wagenbach in zijn waardevolle biografie. In dit jaar verschijnt ook het verhaal ‘Das Urteil’ en daarin voor het eerst Kafkas conciese, sobere en logisch opgebouwde hypotaktische stijl: Wij geven een kleine proeve daarvan: Versunken in die Nacht. So wie man manchmal den Kopf senkt, um nachzudenken, so ganz versunken sein in die Nacht. Ringsum schlafen die Menschen. Eine kleine Schauspielerei, eine unschuldige Selbsttäuschung, dass sie in Häusern schlafen, in festen Betten, unter festem Dach, ausgestreckt oder geduckt auf Matratzen, in Tüchern, unter Decken, in Wirklichkeit haben sie sich zusammengefunden wie damals einmal und wie später in wüster Gegend, ein Lager im Freien, eine unübersehbare Zahl Menschen, ein Heer, ein Volk, unter kaltem Himmel auf kalter Erde, hingeworfen wo man früher stand, die Stirn auf den Arm gedrückt, das Gesicht gegen den Boden hin, ruhig atmend. Und du wachst, bist einer der Wächter, findest den nächsten durch Schwenken des brennenden Holzes aus dem Reisighaufen neben dir. Warum wachst du? Einer muss wachen, heisst es. Einer muss da sein. In 1917, het jaar dus waarin hij met zijn longaandoening geconfronteerd wordt, is waarschijnlijk de bundel ‘Der Landarzt’ ontstaan, en ‘Der Jäger Gracchus’, een prachtig stuk proza, bestaande uit twee fragmenten, die in het bijzonder belangrijke boek van Emrich overtuigend worden geïnterpreteerd. | |
[pagina 215]
| |
Wij komen nog even terug op de betekenis die Praag voor Kafka heeft en op het gevoel van vreemdheid, dat innerlijk en uiterlijk zijn leven bepaalt. Dit geldt namelijk evenzeer voor de in Praag gesproken taal: het Duits was daar een vreemd, niet-inheems element. Door de stedelingen werd er een soort boeken-Duits gesproken temidden van een plattelandsbevolking, die Tsjechisch sprak. De stadsbewoners bezigen dus een intellektueel Duits, dat dialektische vormen en autochthone uitdrukkingen mist. Als er al dialekt wordt gesproken, is het Weens, of in de dagelijkse omgang een mengsel van Duits en Tsjechisch. In de Joodse families komt daar nog de invloed van het Jiddisch bij; Kafkas vader gebruikte hier en daar een wending uit dit jargon. De dichter Rilke schrijft zelfs, dat wie in Praag opgegroeid is, van kindsaf aan gevoed is met een bedorven afval van taal. Toch is dit Duits niet alleen droog, dor en verschraald, want daarnaast ontluiken - zoals Wagenbach aantoont - in de broeikasatmosfeer van de Praagse schrijverskringen evengoed bloemen van een weelderige fantastische en romantisch overdreven woordkunst, zoals deze zelfs het vroege oeuvre van een Rilke ontsieren. Men moet erkennen, dat Franz Kafka er in geslaagd is, zich distanciërend van de bombast van zijn literaire tijdgenoten, op de bodem van het Praagse Duits een zeer persoonlijke schrijfwijze te kweken, die van bijna alle lokale invloeden gezuiverd is - een taal tenslotte, waar ondanks de vele herhalingen geen overbodig woord in staat; eerder te weinig, zodat dit proza als het ware om een kommentaar schreeuwt. Zij dient Kafka louter en alleen als een instrument van reproductie voor zijn herinneringen, voor de droombeelden en fantasma's van zijn speelse, grillige geest. Hij houdt de taal aan haar woord, hij neemt de uitdrukkingen zó letterlijk, dat het beeld onmiddellijk uit het woord te voorschijn komt en een reeks van nieuwe beelden oproept. Wij wijzen hier op een kleine schets uit ‘Beschreibung eines Kampfes’, p. 27/28, die als 't ware onder het speelse manoeuvreren met het woordje ‘niemand’ ontstaat. Overigens mogen wij de invloed niet vergeten die Kaf- | |
[pagina 216]
| |
kas juridische studie op zijn emotieloos zakelijke stijl heeft uitgeoefend, naast zijn ambtelijke funktie op het kantoor van een verzekeringsmaatschappij. Kafka schrijft niet gemakkelijk. Hoeveel krachtsinspanning het hem kost, blijkt uit een aantekening van hemzelf: hij dicteert een akte aan een typiste op kantoor en zoekt naar een bepaald woord: Endlich habe ich das Wort ‘brandmarken’ und den dazugehörigen Satz, halte alles aber noch im Mund mit einem Ekel und Schamgefühl, wie wenn es rohes Fleisch, aus mir geschnittenes Fleisch wäre (solche Mühe hat es mich gekostet). Endlich sage ich es, behalte aber den grossen Schrecken, dass zu einer dichterischen Arbeit alles in mir bereit ist und eine solche Arbeit eine himmlische Auflösung und ein wirkliches Lebendigwerden für mich wäre, während ich hier im Bureau um eines so elenden Aktenstückes willen einen solch eines Glückes fähigen Körper um ein Stück seines Fleisches berauben muss. Hoeveel kracht is er niet voor nodig geweest het eigen ik zo scherp te objectiveren, al die innerlijke strijd op te tekenen en in duizendvoudige beelden vast te leggen. Overigens begrijpt hij niet, dat die kracht hem als een genade geschonken wordt, juist op het ogenblik als de pijn zijn krachten tot in het diepst van zijn wezen uitgeput heeft en dat hij dan nog in staat is die pijn in woorden uit te drukken en deze op papier te zetten. Is Kafkas daad op het gebied van de taal een eigen vormgeving van het Praagse Duits, achter de wereld van zijn verhalen rijst de architectuur op van de Praagse binnenstad met de oude kriskras doorelkaarlopende straatjes en stegen, bruggen en trappen, waarin de structuur van zijn eigen innerlijk zichtbaar wordt. Het zijn vooral trappen, die steeds weerkeren. In zijn dagboek staat: ‘Der Anblick von Stiegen ergreift mich heute so’... en in één van zijn prozastukken: ‘Findest du also nichts hier auf den Gängen, öffne die Türen, findest du nichts hinter diesen Türen, gibt es neue Stockwerke, findest du oben nichts, es ist keine Not, schwinge dich neue Treppen hinauf. So- | |
[pagina 217]
| |
lange du nicht zu steigen aufhörst, hören die Stufen nicht auf, unter deinen steigenden Füssen wachsen sie aufwärts’. Bij die trappen behoort beweging, de op en neer gaande beweging van boden, assistenten, jagers, zoekende mensen, die klimmen en dalen, nu eens boven, dan weer beneden zijn, nu links, dan rechts; altijd op weg, hun doel nooit bereikend. Het is de beweging van de eeuwige zoeker, die nooit vindt - van de rusteloze zwerver, die nooit aankomt - van hem, die aanklopt, maar niet wordt opengedaan - van de veroordeelde, die zich onschuldig-schuldig weet; kortom van allen die vergeefse moeite doen en niet kunnen verwezenlijken, waarnaar zij streven: het bereiken van een onderdak in ‘Amerika’, het brengen van de geheime boodschap in ‘Die kaiserliche Botschaft’, de verdediging in het ‘Prozess’, de veilige aanstelling in het ‘Schloss’, het overwinnen van de barre eenzaamheid door de liefde. Bij alle eenheid en herhaling op het monomane af van deze ruimtelijk-psychische motieven is de genuanceerde rijkdom van vormen, waarmee de dichter de voortdurende beweging-zonder-vooruit-te-komen weet op te roepen, bewonderenswaardig: de paardrijdster, die in de arena van het circus voortgejaagd wordt; de eindeloze colonnes van marcherende soldaten; de heen en weer rennende koeriers en - de jager Gracchus, die stuurloos over de wateren vaart. Ook hij klimt op een oneindige trap, die zich tussen twee werelden bevindt. Dit verhaal heeft Wilhelm Emrich als uitgangspunt voor zijn interpretatie van een bepaalde grondstructuur in Kafkas werken gekozen, nl. de structuur van de twee werelden. Hij meent, dat daarin in diepste wezen de persoonlijke situatie van de mens Kafka en de algemene situatie van de mens in onze tijd is uitgedrukt. (Dat we de jager Gracchus evenals vele andere figuren in Kafkas vertellingen met hemzelf mogen vereenzelvigen, wordt al zuiver formeel bewezen door de naam die hij draagt. De latijnse vorm ‘graculus’ betekent kraai of kauwtje, evenals het tsjechische ‘kavka’.) | |
[pagina 218]
| |
Die twee werelden zijn de reëel-empirische wereld van twijfel, leugen en schijn, een chaotisch verwrongen wereld die wij maar al te goed kennen, en de universele wereld van het ware zijn, van orde en samenhang, waar zekerheid bestaat. We mogen ons echter onder de tweede wereld bij Kafka geen transcendente of bovenaardse wereld in religieuze zin voorstellen - beide werelden doordringen elkaar. Maar ze kunnen elkaar niet begrijpen, zoals ook de mensen in Kafkas boeken elkaar niet begrijpen en langs elkaar heen praten. De jager Gracchus is - evenals Kafka - in geen van beide werelden thuis, maar leeft in een soort niemandsland - overal en nergens. Een grensgebied tussen eenzaamheid en gemeenschap, waarbij vergeleken Robinsons verlaten eiland een land van leven en schoonheid moet zijn, zo staat in Kafkas dagboek. - De jager is een dode en toch van het rijk der doden uitgesloten, hij vaart stuurloos rond op de wateren der aarde evenwel zonder tot de levenden te behoren - een zwerver tussen twee werelden - hij is levend-dood. De oorzaak daarvan is een verzuim: een verkeerde wending van het roer, een even afgeleid zijn, een lichte vermoeidheid, een kleine onoplettendheid, verstrooidheid of vergeetachtigheid. Daarna komt dan het verbijsterende ontwaken, de gewone wereld is voor deze wezens ontwricht. Er is daar geen plaats voor hen, ze zijn gedesoriënteerd. Tot zover Kafkas individuele situatie. En de algemene situatie van de mens in onze tijd, zoals hij die ziet? De mensen van nu hebben wel een besef van het universele, maar het is niet nauwkeurig te bepalen. Ze hebben het veel te druk en het leven is te kort voor hen om zich bezig te houden met dat waar het eigenlijk op aan komt. Het vanzelfsprekende en onvoorwaardelijke geloof en het éne vaste wereldbeeld van vroeger zijn verdwenen. Het universele heeft voor velen geen naam en geen gestalte meer. Kafka wil die onvolmaakte wereld in haar veelsoortigheid afbeelden, maar tegelijk stelt hij de critische vraag naar het waarom der dingen en de zinvolle samenhang van het geheel. Immers, het is alleen mogelijk te leven, wanneer we in een | |
[pagina 219]
| |
zin van het leven geloven, hoewel ook dit volgens hem naar menselijke maatstaf onmogelijk is. De kunstenaar Kafka tracht de totaliteit van het leven te grijpen door een eindeloze opsomming van verschijnselen. Die hele reeks van vreemde wezens, hybride schepselen, groteske combinaties van mens en dier en van mens en ding, gebeurtenissen en handelingen zijn één grandioze maar altijd vergeefse poging het leven in al zijn perspectieven te omvatten. De werkelijkheid wordt in waarnemingselementen ontbonden en zij vervluchtigt in impressies; een opvatting die overeenkomt met de theorieën van de fysicus Ernst Mach, die destijds in Praag doceerde. - In de schilderkunst van het impressionisme is deze werkelijkheid gevangen als een wereld, die trilt van kleur en licht. Maar Kafka gaat een stap verder door het zijnde ook kwalitatief te bepalen: hij legt zich niet op één mogelijkheid vast, maar laat alle denkbare mogelijkheden open. Hij relativeert. De lezer verkeert dus steeds in onzekerheid. De felle waarheidszoeker Kafka hoopt door deze relativering het wezen der dingen, het universele, meer te benaderen dan door een eenzijdig vastgelegde, dus beperkte visie. Als een ander middel van vormgeving fungeert de opheffing van tijd, ruimte en causaliteit. De theorieën van Albert Einstein en Max Planck, waarmee Kafka in Praag in aanraking kwam, zijn hieraan niet vreemd. De bedoeling van beide technieken is, onze oppervlakkige kijk op de realiteit te corrigeren. Kafka is nl. zijn leven lang in twijfel, of zintuigen en verstand ons wel een juiste voorstelling van de werkelijkheid des levens geven. (Hij verwondert er zich over, hoe stellig overtuigd andere mensen soms zijn: een borrelglas op tafel staat voor hen zo vast, zegt hij, als een monument, terwijl de dingen voor hem als dwarrelende sneeuw vergaan). Onvermoeid blijft hij zoeken naar de sleutel voor de waarheid, want hij gelooft, dat het zeer wel mogelijk is:... dass die Herrlichkeit des Lebens um jeden und immer in ihrer ganzen Fülle bereit liegt, aber verhängt, in der Tiefe, unsichtbar, sehr weit. Aber sie liegt dort, nicht feindselig, nicht wider- | |
[pagina 220]
| |
willig, nicht taub. Ruft man sie mit dem richtigen Wort, beim richtigen Namen, dann kommt sie. Das ist das Wesen der Zauberei, die nicht schafft, sondern ruft’. |
|